vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: C/10/399060 / HA ZA 12-311
Vonnis van 6 februari 2013
mr. Gelbrig Anna KROL,
in haar hoedanigheid van curator in het faillissement van [A],
h.o.d.n. TP Onderhoudsbedrijf,
kantoorhoudende te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. G.A. Krol,
hierna: de curator,
de stichting
[gedaagde],
gevestigd te Lelystad,
gedaagde,
advocaat mr. E.A. de Vries,
hierna: [gedaagde].
Partijen zullen hierna de curator en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties,
- de conclusie van antwoord met producties,
- de conclusie van repliek met producties,
- de conclusie van dupliek met producties,
- de akte houdende uitlating producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij vonnis van 27 juli 2010 is [A], h.o.d.n. Onderhoudsbedrijf TP, in staat van faillissement verklaard met benoeming van de curator als zodanig.
2.2. [gedaagde] is eigenaresse van 118 huurwoningen in Capelle aan den IJssel en voert de exploitatie van 36 koopwoningen. Voorafgaande aan de faillietverklaring heeft [A] in opdracht en voor rekening van [gedaagde] onderhoudswerkzaamheden aan deze woningen verricht.
2.3. Op 1 september 2010 is, zonder medewerking van de curator, een Overeenkomst van Aanneming tot stand gekomen tussen [gedaagde] als opdrachtgever en “Technisch Installatie bedrijf [A]” als opdrachtnemer. Deze overeenkomst is blijkens de tekst ondertekend door “[A], directeur”. Zij ziet op een contractsduur van 1 september 2010 tot 31 augustus 2011 met een mogelijkheid tot verlenging, na overleg in de maand mei.
2.4. In het handelsregister van de Kamer van Koophandel is met ingang van 15 februari 2010 ingeschreven de eenmanszaak T.L. Loodgietersbedrijf. Eigenaresse is [B], de levenspartner van [A] (hierna: [B]). Deze onderneming is uitgeschreven per 18 augustus 2010.
2.5. In het handelsregister is met ingang van 13 december 2010 geregistreerd de commanditaire vennootschap TT Loodgieters (hierna: TT Loodgieters). Haar beherend vennoot is de engelsrechtelijke vennootschap Hoodston Limited, gevestigd in Hythe, Kent (Verenigd Koninkrijk). Als gevolmachtigde staat [B] geregistreerd.
2.6. Bij brief van 5 mei 2011 van [gedaagde] aan “Loodgietersbedrijf [A]” heeft zij opdracht gegeven tot het schoonmaken van goten en het vervangen van hemelwaterafvoeren ten behoeve van de door haar beheerde woningen.
2.7. Bij brief van 8 juni 2011 bericht [gedaagde] aan “Loodgietersbedrijf [A] en/of TT-Loodgieters onderhoudsbedrijf” dat zij op 7 juni 2011 kennis heeft genomen van het faillissement van [A]. Zij meldt in deze brief onder andere dat daarvan aan haar nooit eerder mededeling is gedaan. Zij schort alle onderhoudswerkzaamheden op, staakt de betalingen en wil alle noodzakelijke informatie over het faillissement en de betrokken personen ontvangen zodat zij kan beoordelen of voortzetting verantwoord is.
2.8. Bij e-mail van 5 juli 2011 bericht [A] aan [gedaagde] onder andere het volgende:
“Tlapre Loodgietersbedrijf was toen omgezet naar TP loodgietersbedrijf op aanraden van de curator vanwege het vele werk en hebben een doorstart moeten maken.
De kosten van de advokaten en curator liepen zo hoog op dat het ons verstandig leek om het alsnog failliet te laten gaan, hiervoor hebben wij dan ook een betalingsregeling getroffen.
Dus TP staat vermeld als failliet.
TL loodgietersbedrijf bestond al voor het faillissement van TP en staat op naam van Tanja(zie bijlage)
De facturen zijn op TL Loodgietersbedrijf voortgezet.
We hebben toen uiteindelijk besloten om het onder te brengen in een vennootschap onder de naam TT-Loodgietersbedrijf.
Dus TL loodgietersbedrijf is nooit failliet geweest)
Hopende hiermee duidelijkheid,”
2.9. Bij e-mail van [gedaagde] aan [B] d.d. 7 juli 2011 wordt onder andere het volgende bericht:
“Uitsluitend onder de verantwoording van TT Loodgieters (KvK nr 51453282) kunnen de werkzaamheden aan het schoonmaken van de dakgoten en het vervangen van de Hwa in de Molukse wijk worden uitgevoerd.”
2.10. Bij e-mail van 6 oktober 2011 heeft de curator aan [gedaagde] verzocht haar mede te delen of [A] nog voor haar werkzaam is en onder welke naam dit gebeurt.
2.11. Bij brief van 20 februari 2012 heeft de curator onder andere het volgende geschreven aan [gedaagde]:
“Gedurende de looptijd van het faillissement is mij gebleken dat uw stichting vanaf datum faillissement tot heden, en in ieder geval tot eind 2011 van de diensten van [A] gebruik heeft gemaakt, naar aanleiding waarvan uw stichting de navolgende bedragen aan de failliet heeft betaald:
- Over het jaar 2010 tot een bedrag van € 9.485
- Over het jaar 2011 tot een bedrag van € 48.313,10.
Ondanks het feit dat u wetenschap had van het faillissement bent u gebruik blijven maken van de diensten van [A] en bent u hem blijven betalen.”
2.12. De curator sommeert [gedaagde] deze bedragen op de boedelrekening over te maken. Aan deze sommatie heeft [gedaagde] geen gehoor gegeven.
2.13. In het procesdossier komen onder andere de volgende facturen voor:
a. factuur d.d. 23 oktober 2010 van T.L Loodgietersbedrijf, KvK 174183641, bank [nr],
b. factuur d.d. 20 februari 2011 van TT-Loodgietersonderhoudsbedrijf, KvK 141804, bank [nr],
3. De vordering
De curator vordert een bedrag van € 57.798,10 aan hoofdsom, € 8.669,72 aan buitengerechtelijke incassokosten alsmede de wettelijke handelsrente en een proceskostenveroordeling, een en ander bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis.
4. Het verweer
Het verweer van [gedaagde] komt erop neer dat de rechtbank de vorderingen moet afwijzen, dan wel tot een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag moet toewijzen, met veroordeling van de curator in de (na)kosten van de procedure alsmede de wettelijke rente daarover, een en ander bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis.
5. De beoordeling
Standpunt curator
5.1. Kort en zakelijk weergegeven motiveert de curator in de dagvaarding haar vordering met betrekking tot de gevorderde hoofdsom als volgt. [gedaagde] is in weerwil van het faillissement van [A] gebruik blijven maken van zijn diensten en heeft daarvoor niet aan de faillissementsboedel betaald. Zij beroept zich op artikel 20 in verband met artikel 52 Faillissementswet (Fw). Na faillietverklaring deelde [A] aan de curator mede dat de onderneming was gestaakt. Er was geen administratie. De curator kon dan ook [gedaagde] niet in kennis stellen van het faillissement. [A] vertelde een uitkering aangevraagd te hebben.
5.2. Uit de overeenkomst van 1 september 2010 en de factuur van 23 oktober 2010 blijkt dat [gedaagde] na faillietverklaring is gefactureerd voor de werkzaamheden van [A]. Uit de brief van 8 juni 2011 blijkt in elk geval dat toen [gedaagde] van het faillissement op de hoogte was. Uit de e-mail van [A] d.d. 5 juli 2011 (zie 2.8.) aan [gedaagde] blijkt dat de failliete onderneming is omgezet naar TT Loodgietersbedrijf. [gedaagde] is na 5 juli 2011 blijven betalen op hetzelfde rekeningnummer. Dit bankrekeningnummer staat op naam van [B]. Na deze e-mail, zo blijkt uit de bankafschriften waarover de curator de beschikking heeft, is [gedaagde] doorgegaan met het inzetten en betalen voor de werkzaamheden van [A]. Dit is opmerkelijk genoeg ook nog ongewijzigd doorgegaan na de e-mail van de curator aan [gedaagde] van 6 oktober 2011(zie 2.10). Volgens de curator is niet van belang onder welke handelsnaam [A] na faillietverklaring heeft gewerkt. Alle baten uit zijn werkzaamheden moeten in de boedel vloeien. Gelet op de schriftelijke uitingen van [gedaagde] ging zij er ook vanuit zaken te doen met [A]. Dat blijkt uit de correspondentie en de contracten. Deze zijn door [A] ondertekend. Nergens blijkt uit dat [gedaagde] zaken heeft gedaan met een andere persoon dan met [A]. Enige overeenkomst met TT Loodgietersbedrijf is niet voorhanden. Betalingen hebben uitsluitend plaatsgevonden op voormeld rekeningnummer ten name van [B]. Het is [gedaagde] niet opgevallen dat de tenaamstelling van de facturen (kort gezegd: van TL naar TT) is gewijzigd. De curator heeft nooit telefonisch te kennen gegeven dat zij akkoord zou zijn met de werkzaamheden van [A] voor [gedaagde]. Ook al zou [A] werkzaamheden als werknemer van TT hebben verricht dan nog geldt dat dit niet mocht; het betreft immers dan een voortzetting van TL en die ondernemingsactiviteiten vallen in de boedel zodat TT daarover niet mocht beschikken door de werkzaamheden ten behoeve van [gedaagde] voort te zetten. [gedaagde] heeft op grond van artikel 43 Fw ook paulianeus gehandeld, hetgeen rechtvaardigt dat op haar een verzwaarde stelplicht ligt en dat zij met het bewijs moet worden belast, aldus de curator.
5.3. Kort en zakelijk weergegeven voert [gedaagde] de volgende verweren. Zij hoorde eerst op 7 juni 2011 van [A] dat hij failliet was. Na onderzoek kwam zij er achter dat dit faillissement dateerde van 27 juni 2010. Vandaar dat zij bij e-mail van 7 juni 2011 aan [B] heeft medegedeeld dat een voortzetting van de werkzaamheden enkel aan de orde kon zijn als de werkzaamheden door [A] onder verantwoordelijkheid van TT Loodgieters zouden worden uitgevoerd. Daarna heeft [gedaagde] contact opgenomen met de curator om duidelijkheid te krijgen aan wie [gedaagde] de nog openstaande nota’s betreffende de werkzaamheden van [A] moest betalen. Toen heeft de curator gezegd dat de werkzaamheden en de betalingen over en weer voor haar geen probleem vormden. Later, pas in december 2011, is de curator nader onderzoek gaan doen.
5.4. Primair betwist [gedaagde] het bestaan van enige betalingsverplichting aan de boedel. Sinds begin 2011, maar in elk geval sinds 20 februari 2011, worden geen werkzaamheden meer verricht door [A]/Onderhoudsbedrijf TP. Alle werkzaamheden zijn toen uitgevoerd door TT Loodgieters. Zij verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar een factuur, een prijsopgaaf en een opdrachtbevestiging d.d. 5 mei 2011. Zij heeft betaald aan TT Loodgieters. Indien en voorzover werkzaamheden zijn verricht door TL Loodgieters en daarvoor betalingen zijn gedaan door [gedaagde] geldt dat zowel TT Loodgieters als TL Loodgieters andere entiteiten zijn dan de failliete [A]. Eventuele contacten met [A] hebben plaatsgevonden in zijn hoedanigheid van werknemer van TT Loodgieters. [B] heeft immers verklaard dat [A] sinds medio 2010 als werknemer bij (de rechtsvoorganger) van TT Loodgieters in dienst is getreden. [gedaagde] betwist dat [A] steeds onder eigen naam de ondernemingsactiviteiten heeft voortgezet. Zij verwijst naar de inschrijvingen in het handelsregister van TL en TT Loodgieters. Overigens betwist zij dat de onderhavige werkzaamheden feitelijk zijn uitgevoerd door [A]. In elk geval is na 7 juli 2011 duidelijk dat [gedaagde] enkel zaken wenste te doen met TT Loodgieters. Vanaf die datum kan de curator in elk geval geen vordering instellen. [A] en TT Loodgieters hebben voor veel onduidelijkheid gezorgd over wie nu precies de opdrachtnemer van [gedaagde] is. Zowel de curator als [gedaagde] is hierdoor in de war gebracht. [gedaagde] is er overigens niet mee bekend dat het rekeningnummer van TT Loodgieters op naam van [B] staat.
5.5. Subsidiair voert [gedaagde] het volgende aan. Uit de Faillissementswet volgt dat zij een zelfstandige verplichting heeft om zich ervan te vergewissen dat haar opdrachtnemer niet failliet is. Dit neemt niet weg dat [gedaagde] niet begrijpt om welke reden de curator haar niet eigener beweging heeft geïnformeerd over het faillissement nu zij een van de belangrijkste debiteuren van [A] moet zijn geweest. De curator had dan ook enige moeite moeten nemen maar heeft niets gedaan. Door het verzaken van deze inspanning heeft de curator het risico vergroot dat [gedaagde] niet bevrijdend zou betalen. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid is dit kennelijk onaanvaardbaar. [gedaagde] heeft juist stukken aan de curator overhandigd in de veronderstelling dat de curator daarmee zich zou wenden tot [A] en/of [B] voor een zekere goodwill-vergoeding omdat TT Loodgieters feitelijk de onderneming van [A], zoals geëxploiteerd voor de faillietverklaring, mogelijk heeft voortgezet. De gelden die [gedaagde] op verzoek van de curator onder zich wilde houden konden dan dienen als mogelijke financiering.
5.6. Uiterst subsidiair voert [gedaagde] aan dat de vorderingen van de curator onvoldoende zijn gespecificeerd. Zij toont niet aan dat de werkzaamheden door [A] zijn verricht. Verder wordt betwist dat de facturen kloppen en een aantal facturen is niet eens overgelegd, zodat het bestaan daarvan bij gebrek aan wetenschap wordt betwist. Voorzover de facturen op materialen zien geldt dat deze niet nogmaals aan de boedel betaald zouden moeten worden. Hierdoor is de boedel immers niet verarmd omdat deze materialen zijn gebruikt voor het onderhoud aan de woningen. De boedel heeft deze materialen niet ingekocht maar TT Loodgieters heeft deze betaald en aan [gedaagde] doorbelast.
5.7. Op grond van artikel 20 Fw is de boedel gerechtigd tot de inkomsten die de failliet gedurende de looptijd van het faillissement verwerft uit welke hoofde dan ook. Als [A] inkomsten heeft uit werkzaamheden dan dienen deze dus aan de curator te worden afgedragen. Van belang is dat beoordeeld dient te worden of [A] als contractspartij van [gedaagde] heeft te gelden of dat een ander haar opdrachtnemer is en [A] voor deze persoon (in opdracht of in dienstbetrekking of anderszins) de werkzaamheden ten behoeve van [gedaagde] heeft verricht. Als dat laatste het geval is dan moet de opdrachtnemer de door hem aan [A] verschuldigde vergoeding aan de curator afdragen en moet gehandeld worden in overeenstemming met artikel 21 onder 2 Fw; de rechter-commissaris moet bepalen welk bedrag in de boedel valt en welk gedeelte van de inkomsten door [A] mogen worden behouden.
5.8. Het meest vergaande verweer van [gedaagde] is dat zij na faillietverklaring niet heeft gecontracteerd met [A] maar met TL en, naar de rechtbank begrijpt, later met TT. Zij spitst dit verweer echter enkel toe op de periode vanaf “begin 2011” en ontwikkelt geen inhoudelijke stellingen over 2010. Duidelijk is, zo blijkt uit de brief van [gedaagde] aan “Loodgietersbedrijf [A] en/of TT-Loodgieters onderhoudsbedrijf” d.d. 8 juni 2011, dat zij pas op 7 juni 2011 bekend werd met het faillissement van [A]. Deze brief en haar uitsluitend op 2011 inhoudelijk ingerichte verweer rechtvaardigen het uitgangspunt dat [gedaagde] in 2010 met [A] heeft gecontracteerd, dat zij de aan hem verschuldigde vergoedingen niet aan de curator heeft afgedragen en dat zij dit alsnog zal moeten doen, zulks met inachtneming van hetgeen hierna wordt overwogen.
5.9. Met betrekking tot het jaar 2010 vordert de curator een bedrag van € 9.485,00. [gedaagde] merkt op dat de curator niet de facturen in het geding brengt. Uit de stellingen van de curator volgt dat zij deze niet heeft. Nu [gedaagde] deze facturen wel moet hebben gelast de rechtbank haar om op grond van artikel 22 Rv de inkoopfacturen voortvloeiende uit de Overeenkomst d.d. 1 september 2010 over te leggen alsmede alle inkoopfacturen 2010 waarin de werkzaamheden van [A] aan haar in rekening worden gebracht.
5.10. Dit dient te geschieden door middel van een conclusie na tussenvonnis waarin [gedaagde] per factuur uitlegt welk bedrag volgens haar niet toewijsbaar is. [gedaagde] voert in dit verband aan dat zij niet de gefactureerde materiaalkosten hoeft te betalen. Zij stelt dus kennelijk dat de boedel door de betalingen betreffende de materiaalkosten rechtstreeks aan [A] gebaat is omdat zonder die investering [A] niet kon werken en geen inkomsten kon genereren (zie artikel 52 lid 3 Fw.). Dit dient Stichting [A] per factuur verder uit te werken.
5.11. Wat betreft de periode 1 januari 2011 tot 8 juni 2011 wordt het volgende overwogen. Indien komt vast te staan dat [A] werkzaamheden voor [gedaagde] heeft verricht betekent dit niet zonder meer dat [gedaagde] aan de boedel de voor deze werkzaamheden verschuldigde bedragen moet afdragen. Dat is alleen zo als [gedaagde] met [A] heeft gecontracteerd. Indien komt vast te staan dat [gedaagde] met TT Loodgieters heeft gecontracteerd dient TT Loodgieters het salaris van [A] aan de curator af te dragen. Anders dan de curator meent kan er niet vanuit worden gegaan dat TT en TL slechts handelsnamen van [A] zijn. Uit het handelsregister blijkt immers dat er een commanditaire vennootschap respectievelijk een eenmanszaak ingeschreven is (geweest) en de curator heeft onvoldoende stellingen ontwikkeld waaruit volgt dat deze inschrijvingen slechts schijn zijn. Het feit dat [B], de levenspartner van [A], deze ondernemingen (al dan niet indirect) bestuurt is in dit verband onvoldoende.
5.12. In dit verband is van belang dat de curator geen onrechtmatige daad aan haar vorderingen jegens [gedaagde] ten grondslag legt. De rechtbank begrijpt de verwijzing van de curator naar artikel 43 Fw niet nu de faillissementspauliana uitsluitend ziet op handelingen voorafgaande aan de faillietverklaring. Deze procedure ziet echter uitsluitend op handelingen ná de faillietverklaring. Een en ander neemt natuurlijk niet weg dat de curator mogelijk een zelfstandige vordering tegen TT Loodgieters dan wel haar beherend vennoot, diens bestuurder of de feitelijke leidinggever kan instellen ten aanzien van de inkomsten die aan de boedel hadden moeten worden afgedragen.
5.13. Ten bewijze van haar stellingen dat zij heeft gecontracteerd met TT Loodgieters verwijst [gedaagde] naar factuur b. De rechtbank constateert dat deze factuur is uitgemaakt op naam van TT, een ander KvK nummer en ander rekeningnummer heeft dan factuur a zodat dit inderdaad de stelling van [gedaagde] staaft. Verder verwijst zij naar de prijsopgaaf van 22 april 2011 van TT en naar de opdrachtbevestiging in haar voormelde brief van 5 mei 2011, die echter weer is gericht aan Loodgietersbedrijf [A], hetgeen volgens [gedaagde] per abuis is geschied. Door de curator is een groot aantal facturen van TT-Loodgietersonderhoudsbedrijf aan [gedaagde] in het geding gebracht die zijn verzonden in het jaar 2011, hetgeen ook de stelling van [gedaagde] staaft.
5.14. Omdat blijkens haar eigen stellingen [gedaagde] pas ingaande 7 juni 2011 op de hoogte geraakte van het faillissement van [A] en voormelde documenten door de rechtbank niet doorslaggevend worden geacht, wordt [gedaagde] op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv toegelaten tot het bewijs van haar stellingen dat over de periode 1 januari 2011 tot 7 juni 2011 zij zaken heeft gedaan met TT Loodgieters en niet met [A].
5.15. Wat betreft de periode na 7 juni 2011 geldt dat [gedaagde] toen te kennen heeft gegeven uitsluitend met TT Loodgieters te willen contracteren. Blijkens de door de curator in het geding gebrachte facturen over 2011 lijkt dat ook te zijn gebeurd. De bevestiging van [B] namens TT Loodgieters heeft de rechtbank echter niet in het procesdossier aangetroffen zodat, nu de curator betwist dat sprake is van een overeenkomst met TT, [gedaagde] wederom op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv wordt toegelaten tot het bewijs van haar stellingen dat zij na 7 juni 2011 uitsluitend een overeenkomst met TT Loodgieters is aangegaan en niet met [A].
5.16. Om redenen van proces-economie wordt [gedaagde] gelast ook over het jaar 2011 de in rechtsoverweging 5.9. bedoelde facturen in het geding te brengen. Daaraan doet niet af dat de curator deze al in het geding heeft gebracht nu [gedaagde] heeft aangevoerd daar geen wijs uit te kunnen. Ook ten aanzien van de facturen over 2011 geldt hetgeen onder 5.10 is overwogen.
5.17. De rechtbank gaat er vanuit dat de onderhavige in 2010 en 2011 gefactureerde werkzaamheden door [A] zijn verricht. [gedaagde] ontkent dit weliswaar maar onderbouwt deze ontkenning niet. Dit mocht wel van haar worden gevergd nu het immers onderhoud aan haar woningen betreft en zij daarvan administratie (mutatie- of werkbonnen dan wel anderszins zoals brieven aan haar huurders of een werkagenda) moet hebben bijgehouden.
5.18. De rechtbank, in aanmerking genomen het subsidiaire verweer van [gedaagde], onderschrijft niet dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de curator niet eerder [gedaagde] van het faillissement in kennis heeft gesteld. De curator heeft te kennen gegeven geen dan wel verkeerde inlichtingen van [A] te hebben ontvangen. Bovendien, zoals ook [gedaagde] schrijft, gaat de wet uit van de fictie dat na publicatie de faillietverklaring bekend kan worden geacht, nog daargelaten dat [gedaagde] natuurlijk het handelsregister had kunnen raadplegen.
Het verdere procesverloop
5.19. Allereerst dient [gedaagde] bij conclusie na tussenvonnis de onder 5.9 en 5.16. genoemde facturen met gevraagde toelichting in het geding te brengen. Tevens dient zij in de conclusie na tussenvonnis te vermelden of zij daadwerkelijk uitvoering wil geven aan de bewijsopdrachten. Het staat haar uiteraard vrij om aan de conclusie bewijsstukken te hechten alvast ter voldoening aan deze bewijsopdrachten. De curator dient bij antwoordconclusie na tussenvonnis hierop te reageren. Tevens dient zij haar vorderingen te specificeren en mag zij stukken in het geding brengen.
5.20. Nadat beide conclusies zijn ingediend vindt er een comparitie van partijen plaats op ondervermelde datum. Deze dient ertoe informatie aan de rechtbank te verschaffen. Tevens zal een minnelijke regeling worden beproefd. Na de comparitie zal de rechtbank zonodig aanvangen met de getuigenverhoren.
laat [gedaagde] toe tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat zij vanaf 1 januari 2011 overeenkomsten heeft gesloten met TT Loodgieters en niet met [A] ten aanzien van de werkzaamheden die [A] ten aanzien van haar woningen heeft verricht,
verwijst de zaak naar de rolzitting van 6 maart 2013 voor conclusie na tussenvonnis zijdens [gedaagde],
bepaalt dat de curator een antwoordconclusie na tussenvonnis mag indienen,
bepaalt, voordat eventuele getuigenverhoren plaatsvinden, een comparitie van partijen op vrijdag 26 april 2013 van 13.00 uur tot 15.00 uur ten overstaan van mr. A.J.J. van Rijen,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2013.
1354/2148