ECLI:NL:RBROT:2013:BZ5158

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
399006 / HA ZA 12-310
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling ontvankelijkheid eisers in erfrechtelijke zaak met betrekking tot rechtsgeldigheid Filippijns testament

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 20 maart 2013, staat de ontvankelijkheid van de eisers centraal in het kader van een erfrechtelijke procedure. De eisers, bestaande uit [eiseres sub 1] en [eiser sub 2], claimen erfgenaamschap op basis van een testament dat door de overledene, [Persoon 1], is opgemaakt in de Filippijnen. De rechtbank onderzoekt de rechtsgeldigheid van dit testament, dat volgens de eisers hen als erfgenamen aanwijst. De gedaagden, bestaande uit meerdere partijen, betwisten de ontvankelijkheid van de eisers en stellen dat het testament niet rechtsgeldig is, omdat het nog niet is goedgekeurd in een zogenaamde 'probate procedure' in de Filippijnen. De rechtbank stelt vast dat het testament volgens Filippijns recht pas rechtskracht heeft na deze goedkeuring, en dat er geen bewijs is dat deze procedure is doorlopen. Bovendien wordt er gekeken naar de mogelijkheid van een rechtskeuze in het testament, waarbij de rechtbank concludeert dat de rechtskeuze voor Filippijns recht niet voldoet aan de vereisten van de relevante verdragen. De rechtbank oordeelt uiteindelijk dat de eisers niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen, omdat niet is komen vast te staan dat zij daadwerkelijk erfgenamen zijn van [Persoon 1]. De eisers worden veroordeeld in de proceskosten, die op € 9.685,00 worden begroot. De zaak wordt verder verwezen naar de rol voor het nemen van een conclusie van antwoord in reconventie door de eisers.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/399006 / HA ZA 12-310
Vonnis van 20 maart 2013 (bij vervroeging)
in de zaak van
1. [eiseres sub 1],
wonende te [woonplaats 1],
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats 1],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. G.J. Dommerholt,
tegen
1. [Gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats 2],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 3],
3. [Gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats 4],
4. [gedaagde sub 4],
gevestigd te [woonplaats 2],
5. [gedaagde sub 5],
gevestigd te Bergambacht (gemeente Krimpenerwaard),
gedaagden,
advocaat mr. V.R.M. Appelman.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 december 2012 (hierna: het tussenvonnis), alsmede de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- een brief van de advocaat van [gedaagden] van 14 februari 2013, met productie 78;
- een brief van de advocaat van [eisers] van 14 februari 2013, met producties 1-8;
- een tijdens de comparitiezitting van 22 februari 2013 door [eisers] genomen akte houdende aanvulling van eis, met één productie, welke akte uit vijf bladzijden bestaat en het op 14 februari 2013 bij de rechtbank binnengekomen schrijven van de advocaat van [eisers] vervangt dat getiteld is “akte houdende aanvulling van eis” en uit zes bladzijden bestaat;
- een brief van de advocaat van [gedaagden] van 19 februari 2013;
- de pleitnotities waaruit de advocaten van partijen tijdens de comparitiezitting van 22 februari 2013 hebben voorgedragen;
- het proces-verbaal van de comparitiezitting van 22 februari 2013.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
Inleiding
2.1. In het tussenvonnis is een comparitie van partijen gelast voor het verkrijgen van inlichtingen met betrekking tot het ontvankelijkheidsverweer van [gedaagden] alsmede voor een bespreking van de verdere procesregie van de onderhavige zaak.
2.2. Deze comparitiezitting heeft plaatsgehad op 22 februari 2013. Tijdens die zitting hebben partijen geen minnelijke regeling weten te bereiken.
2.3. In deze zaak zijn inmiddels al twee incidentele vorderingen ingesteld. Bij dagvaarding hebben [eisers] een incidentele vordering ingesteld tot het treffen van een voorlopige voorziening. Vervolgens hebben [gedaagden] een incidentele vordering ingesteld tot het stellen van proceskostenzekerheid door [eiseres sub 1]. Hierna hebben [eisers] hun incidentele vordering ingetrokken bij akte vermindering van eis en heeft de rechtbank bij vonnis van 12 september 2012 uitspraak gedaan in het proceskostenzekerheidsincident. Vervolgens hebben [gedaagden] in conventie geconcludeerd voor antwoord en in reconventie voor eis.
in conventie
2.4. De vorderingen van [eisers] hebben - heel kort gezegd - betrekking op schadevergoeding die [gedaagden] zijn verschuldigd aan [eisers] als erfgenamen van [Persoon 1] wegens onrechtmatige gedragingen en wanprestatie [gedaagden] jegens hun (mede)aandeelhouder [Persoon 1] in de Turkse vennootschap [Bedrijf 1].
2.5. Het oorspronkelijke petitum in de hoofdzaak luidt als volgt:
“ 1. gedaagden ieder hoofdelijk te veroordelen, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om op voornoemde gronden aan eisers te betalen een bedrag ad € 1.756.457,-- (zegge een miljoen zevenhonderd zes en vijftig duizend vier honderd zeven en vijftig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding dan wel tot zodanig bedrag en wettelijke rente en zodanige ingangsdatum van de wettelijke rente als de rechtbank meent in goede justitie te behoren;
2. Ingeval gedaagden niet binnen twee maanden na het in dezen te wijzen vonnis aan het bedrag der sub 1 uit te spreken veroordeling hebben voldaan zij dan gehouden zijn tot het navolgende handelingen:
a. [gedaagden] dient bij wijze van schadevergoeding de 51% aandelen die zij houdt in [Bedrijf 1] over te dragen aan eisers voor € 1,00 (zegge één euro);
b. gedaagden dienen als meerderheidsaandeelhouder van de Turkse vennootschap Tloss en zonodig als bestuurder van [Bedrijf 1] te bewerkstelligen dat de overeenkomsten van 28 mei 2008, 8 juni 2009 en de overeenkomst van 1 januari 2010 gesloten tussen [Bedrijf 1] en [Bedrijf 2], worden ontbonden binnen één maand na het in deze te wijzen vonnis;
c. met de bepaling dat nadat gedaagden hebben aangetoond dat voornoemde handelingen naar behoren zijn uitgevoerd het bedrag van de sub 1 uit te spreken veroordeling en wordt verminderd tot een bedrag ad € 1.233.582,-,
zulks op verbeurte van een dwangsom van € 15.000,- jegens ieder van gedaagden voor iedere maand dat zij in gebreke zijn aan voornoemde veroordeling te voldoen
en tevens te bepalen
dat voor zover van gedaagden niet voldoen aan het sub 2 gestelde en hun medewerking onthouden aan de op te maken akten de rechtbank zal bepalen dat ten aanzien van het gevorderde sub 2 het in deze te wijzen vonnis dezelfde kracht heeft als de op te maken akte en de rechtbank tevens een vertegenwoordiger zal aanwijzen als bedoeld in artikel 3: 300 BW.”
Bij genoemde akte aanvulling eis d.d. 22 februari 2013 is het petitum onder 1 in de hoofdzaak als volgt gewijzigd:
“ 1. gedaagden ieder hoofdelijk te veroordelen, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om op voornoemde gronden aan eisers in hun hoedanigheid van enige erfgenamen van de nalatenschap van [Persoon 1] dan wel aan de gezamenlijke erfgenamen van [Persoon 1] dan wel - zodra deze is benoemd - aan de bevoegde executeur van de genoemde nalatenschap te betalen een bedrag ad
€ 1.756.457,-- (zegge een miljoen zevenhonderd zes en vijftig duizend vier honderd zeven en vijftig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding dan wel tot zodanig bedrag en wettelijke rente en zodanige ingangsdatum van de wettelijke rente als de rechtbank meent in goede justitie te behoren.”
[gedaagden] hebben geen bezwaar gemaakt tegen deze eiswijziging door [eisers] Ambtshalve ziet de rechtbank geen aanleiding deze eiswijziging wegens strijd met de goede procesorde niet toe te staan. Daarom zal de rechtbank op deze gewijzigde eis recht doen.
2.6. [gedaagden] voeren tot hun verweer onder meer het volgende aan:
a. De vraag of het Filippijnse testament waarop [eisers] zich beroepen ter onderbouwing van hun hoedanigheid van rechtmatige erfgenamen van [Persoon 1] formeel rechtsgeldig is, moet beoordeeld worden naar Filippijns recht;
b. Volgens Filippijns recht verkrijgt een testament eerst formele rechtsgeldigheid nadat in zogeheten ‘probate proceedings’ de rechtsgeldigheid van het testament is bekrachtigd door het aangezochte Filippijnse gerecht; zolang zulke procedure niet is doorlopen, gaat er geen enkel effect uit van het testament;
c. Er is nog geen probate procedure gevoerd in de Filippijnen en is er daarom nog geen executeur benoemd die de nalatenschap moet beheren en bevoegd is namens de nalatenschap op te treden;
d. Als gevolg van een en ander hebben [eisers] geen enkele innings- en/of procesbevoegdheid en zijn zij derhalve niet-ontvankelijk in de onderhavige zaak.
2.7. Bij de beoordeling van genoemd ontvankelijkheidsverweer van [gedaagden] gaat de rechtbank uit van de volgende vaststaande, althans niet in geschil zijnde, feiten:
(i) [Persoon 1] is overleden op 4 november 2008;
(ii) Zijn laatste gewone verblijfplaats was gelegen in de Filippijnen;
(iii) Ten tijde van zijn overlijden bezat hij de Deense nationaliteit;
(iv) Bij zijn overlijden was hij getrouwd met [eiseres sub 1], eiseres sub 1;
(v) Uit zijn huwelijk met [eiseres sub 1] had [Persoon 1] één kind, zijn zoon [eiser sub 2], eiser sub 2;
(vi) Uit een eerder, in 1980 gesloten, huwelijk, met [persoon 3], had [Persoon 1] twee kinderen, zijn dochter [Persoon 4] en zijn zoon [Persoon 5], beiden in het bezit van de Deense nationaliteit;
(vii) Op 9 januari 2006 heeft [Persoon 1] ten overstaan van een Notary Public in Cebu City in de Filippijnen een testament laten opmaken, waarin hij al zijn vermogensbestanddelen vermaakt aan [eiseres sub 1], [eiser sub 2] en [Persoon 4] (“That I hereby bequeath my entire estate that I leave behind to my present wife and two of my surviving heirs, namely: [Persoon 4] and [Persoon 2] in accordance with Philippine Laws”);
(viii) In dit testament heeft [Persoon 1] verder laten opnemen dat zijn zoon [Persoon 5] niets zal erven (“It is therefore my complete and clear wish that my son, [Persoon 5], who is living at [adres], shall inherit nothing from me because he has already received from me money Gifts and he has not complied with his loan obligations and so I was made to pay those loans as guarantor. I hereby, therefore, withdraw said favour that I have given [Persoon 5] before”);
(ix) Ten overstaan van de honorair consul van de Filippijnen in Denemarken hebben [Persoon 4] - aangeduid in de stukken als “[Persoon 4]” - en [Persoon 5] op 27 juli 2012 in Kopenhagen, Denemarken, een verklaring ondergetekend die getiteld is “Renunciation of heritance”, waarin zij verklaren dat zij “hereby renounce all heritance and hereditary rights from the estate of our father [Persoon 1]”; deze verklaring is voorzien van een (soort) legalisatie door genoemde honorair consul.
2.8. Genoemd ontvankelijkheidsverweer van [gedaagden] is erfrechtelijk van aard. In zoverre is ook sprake van een internationaal geval, bijvoorbeeld omdat de laatste gewone verblijfplaats van de erflater, [Persoon 1], buiten Nederland was gelegen. De vraag rijst derhalve aan de hand van welk recht het ontvankelijkheidsverweer beoordeeld moet worden beoordeeld. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
2.9. Ten tijde van het overlijden van erflater, op 4 november 2008, gold in Nederland de ipr-wet Wet conflictenrecht erfopvolging (hierna: WCErf) van 4 september 1996. Op grond van artikel 1 lid 2 WCErf wordt het toepasselijke recht op erfopvolging aangewezen door het Haags Erfrechtverdrag 1989 (hierna: HErfV), waarbij Nederland partij is maar Denemarken en de Filippijnen niet. Het gaat hier om het op 1 augustus 1989 tot stand gekomen Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op erfopvolging (Trb. 1994, 49). Zie artikel 1 lid 1 WCErf.
Het HErfV, zoals ook volgt uit genoemd artikel 1 lid 2 WCErf, bepaalt welk recht van toepassing is op erfopvolging. Uit lid 2 van artikel 7 HErfV volgt dat de volgende onderwerpen deel uit maken van het begrip ‘erfopvolging’ in dit verdrag:
Artikel 7
[…]
2. [..]
a. de aanwijzing van de erfgenamen en legatarissen, de bepaling van de onderscheidene erfdelen en de verplichtingen die hun door de overledene zijn opgelegd, alsook andere rechten op de nalatenschap die ontstaan als gevolg van het overlijden, daaronder begrepen toewijzingen uit de nalatenschap door een rechterlijke of een andere autoriteit ten gunste van personen die de overledene na stonden;
b. de onterving en de uitsluiting wegens onwaardigheid;
c. de inbreng en de inkorting van schenkingen en makingen alsmede de wijze waarop deze bij de berekening van de erfdelen worden verwerkt;
d. het beschikbare deel, de wettelijke erfdelen en andere beperkingen van de bevoegdheid om bij uiterste wil te beschikken;
e. de materiële geldigheid van testamentaire beschikkingen.
In het derde lid van artikel 7 HErfV is de mogelijkheid gegeven aan verdragsluitende staten om ook andere onderwerpen te scharen onder genoemd begrip erfopvolging. Nederland heeft - voor zover van belang is voor de onderhavige zaak - niet van die mogelijkheid gebruik gemaakt.
Op grond van artikel 1 lid 2 sub a HErfV is het verdrag niet van toepassing op de vorm van uiterste wilsbeschikkingen.
Gewezen zij op de volgende verwijzingsregels van het HErfV:
Artikel 3
1. De erfopvolging wordt beheerst door het recht van de Staat waar de erflater zijn gewone verblijfplaats had op het tijdstip van zijn overlijden, indien hij op dat tijdstip de nationaliteit van die Staat bezat.
2. De erfopvolging wordt eveneens beheerst door het recht van de Staat waar de erflater zijn gewone verblijfplaats had op het tijdstip van zijn overlijden, indien hij daar gedurende een tijdvak van ten minste vijf jaren onmiddellijk voorafgaande aan zijn overlijden zijn verblijfplaats had. Echter, in uitzonderlijke omstandigheden, indien de overledene op het tijdstip van zijn overlijden kennelijk nauwere banden had met de Staat waarvan hij op dat tijdstip de nationaliteit bezat, is het recht van die Staat van toepassing.
3. Voor het overige wordt de erfopvolging beheerst door het recht van de Staat waarvan de overledene op het tijdstip van zijn overlijden de nationaliteit bezat, tenzij hij op dat tijdstip nauwere banden had met een andere Staat, in welk geval het recht van laatstbedoelde Staat van toepassing is.
Artikel 4
Indien het ingevolge artikel 3 toepasselijk recht het recht van een niet-Verdragsluitende Staat is, en indien de verwijzingsregels van die Staat ten aanzien van het geheel of een gedeelte van de nalatenschap verwijst naar het recht van een andere niet-Verdragsluitende Staat die zijn eigen recht zou toepassen, is het recht van die andere Staat van toepassing.
Artikel 5
1. Een persoon kan het recht van een bepaalde Staat aanwijzen als het recht dat de vererving van zijn gehele nalatenschap beheerst. De aanwijzing heeft alleen gevolg indien deze persoon op het tijdstip van de aanwijzing of van zijn overlijden de nationaliteit van die Staat bezat of daar zijn gewone verblijfplaats had.
2. Deze aanwijzing moet worden uitgedrukt in een verklaring die, wat de vorm betreft, voldoet aan de vereisten voor uiterste wilsbeschikkingen. Het bestaan en de materiële geldigheid van de aanwijzingshandeling worden beheerst door het aangewezen recht. Indien de aanwijzing volgens dat recht ongeldig is, wordt het recht dat de erfopvolging beheerst, bepaald volgens artikel 3.
3. De herroeping van een dergelijke aanwijzing door de persoon die haar heeft gedaan, moet voldoen aan de vormvoorschriften voor de herroeping van uiterste wilsbeschikkingen.
4. Tenzij de overledene uitdrukkelijk anders heeft bepaald, wordt voor de toepassing van dit artikel de aanwijzing van het toepasselijke recht geacht betrekking te hebben op de vererving van de gehele nalatenschap, ongeacht of de overledene zonder een uiterste wil te hebben gemaakt is overleden dan bij uiterste wil over het geheel of een gedeelte van zijn nalatenschap heeft beschikt.
2.10. In genoemd testament van 9 januari 2006, dat is opgemaakt in de Filippijnen, heeft erflater onder meer het volgende bepaald:
“1.1 That it is my wish that my ESTATE that I will leave after me will be handled and administered according to the Philippine laws, where I live with my present wife and family.”
Naar het oordeel van de rechtbank wijzen deze woorden op een rechtskeuze inzake de erfopvolging als bedoeld in artikel 7 lid 2 HErfV. De vraag rijst vervolgens of deze rechtskeuze voldoet aan de geldigheidsvereisten van artikel 5 HErfV.
2.11. Aangezien, als gezegd, de laatste gewone verblijfplaats van [Persoon 1] was gelegen in de Filippijnen, was het hem naar Nederlands internationaal privaatrecht toegestaan een rechtskeuze uit te brengen voor Filippijns recht, zo volgt uit de tweede volzin van lid 1 van artikel 5 HErfV.
2.12. De materiële geldigheid van de rechtskeuze moet beoordeeld worden volgens het het gekozen recht, zo is bepaald in de tweede volzin van het tweede lid van artikel 5 HErfV. Anders gezegd: ter beoordeling van de materiële geldigheid van de rechtskeuze wordt er dus ‘even’ van uitgegaan dat de rechtskeuze geldig is. Dat alles is niet het geval wat betreft de de formele geldigheid van de rechtskeuze. De rechtskeuze is alleen formeel rechtsgeldig, zo volgt uit de eerste volzin van het tweede lid van artikel 5 HErfV, wanneer deze voldoet aan de vormvereisten die gelden voor uiterste wilsbeschikkingen. Het gekozen recht is dus niet van belang voor de formele geldigheid van de rechtskeuze, hetgeen ook reeds volgt uit het gegeven dat het HErfV, dat de mogelijkheid van rechtskeuze kent, niet van toepassing is op de vorm van uiterste wilsbeschikkingen.
2.13. Wat betreft de materiële geldigheid van de onderhavige rechtskeuze overweegt de rechtbank dat gesteld noch gebleken is dat deze rechtskeuze naar Filippijns recht materieel ongeldig zou zijn, bijvoorbeeld behept zou zijn met een wilsgebrek.
2.14. Op grond van de eerste volzin van artikel 5 lid 2 HErfV moet de formele geldigheid van de rechtskeuze worden beoordeeld aan de hand van het recht dat de formele geldigheid van uiterste wilsbeschikkingen beheerst. Het toepasselijke recht op uiterste wilsbeschikkingen is geregeld in het Haags Testamentsvormenverdrag (hierna: HTVV) van 5 oktober 1961 (Trb. 1980, 54), waarbij Nederland en Denemarken partij zijn maar de Filippijnen niet. Uit artikel 1 HTVV volgt, voor zover relevant is in de onderhavige zaak, dat een testamentaire beschikking geldig is indien zij voldoet aan het recht van:
- de plaats waar de testateur beschikte, of van
- een verdragsstaat waarvan de testateur de nationaliteit bezat toen hij beschikte of toen hij overleed, of van
- een plaats waar de testateur zijn woonplaats had toen hij beschikte of toen hij overleed, of van
- de plaats waar de testateur zijn gewoon verblijf had toen hij beschikte of toen hij overleed.
Het HTVV kent, in tegenstelling tot het HErfV, niet de mogelijkheid van een rechtskeuze.
2.15. Aangezien [Persoon 1] in de Filippijnen beschikt heeft en zowel op dat moment als op het moment van zijn overlijden woonplaats had in de Filippijnen, betekent het bepaalde in artikel 1 HTVV dat de onderhavige rechtskeuze formeel rechtsgeldig is indien deze voldoet aan de Filippijnse vormvereisten inzake een uiterste wilsbeschikking. Een ander geval waarin de onderhavige rechtskeuze formeel rechtsgeldig is, is het geval waarin zij voldoet aan de Deense vormvereisten inzake een uiterste wilsbeschikking, reeds omdat, als gezegd, [Persoon 1] de nationaliteit van Denemarken, een verdragsstaat, bezat toen hij beschikte.
2.16. Nu de onderhavige rechtskeuze deel uitmaakt van een in de Filippijnen opgemaakt testament voor een, naar niet in geschil is, bevoegde instantie, lijkt op het eerste gezicht sprake te zijn van een rechtskeuze die ingevolge Filippijns recht ook formeel rechtsgeldig is. Bij nader inzien is dat echter niet het geval. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
2.17. In Artikel 838 van het Burgerlijk Wetboek van de Filippijnen (wel genoemd de ‘Civil Code of the Philippines’of ‘New Civil Code’) is het volgende bepaald:
“No will shall pass either real or personal property unless it is proved and allowed in accordance with the Rules of Court.
The testator himself may, during his lifetime, petition the court having jurisdiction for the allowance of his will. In such case, the pertinent provisions of the Rules of Court for the allowance of wills after the testator's a death shall govern.
The Supreme Court shall formulate such additional Rules of Court as may be necessary for the allowance of wills on petition of the testator.
Subject to the right of appeal, the allowance of the will, either during the lifetime of the testator or after his death, shall be conclusive as to its due execution.”
Uit deze Filippijnse wetsbepaling volgt dat een testament rechtsgeldigheid ontbeert zolang geen rechterlijke vaststelling heeft plaatsgehad van zijn rechtsgeldigheid. Het gaat hier om een zogeheten ‘probate’-procedure.
2.18. Niet in geschil is dat [Persoon 1], de erflater in de onderhavige zaak, tijdens zijn leven geen ‘probate’-verzoek heeft ingediend bij een Filippijns gerecht overeenkomstig genoemde tweede paragraaf van Artikel 838.
2.19. Het verloop van de ‘probate’-procedure is geregeld in (onder meer) Rule 73 e.v. van de Rules of Court. In Rule 75 section 1 is de regel van Artikel 838 herhaald dat een testament rechtskracht ontbeert zolang het geen rechterlijke goedkeuring heeft (“No will shall pass either real or personal estate unless it is proved and allowed in the proper court.”). In Rule 73 section 1 is het volgende bepaald:
“Where estate of deceased person settled. - If the decedent is an inhabitant of the Philippines at the time of his death, whether a citizen or an alien, his will shall be proved, or letters of administration granted, and his estate settled, in the Court of First Instance in the province in which he resides at the time of his death, and if he is an inhabitant of a foreign country, the Court of First Instance of any province in which he had estate. The court first taking cognizance of the settlement of the estate of a decedent, shall exercise jurisdiction to the exclusion of all other courts. The jurisdiction assumed by a court, so far as it depends on the place of residence of the decedent, or of the location of his estate, shall not be contested in a suit or proceeding, except in an appeal from that court, in the original case, or when the want of jurisdiction appears on the record.”
In het geval van een in de Filippijnen opgemaakt testament van een inwoner van de Filippijnen moet derhalve een rechterlijke procedure gevolgd worden ter vaststelling van de geldigheid van een testament. Tijdens de comparitiezitting van 22 februari 2013 heeft de advocaat van [eisers] desgevraagd aangegeven dat er op (of omstreeks) 15 mei 2012 een verzoek is ingediend bij de Regional Trial Court of Cebu City in de Filippijnen om de geldigheid van het onderhavige testament vast te stellen alsmede dat de uitspraak in deze ‘probate’-procedure “binnenkort” is te verwachten. Nog daargelaten de vraag of deze mededelingen van [eisers] met de (juridische) werkelijkheid overeenkomen - ondanks dat de advocaat reeds enige tijd voorafgaande aan de comparitiezitting beschikte over papieren waaruit de aanhangigheid van de ‘probate’-procedure zou blijken, heeft hij nagelaten deze papieren voorafgaand aan de zitting in het geding te brengen - is derhalve niet in geschil dat de rechtsgeldigheid van het onderhavige testament nog steeds niet door de aangezochte (bevoegde) rechter op de Filippijnen in een ‘probate’-procedure is vastgesteld. De rechtbank trekt hieruit de conclusie dat dit testament derhalve thans nog niet formeel rechtsgeldig is volgens Filippijns recht.
2.20. Zoals hierboven is overwogen, dient het testament niettemin als formeel rechtsgeldig te worden aangemerkt indien dit voldoet aan de vormvereisten van het Deense recht, welk recht immers op grond van artikel 1 HTVV eveneens van toepassing is op de formele rechtsgeldigheid van dit testament. De vraag is derhalve of het onderhavige testament naar Deens recht, ondanks het ontbreken van een rechterlijke goedkeuring, formeel rechtsgeldig is.
2.21. Nog daargelaten dat [eisers] in het geheel niet aanvoeren dat het onderhavige testament naar Deens recht (wél) formeel rechtsgeldig is, is het de rechtbank gebleken dat ook volgens Deens recht een testament moet worden voorzien van een rechterlijke goedkeuring. Ook naar Deens recht mist het testament derhalve formele rechtsgeldigheid.
2.22. Uit het bovenstaande volgt dat het onderhavige testament niet formeel rechtsgeldig is volgens de op de formele rechtsgeldigheid van dit testament toepasselijke rechtstelsels, te weten het Filippijnse en het Deense. Het testament mist derhalve rechtskracht, zodat vooralsnog niet is komen vast te staan dat de in het testament als erfgenaam aangewezen personen inderdaad volgens de geldende regels erfgenamen zijn van [Persoon 1]. Dat [eisers] erfgenamen zijn van [Persoon 1] is derhalve nog niet komen vast te staan.
2.23. In verband met de stelling van [eisers] dat de twee kinderen van [Persoon 1] uit zijn eerste huwelijk, [Persoon 4] en [eiser sub 2], de nalatenschap van hun vader hebben verworpen, wijst de rechtbank nog op het volgende. Weliswaar kent het Filippijnse recht erfgenamen van een nalatenschap het recht toe de nalatenschap te verwerpen (repudiate) (Art. 1044 Civil Code of the Philippines) en is het voldoende dat deze verwerping tot uitdrukking is gebracht in “a public or authentic instrument” (Art. 1051 Civil Code of the Philippines) (zoals de onderhavige verklaringen die zijn opgemaakt ten overstaan van de honorair consul van de Filippijnen in Denemarken), dat alles neemt niet weg dat zulke verwerping eerst (volledige) rechtskracht lijkt te hebben indien de in Artikel 1057 neergelegde rechterlijke procedure is gevolgd:
“Art. 1057. Within thirty days after the court has issued an order for the distribution of the estate in accordance with the Rules of Court, the heirs, devisees and legatees shall signify to the court having jurisdiction whether they accept or repudiate the inheritance.”
2.24. Aangezien, als gezegd, nog niet is komen vast te staan dat [eisers] de erfgenamen zijn van [Persoon 1], zijn zij niet vorderingsgerechtigd. Voor zover zij veroordeling van [gedaagden] vorderen tot betaling aan ieder van hen (hoofdelijk), zijn zij derhalve niet-ontvankelijk in hun vorderingen. Datzelfde geldt voor hun subsidiaire vordering tot betaling aan hen in hun hoedanigheid van enige erfgenamen van de nalatenschap van [Persoon 1]. Wat betreft hun meer subsidiaire vordering tot betaling aan de gezamenlijke erfgenamen van [Persoon 1] overweegt de rechtbank als volgt. Als gezegd, niet is komen vast te staan vooralsnog dat eisers erfgenamen zijn van [Persoon 1]. Evenmin is gesteld dan wel gebleken dat zij, althans één van hen beiden, om andere redenen dan erfrechtelijke rechtsopvolgers zijn van [Persoon 1]. Niet valt dan ook in te zien waarom betaling aan hen kan worden beschouwd als betaling aan de gezamenlijke erfgenamen van [Persoon 1]. Uiterst subsidiair vorderen eisers betaling aan de bevoegde executeur van de nalatenschap van [Persoon 1] onder het eventuele voorbehoud “- zodra deze is benoemd -“. Ook wat hun meer en uiterst subsidiaire vorderingen betreft zijn [eisers] derhalve niet vorderingsgerechtigd en om die reden niet-ontvankelijk.
Op de comparitiezitting hebben [eisers] bij monde van hun advocaat de rechtbank verzocht de zaak enige tijd aan te houden vanwege de volgens hen op korte termijn te verwachten rechterlijke uitspraak in de Filippijnse probate procedure. De rechtbank zal dit uitstelverzoek van [eisers] niet honoreren. [Persoon 1], de erflater, is reeds in 2008 overleden, terwijl in de onderhavige zaak pas bij exploit van 21 maart 2012 is gedagvaard. Er was dus, naar het oordeel van de rechtbank, ruimschoots de tijd voor [eisers] om een Filippijnse probate procedure te doorlopen alvorens de onderhavige zaak aanhangig te maken.
2.25. Als de in het ongelijk gestelde partij zullen [eisers] in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van [gedaagden], waaronder begrepen zijn de proceskosten van het incident tot het stellen van proceskostenzekerheid, worden begroot op:
- salaris advocaat € 6.064,00 (2 pt × tarief € 2.580 plus 2 pt x tarief € 452)
- griffierecht € 3.621,00
- Totaal € 9.685,00.
in reconventie
2.26. De zaak zal naar de rol worden verwezen voor het nemen door [eisers] van een conclusie van antwoord in reconventie.
2.27. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie
verklaart [eisers] niet-ontvankelijk;
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, die begroot zijn op € 9.685,00;
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
verwijst de zaak naar de rol van 17 april 2013 voor het nemen van een conclusie van antwoord in reconventie door [eisers];
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2013.
901/1354?