vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: C/10/390112 / HA ZA 11-2056
Vonnis van 13 februari 2013
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 1],
gevestigd te Ridderkerk,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 2],
gevestigd te Ridderkerk,
3. [eiser 3],
wonende te Ridderkerk,
4. [eiser 4],
wonende te Ridderkerk,
eisers,
advocaat mr. E.J. Eijsberg,
de coöperatie
COOPERATIEVE RABOBANK MIDDEN-IJSSELMONDE B.V.,
gevestigd te Barendrecht,
gedaagde,
advocaat mr. W.L. Stolk.
Eisers worden gezamenlijk aangeduid als [eisers] en afzonderlijk achtereenvolgens als [eiser 1], [eiser 2], [eiser 3] en [eiser 4]. Gedaagde wordt aangeduid als de Rabobank.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 maart 2012,
- het proces-verbaal van comparitie van 2 juli 2012,
- de conclusie na comparitie van de Rabobank met producties,
- de antwoordconclusie na comparitie van [eisers] met producties,
- de akte van [eisers]
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. De rechter die de comparitie heeft geleid is niet meer werkzaam voor deze afdeling van de rechtbank. Dit vonnis wordt daarom gewezen door een andere rechter.
2. De feiten
2.1. Vanaf 2002 tot 21 augustus 2009 hebben [eisers] op grond van een adviesrelatie met de Rabobank gelden belegd. Hun contactpersoon bij de Rabobank was al die tijd de beleggingsspecialist [A]. [eiser 3] en [A] spraken vier keer per jaar met elkaar over het verloop van de beleggingen. Het gaat om drie te onderscheiden beleggingsrekeningen van de Rabobank ten name van:
[eiser 1],
[eiser 2] en
[eiser 3] e/o [eiser 4].
2.2. Voor 2002 belegden [eisers] bij ABN AMRO Bank op basis van vermogensbeheerovereenkomsten.
2.3. [eiser 3] is multimiljonair. Slechts een gedeelte van zijn vermogen is belegd via de Rabobank.
2.4. [eiser 3] was gemachtigd door [eiser 2] (de holding van zijn broer) en door zijn echtgenote om beleggingsbeslissingen te nemen en de contacten met de Rabobank te onderhouden. [eiser 3] heeft als enige namens [eisers] met de Rabobank overleg gehad. De adviezen van de Rabobank werden door [eiser 3] zonder meer opgevolgd. Het is niet voorgekomen dat [eiser 3] zelf een beleggingsopdracht aan de Rabobank heeft gegeven, anders dan geadviseerd. De beleggingsadviesrelatie met de Rabobank is op initiatief van [eiser 3] geëindigd. Vervolgens hebben [eisers] de niet met de vastgestelde profielen in overeenstemming zijnde producten verkocht ingevolge een daartoe strekkende verkooporder d.d. 28 augustus 2009 aan de Rabobank.
2.5. Door Rabobank zijn de volgende beleggingsprofielen vastgesteld:
[eiser 1]: eerst neutraal later defensief,
[eiser 2]: defensief, daarbij geldt dat sprake was van een pensioendoelstelling,
[eiser 3] e/o [eiser 4]: defensief.
2.6. Rabobank heeft bij aanvang van de relatie met [eisers] in 2002 onder andere het volgende aan [eiser 3] bericht:
“Uw doelrisico is “Defensief”. Bij dit doelrisico hoort een beleggingshorizon van minimaal 2 jaar. Dit betekent dat u het geld waarmee u wilt beleggen, ten minste 2 jaar niet nodig heeft voor andere doeleinden. Daarnaast streeft u naar een gemiddeld rendement van 5% op jaarbasis. Bij een dergelijk profiel hoort een neerwaartse risicoacceptatie in enig jaar van -----10%.”
2.7. Bij brief van 8 februari 2006 bericht de Rabobank aan [eiser 3] en [eiser 4], naar aanleiding van de verkoop van een aantal panden waardoor zij de beschikking kregen over meer liquide kapitaal, onder andere dat de volgende uitgangspunten voor de beleggingen gelden: beschikbaar kapitaal circa 1 miljoen euro, cliënten beschikken over voldoende inkomen, de beleggingshorizon is circa 10 jaar en gestreefd wordt naar vermogensgroei alsmede:
“U wenst beperkt risico te lopen en daarom wordt met name gekeken naar goed verhandelbare obligaties en aandelenfondsen. Uiteraard wordt dat gedaan in lijn met het doelrisicoprofiel dat voor u is vastgesteld.”
Bij dat defensieve risicoprofiel hoort, nog steeds volgens de brief van 8 februari 2006, de volgende beleggingsverdeling:
30% aandelen,
40% obligaties,
30% liquiditeiten (spaarrekening).
“In afwijking op deze mix stellen wij voor om, zoals al tijdens ons gesprek werd overeengekomen, het bedrag aan liquiditeiten te beleggen in obligaties en of beleggingsfondsen.”
Direct daarna gaat de brief verder met als tussenkopje:
“Het totaaladvies voor obligaties is negatief.”
De brief van 8 februari 2006 besluit met een uitgewerkt voorstel voor beleggingen in Rabobank Ledencertificaten, perpetuele Aegon obligaties, perpetuele RBS obligaties, ING obligaties alsmede een aantal fondsen en aandelen.
2.8. In deze zaak heeft een voorlopig getuigenverhoor bij deze rechtbank plaatsgevonden (zaaknummer 355518 / HA RK 10-102). In het kader van het voorlopig getuigenverhoor zijn als getuigen gehoord: [eiser 3] en [A].
3. De vorderingen
[eisers] stellen de volgende vorderingen in:
1. te verklaren voor recht dat de Rabobank toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [eisers] en/of dat de Rabobank onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eisers] door schending van de bijzondere zorgplicht die op haar als beleggingsadviseur rustte, in het bijzonder door de schending van de informatie- en waarschuwingsplicht jegens [eisers],
2. te verklaren voor recht dat de Rabobank aansprakelijk is voor alle door [eisers] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het onrechtmatige handelen door de Rabobank, te vermeerderen met rente, nader op te maken bij staat; en
3. de Rabobank te veroordelen in de kosten van dit geding (waaronder begrepen de kosten voor het houden van het voorlopig getuigenverhoor).
4. Het verweer
De Rabobank concludeert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [eisers] in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaart dan wel dat deze hun worden ontzegd, zulks met hoofdelijke veroordeling van [eisers] in de kosten van de procedure.
5. De beoordeling
Standpunt van [eisers]
5.1. De verwijten van [eisers] komen in de kern genomen neer op het volgende. Zij hebben op hun beleggingen zeer substantiële verliezen geleden. Deze verliezen zijn verwijtbaar aan de Rabobank omdat zij niet als bekwaam en redelijk handelend adviseur heeft opgetreden. Met name heeft de Rabobank [eisers] geadviseerd te beleggen in bijzonder risicovolle beleggingsproducten die niet passen binnen het risicoprofiel. Bovendien heeft de Rabobank verzuimd [eisers] adequaat voor te lichten over de specifieke risico’s die gepaard gaan met beleggen in exotische producten, zoals perpetuals, CDO’s, CLO’s en asset backed securities. De Rabobank heeft deze producten ten onrechte gerangschikt als obligaties. Het gaat om de geleden verliezen in 2007, 2008 en 2009 ten bedrage van circa € 650.000,00.
5.2. [eiser 2]: hier geldt vanaf de aanvang een zuivere pensioendoelstelling. Dit vergt dus een uiterst defensief risicoprofiel. Algemeen wordt aangenomen dat een asset allocatie van maximaal 10-30% aandelen en 70% vastrentewaarden (klassieke bedrijfs- en staatsobligaties) passend is. Desalniettemin zijn in deze portefeuille bedrijfs- noch staatsobligaties opgenomen. In plaats daarvan komen in de portefeuille overwegend perpetuals, ABO’s en gestructureerde producten (CDO’s en CLO’s) voor. Dat past niet in een uiterst defensief risicoprofiel. Afgezet tegen de relevante benchmarks (resultaat van 6,8%) wordt hiermee een bedroevend resultaat bereikt: - 17%.
5.3. [eiser 1]: ook deze portefeuille kent een overwegend aantal perpetuals, ABO’s en gestructureerde producten (CDO’s en CLO’s). Dat past niet bij het defensieve risicoprofiel. Oorspronkelijk was er een neutraal risicoprofiel dat is bijgesteld naar defensief zonder dat dit tot uitdrukking is gekomen in de samenstelling van de portefeuille. Algemeen wordt aangenomen dat een asset allocatie van 40% staatsobligaties, 30% liquiditeiten en 30% aandelen passend is bij een defensief profiel. Als dat zou zijn gedaan dan was er sprake geweest van een rendement van 2,2% in plaats van - 17,2%.
5.4. [eiser 3] en/of [eiser 4]: hier geldt grosso modo hetzelfde als voor [eiser 3]. In plaats van een rendement van 2,2% is er een rendement van - 14,4% gerealiseerd.
5.5. [eisers] wijzen erop dat adviseur [A] van de Rabobank in het voorlopig getuigenverhoor heeft verklaard dat de beleggingsproducten door hem zijn geadviseerd omdat op deze producten een hoge uitkering zat. Van belang is verder dat het met name perpetuals in de financiële sector zijn. De Rabobank heeft hier niet op geattendeerd terwijl dat wel had gemoeten omdat dit een verhoogd risico inhoudt wegens een te beperkte risicospreiding. Evenmin klopt het dat de IRIS-rapportages met [eiser 3] zijn besproken door de Rabobank. Als daaruit al zou blijken dat [eiser 3] feitelijk van de risicoprofielen afweek dan had de Rabobank dat moeten bespreken en hem moeten waarschuwen voor de mogelijke consequenties. Op verzoek van [eisers] heeft prof. dr. [B] een rapport d.d. 14 juni 2012 geschreven. Deze deskundige onderschrijft de conclusies van [eisers] dat de portefeuilles niet passen binnen de risicoprofielen.
Standpunt van de Rabobank
5.6. Kort en zakelijk weergegeven verweert de Rabobank zich als volgt.
5.7. [eiser 3] en/of [eiser 4]:
[eiser 3] is een ervaren belegger met meer dan 10 jaar ervaring. Daarnaast is hij een succesvol zakenman die zijn bedrijven heeft verkocht aan een beursgenoteerde multinational. Hij is ook actief als vastgoedbelegger. Bij ABN AMRO gold het profiel “zeer offensief”. [eiser 3] en [eiser 4] hebben toen forse verliezen op hun beleggingen in aandelen geleden. De wens was dat er minder risico zou worden gelopen zodat via “offensief” het profiel door de Rabobank uiteindelijk werd vastgesteld op “defensief”. Afgesproken werd dat de portefeuille zou worden “ge-rebalanced”, hetgeen inhield dat er procentueel meer obligaties en minder aandelen in de portefeuille zouden worden opgenomen. De gesprekken met [eiser 3] vonden plaats aan de hand van portefeuillescans, ook wel IRIS-rapporten genoemd. [eiser 3] had te kennen gegeven niet in staatsobligaties te willen beleggen omdat deze te weinig rendement boden. Deze waren overigens wel onderdeel van zijn portefeuille in de ABN AMRO tijd. De Rabobank heeft geadviseerd het obligatiegedeelte voor het overgrote gedeelte te vullen met Nederlandse staatsobligaties, maar die brachten volgens [eiser 3] te weinig rendement op. Om die reden heeft de Rabobank diverse andere obligaties geadviseerd; met name obligaties die een couponrente boden tussen 5 en 7,5%. Bijna al deze obligaties hadden een rating van A of hoger op grond van waarderingen van gereputeerde ratingbureau’s en daar mocht de Rabobank op afgaan. Enkel de Eureko-obligatie kende een rating van BBB, maar dat is ook nog steeds een “investment grade”. [eiser 3] heeft altijd te kennen gegeven dat een regelmatige stroom van inkomsten uit dividenden en couponrente voor hem belangrijker was dan de koersontwikkeling. Aan [eiser 3] heeft de Rabobank brochures verstrekt over bijvoorbeeld het Asset Backed Obligatie A product en over de Eureko perpetual. Tot de kredietcrisis in 2008 hebben deze obligaties geen extreme koersuitslagen vertoond. Daarna, maar toen had [eiser 3] deze producten al verkocht, heeft de koers van deze producten zich fors hersteld. In april 2011 is de ABO A 100% volledig afgelost. Als [eiser 3] die niet zou hebben verkocht dan zou hij zijn volledige inleg plus zeven jaar couponrentes hebben kunnen incasseren. Om die reden heeft de Rabobank [eiser 3] geadviseerd niet te verkopen. De enige reden dat [eiser 3] beleggingsverliezen heeft geleden is de verkoop van zijn beleggingen op zo ongeveer het dieptepunt van de markt.
5.8. [eiser 1]:
In deze besloten vennootschap bevond zich een vermogen van circa 9 miljoen euro. De pensioenvoorziening in deze vennootschap bedroeg circa 1 tot 3 miljoen euro. Er is dus vrij vermogen belegd via de Rabobank. Ten tijde van ABN AMRO bestond de portefeuille voor 70% uit aandelen en voor 30% uit obligaties en was het doelrisicoprofiel “neutraal”. Dit is zo gebleven tot en met 2007 omdat [eiser 3] minder aandelen en meer obligaties wilde hebben. Ook hier geldt dat [eiser 3] wars was van staatsobligaties om dezelfde reden als hiervoor omschreven. Rebalancing betekende minder aandelen en meer obligaties met een rating van A of hoger en met een duidelijk hogere couponrente. In 2008 is het profiel defensief geworden. Hetzelfde geldt als hiervoor is weergegeven.
5.9. [eiser 2]:
Hier gaat het om vrij vermogen zonder pensioenverplichting. In de portefeuille zijn van meet af aan overwegend obligaties opgenomen.
5.10. De Rabobank wijst er verder op dat in een adviesrelatie de belegger zelf verantwoordelijk is voor het al dan niet opvolgen van de door de bank gegeven adviezen alsmede het bewaken van de portefeuille. Dit is slechts anders indien het advies niet is zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam beleggingsadviseur had mogen worden verwacht. De stellingen van [eisers] zijn niet zodanig ingericht dat de Rabobank doorgrondt wat haar nu precies wordt verweten. De beleggingsadviezen sloten aan bij de beleggingswensen en –doelstellingen. [eiser 3] wilde een defensief profiel (de investeringen lagen daarom ruim boven de BB investment grade) en een zo hoog mogelijke couponrente. De koersontwikkeling was voor hem minder relevant. Daar heeft de Rabobank voor gezorgd; de geadviseerde beleggingsproducten werden toendertijd als veilig gezien. Door de kredietcrisis waren er onverwachte en ongekende koersschommelingen. Onjuist is de stelling van [eiser 3] dat bedrijfsobligaties beter zijn dan de gekochte producten. Voorbeelden zijn Lehmann Brothers en General Motors die allebei zijn gefailleerd hetgeen die obligaties zo goed als waardeloos heeft gemaakt. Het gaat niet om wetenschap achteraf maar om de kennis ten tijde van de beleggingsadviezen. De Rabobank vindt het rapport van [B] om diverse redenen niet deugdelijk. Alle beleggingsproducten passen in een defensieve portefeuille. Tijdens de looptijd van de beleggingsadviesrelatie heeft de Rabobank nooit waarschuwingen aan [eiser 3] gericht (zie proces-verbaal van comparitie van partijen, p. 3). Dat was ook niet nodig omdat de producten pasten binnen het defensieve beleggingsprofiel.
5.11. Bij gelegenheid van de comparitie van partijen is afgesproken dat het eigen schuld verweer (met name ten aanzien van de beslissing tot verkoop door [eiser 3] in 2009 en de adviesrol van de Rabobank daarin) wordt behandeld in de eventuele schadestaatprocedure. De rechtbank overweegt verder dat verwijzing naar de schadestaatprocedure mogelijk is indien aannemelijk is dat door de eventueel vast te stellen toerekenbare tekortkoming van de Rabobank door [eisers] schade is ondervonden.
5.12. In zijn arrest van 3 februari 2012 (LJN BU 4914) heeft de Hoge Raad vooropgesteld dat op de bank een “bijzondere zorgplicht” rust jegens de (particuliere) belegger. Deze zorgplicht brengt met zich dat de bank (i) vooraf naar behoren onderzoek moet doen naar de financiële mogelijkheden, deskundigheid en doelstellingen van de belegger en (ii) dat de bank hem dient te waarschuwen voor de bijzondere risico’s die aan de handel in risicovolle beleggingsproducten zijn verbonden, alsook voor het feit dat de voorgenomen beleggingsstrategie van de belegger niet past bij zijn financiële mogelijkheden of doelstellingen, zijn risicobereidheid of zijn deskundigheid.
5.13. In deze zaak is duidelijk dat ten aanzien van de drie portefeuilles een defensief risicoprofiel geldt. Ten aanzien van de portefeuille van [eiser 2] is in confesso dat er een pensioendoelstelling geldt. Bij een defensief risicoprofiel hoort volgens de Rabobank zèlf een asset allocatie van 30% aandelen, 40% obligaties, 30% liquiditeiten (spaarrekening). Duidelijk is dat deze asset allocatie niet is doorgevoerd in de drie portefeuilles. De 30% liquiditeiten zijn aangewend voor perpetuals, ABO’s, steepeners en gestructureerde producten (CDO’s en CLO’s) en niet tot nauwelijks voor obligaties in de meer klassieke zin, zoals staatsobligaties of schuldpapier van beursgenoteerde vennootschappen. Voor het 40% aandeel obligaties geldt hetzelfde. In feite is dus sprake van een verdeling van 30% aandelen en 70% “structured products”. De vraag is of deze verdeling niettemin past binnen het vastgestelde defensieve beleggingsprofiel.
5.14. De Rabobank stelt in dit verband dat alle producten wel degelijk passen binnen het defensieve risicoprofiel en wijst daarbij met name op de hoge credit ratings van de beleggingsproducten. De rechtbank volgt deze argumentatie om de volgende redenen niet. Een defensief risicoprofiel bestaat mede uit 30% liquiditeiten. De zekerheid die liquiditeiten (spaargeld ondergebracht bij een bank met een goede reputatie) bieden kan niet worden vergeleken met de zekerheid van structured products als de onderhavige die op een beurs worden verhandeld. Onderdeel van “defensief” is dat een gedeelte van het beschikbare vermogen behoudend wordt “belegd” en dat houdt in het stallen op een spaarrekening tegen een relatief (zeer) laag rendement. De rechtbank begrijpt niet hoe de Rabobank kan stellen dat het beleggen in structured products in plaats van in 30% liquiditeiten past binnen een defensief risicoprofiel. Verder is duidelijk dat een gedeelte van de opbrengst van de structured products afhankelijk is van het rendement van bijvoorbeeld hypothecaire leningen en creditcardleningen, hetgeen niet past bij een defensief profiel waarin obligaties en spaargeld de overhand behoren te hebben. Tot slot geldt dat duidelijk is dat vrijwel alle structured products afhankelijk zijn van de ontwikkelingen in de financiële sector. Dat impliceert een te beperkte spreiding van risico’s, temeer als wordt bedacht dat ook in het gedeelte “aandelen” Aegon-, ING- en SNS-aandelen voorkomen. De rechtbank stelt aldus vast dat deze producten niet passen binnen het risicoprofiel. Uitgaande van het criterium dat de Rabobank moet handelen zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam beleggingsadviseur had mogen worden verwacht geldt dat zij dit niet heeft gedaan.
5.15. De Rabobank verweert zich voorts met de stelling dat zij [eiser 3] heeft geadviseerd om het obligatiegedeelte te vullen met staatsobligaties maar dat hij dat niet wilde omdat dit te weinig rendement opbracht. Dit neemt niet weg, zo overweegt de rechtbank, dat dit nog niet verklaart om welke reden het gedeelte 30% liquiditeiten dan moest worden gevuld met de structured products. Daarbij is verder van belang dat, indien dit advies al zou komen vast te staan, op de comparitie door de Rabobank is erkend dat zij [eiser 3] nooit heeft gewaarschuwd dat de 30%-aandelen / 70%-structured products een verdeling is die niet past bij een defensief beleggingsprofiel.
5.16. Verder voert de Rabobank aan dat [eiser 3] akkoord is gegaan met de beleggingen. Gesteld noch gebleken echter is dat de Rabobank [eiser 3] in voldoende mate heeft medegedeeld dat, in afwijking van de vastgestelde risicoprofielen, zou worden belegd. Vaststaat dat, nu het beleggingsbeleid een afwijking inhield van de vastgestelde profielen het op de weg van de Rabobank had gelegen om [eiser 3] uitdrukkelijk te wijzen op de aan die afwijking verbonden risico’s, teneinde hem in staat te stellen welbewust en goed geïnformeerd de keuze te maken om al dan niet akkoord te gaan met de structured products in plaats van de meer klassieke obligaties en de 30% liquiditeiten. Daarbij komt dat, nu sprake is van een afwijking van het defensieve profiel en dit nooit is bijgesteld, Rabobank [eiser 3] daarop schriftelijk had moeten attenderen dan wel had zij het profiel behoren aan te passen. Dit is niet gebeurd. Onder deze omstandigheden kan dan ook niet als juist worden aanvaard dat [eiser 3] willens en wetens met de afwijking van het overeengekomen beleggingsbeleid heeft ingestemd, hetgeen temeer geldt nu de portefeuille van [eiser 2] een onbetwiste pensioendoelstelling kent.
5.17. De rechtbank acht in het kader van de beoordeling van de aansprakelijkheid van de Rabobank niet van belang of [eiser 3] een ervaren belegger was of niet en evenmin dat hij met vrij vermogen belegde. De structured products waar het hier over gaat zijn zodanig complex samengesteld dat zelfs ervaren beleggers een goede uitleg en waarschuwingen van hun adviseur moeten krijgen, temeer nu de opname van deze producten in de portefeuille afwijkt van het defensieve risicoprofiel en voor één van de portefeuilles een pensioendoelstelling geldt. Voorzover de Rabobank zou willen betogen dat het om vrij vermogen gaat en dus kennelijk [eiser 3] wel meer risico kon lopen geldt dat deze opvatting het vaststellen van risicoprofielen onnodig zou maken, hetgeen niet in lijn is met de heersende jurisprudentie.
5.18. Aldus is de Rabobank jegens [eisers] toerekenbaar tekort geschoten. De rechtbank zal voor recht verklaren dat de Rabobank toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [eisers] door schending van de bijzondere zorgplicht die op haar als beleggingsadviseur rustte, in het bijzonder door de schending van de informatie- en waarschuwingsplicht jegens [eisers] Verder verklaart de rechtbank voor recht dat de Rabobank aansprakelijk is voor alle door [eisers] geleden en nog te lijden schade als gevolg van deze toerekenbare tekortkoming door de Rabobank, te vermeerderen met rente, nader op te maken bij staat, zulks onverlet de mogelijke verweren die de Rabobank in de schade-staatprocedure op grond van artikel 6:95 e.v. BW wenst te voeren.
5.19. De rechtbank acht aannemelijk dat door deze toerekenbare tekortkoming van de Rabobank door [eisers] schade is ondervonden zodat in die zin sprake is van causaal verband tussen de toerekenbare tekortkoming en de schade en dus verwijzing naar de schadestaatprocedure mogelijk is. Een en ander neemt niet weg, zie ook de hieronder genoemde tweede verklaring voor recht, dat in de schadestaatprocedure het causale verband tussen de schade en de toerekenbare tekortkoming moet worden vastgesteld.
5.20. Als de in het ongelijk gestelde partij dient de Rabobank te worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
6. De beslissing
De rechtbank:
verklaart voor recht dat de Rabobank toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [eisers] door schending van de bijzondere zorgplicht die op haar als beleggingsadviseur rustte, in het bijzonder door de schending van de informatie- en waarschuwingsplicht jegens [eisers],
verklaart voor recht dat de Rabobank aansprakelijk is voor alle door [eisers] geleden en nog te lijden schade als gevolg van deze toerekenbare tekortkoming door de Rabobank, te vermeerderen met rente, nader op te maken bij staat, zulks onverlet de mogelijke verweren die de Rabobank in de schadestaatprocedure op grond van artikel 6:95 e.v. BW wenst te voeren,
veroordeelt de Rabobank in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eisers] begroot op € 650,81 aan verschotten en op € 2.260,00 aan salaris advocaat, daaronder begrepen de kosten van het voorlopig getuigenverhoor,
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2013.
1354/1980/1977