ECLI:NL:RBROT:2013:BZ3491

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
1351905
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om tussentijds hoger beroep tegen tussenvonnis afgewezen

In deze zaak heeft de kantonrechter te Middelharnis op 26 november 2012 een tussenvonnis gewezen. De gedaagde heeft op 24 januari 2013 verzocht om dit tussenvonnis alsnog te voorzien van de mogelijkheid van tussentijds hoger beroep, ondanks het bepaalde in artikel 337 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De kantonrechter heeft op 19 februari 2013 uitspraak gedaan over dit verzoek. De eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de toewijzing van het verzoek van de gedaagde.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geen procedure is voorzien voor een verzoek als het onderhavige. Het verzoek van de gedaagde is gedaan per brief, maar wordt gezien als een incidentele vordering. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde ontvankelijk is in haar vordering, omdat er geen wettelijke termijn is vastgesteld voor het indienen van een dergelijke vordering en er geen beginselen van een behoorlijke procesorde zijn die zich tegen de behandeling van de vordering verzetten.

De kantonrechter heeft vervolgens de wetsgeschiedenis van artikel 337 Rv geraadpleegd en geconcludeerd dat de wetgever beoogd heeft om tussentijds hoger beroep in beginsel uit te sluiten, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van deze hoofdregel rechtvaardigen. De gedaagde heeft echter geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die het toestaan van tussentijds hoger beroep rechtvaardigen. Het enkele feit dat de gedaagde zich niet kan verenigen met het tussenvonnis is niet voldoende om een uitzondering te maken op de hoofdregel.

Daarom heeft de kantonrechter het verzoek van de gedaagde afgewezen. De kantonrechter heeft ook bepaald dat de gedaagde op de rolzitting van 25 maart 2013 de in het tussenvonnis genoemde akte dient te nemen, zonder dat er uitstel zal worden verleend, behoudens bijzondere omstandigheden. De beslissing is genomen zonder dat de gedaagde in de kosten van de incidentele procedure wordt veroordeeld, aangezien de eiseres de procesvoering in eigen hand heeft gehouden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Locatie Middelharnis
vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres],
gevestigd te [plaats],
eiseres,
vertegenwoordigd door haar directeur, [dhr. A]
tegen
[gedaagde],
gevestigd te [plaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.M. van der Wulp, advocaat te Middelharnis.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als “[eiseres]” en “[gedaagde]”.
1. Het verloop van de incidentele procedure
1.1 Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen:
• het tussenvonnis van 26 november 2012;
• het verzoek tussentijds hoger beroep van 24 januari 2013 van [gedaagde]
• de schriftelijke reactie van [eiseres] van 12 februari 2013.
1.2 [gedaagde] heeft bij brief van 24 januari 2013 verzocht om het door de kantonrechter te Middelharnis op 26 november 2012 tussen partijen gewezen tussenvonnis (alsnog) te voorzien van de mogelijkheid van tussentijds hoger beroep, ondanks het bepaalde in artikel 337 Rv.
1.3 De datum voor de uitspraak van dit vonnis is door de kantonrechter bepaald op heden.
2. De standpunten van partijen en beoordeling van de incidentele vordering
2.1 [gedaagde] wenst tussentijds in hoger beroep te komen omdat zij zich niet kan verenigen met de bewijsopdracht. Zij heeft toegelicht waarom zij zich niet met de bewijsopdracht verenigen kan en een aantal producties in het geding gebracht.
2.2 [eiseres] maakt bezwaar tegen toewijzing van het verzoek.
2.3 In het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is niet voorzien in een procedure als de onderhavige. Het verzoek van [gedaagde] is gedaan per brief, maar moet worden gezien als een incidentele vordering, zulks op grond van de toelichting op Boek 1, titel 2, afdeling 10. Het bij brief geformuleerde verzoek zal op grond van de wisselbepaling van art. 69 Rv worden beschouwd als een incidentele conclusie en de schriftelijke reactie van [eiseres] als een conclusie van antwoord in het incident. Ten aanzien van de termijn van indiening van een dergelijke vordering is in de wet niets bepaald, zodat niet kan worden geconcludeerd dat de vordering te laat is ingesteld, terwijl gesteld noch gebleken is dat beginselen van een behoorlijke procesorde zich tegen de behandeling van de vordering verzetten. [gedaagde] zal dan ook in haar vordering ontvankelijk worden verklaard.
2.4 Uit de wetsgeschiedenis van art. 337 (wetsontwerp 26 855) blijkt dat met verschillende argumenten is betoogd, dat de doelmatigheid van het burgerlijk proces in het algemeen wordt bevorderd, indien de mogelijkheid van tussentijds hoger beroep in beginsel wordt uitgesloten. Het moet ervoor worden gehouden dat de wetgever beoogd heeft dat met een grote mate van terughoudendheid tussentijds hoger beroep zal worden toegestaan. Het toelaten van hoger beroep tegen een tussenbeslissing impliceert een vertraging van het geding en moet alleen als doelmatig worden beschouwd wanneer sprake is van bijzondere omstandigheden die een afwijking van de hoofdregel rechtvaardigen. Van belang kan zijn dat beide partijen in hun conclusies, genomen voorafgaand aan het litigieuze vonnis, aan de kantonrechter hebben gevraagd te bepalen dat tegen het te wijzen vonnis tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld. Daarvan is geen sprake geweest.
2.5 Door [gedaagde] zijn ook overigens geen bijzondere omstandigheden gesteld die het toestaan van tussentijds hoger beroep rechtvaardigen. Het feit dat [gedaagde] zich niet met het tussenvonnis kan verenigen vormt geen bijzondere omstandigheid waardoor afwijking de hoofdregel van art. 337 Rv. wordt gerechtvaardigd.
2.6 Het verzoek zal dan ook worden afgewezen. De kantonrechter ziet geen aanleiding om [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de incidentele procedure, aangezien [eiseres] de procesvoering in eigen hand heeft gehouden.
3. De beslissing
De kantonrechter:
wijst het verzoek van [gedaagde] af;
bepaalt dat [gedaagde] op de rolzitting van maandag 25 maart 2013 alsnog de in het tussenvonnis van 26 november 2012 genoemde akte dient te nemen en dat – behoudens bijzondere omstandigheden – geen uitstel zal worden verleend;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J. Frikkee en uitgesproken ter openbare terechtzitting.