ECLI:NL:RBROT:2013:CA0079

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
ROT 13/2126
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening voor maatschappelijke opvang op basis van artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 8 mei 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, een moeder met drie jonge kinderen, had verzocht om toegang tot maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke opvang (Wmo). De gemeente Rotterdam had deze aanvraag geweigerd op basis van regiobinding, wat volgens de voorzieningenrechter niet in overeenstemming was met de vereisten van een 'fair balance' tussen publieke en particuliere belangen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster en haar kinderen tot een kwetsbare groep behoren, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De voorzieningenrechter stelde vast dat verzoekster niet in staat was om bij familie of haar echtgenoot te verblijven en dat de kinderen in een pleeggezin waren geplaatst. Bovendien had verzoekster dringend behoefte aan onderdak en medische zorg na een recente bevalling. De voorzieningenrechter oordeelde dat de weigering van de gemeente om verzoekster en haar kinderen toegang te verlenen tot maatschappelijke opvang in strijd was met de positieve verplichting van de Staat om het privé- en gezinsleven van verzoekster en haar kinderen te beschermen. De voorzieningenrechter schorste het bestreden besluit en droeg de gemeente op om verzoekster en haar kinderen voor 9 mei 2013 toe te laten tot maatschappelijke opvang. Daarnaast werd de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 13/2126
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van
8 mei 2013 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[naam], te Rotterdam, verzoekster,
gemachtigde: mr. R.S. Wijling,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: M.E. Braak.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 8 mei 2013 heeft de voorzieningenrechter
on¬mid¬del¬lijk mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter
- schorst het bestreden besluit en draagt verweerder op om vóór 9 mei 2013 om 15.00 uur verzoekster en haar kinderen toe te laten tot [adres] dan wel vergelijkbare maatschappelijke opvang;
- bepaalt dat verweerder aan verzoekster het betaalde griffierecht van € 44,00 vergoedt,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944,00, te betalen aan verzoekster.
Overwegingen
Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet maatschappelijke opvang (Wmo) wordt in de Wmo en de daarop berustende bepalingen onder maatschappelijke opvang verstaan: het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies aan personen die, door een of meer problemen, al dan niet gedwongen de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Op grond van het eerste lid, aanhef en onder g, onder 7, van dit artikel wordt in de Wmo en de daarop berustende bepalingen verstaan onder maatschappelijke ondersteuning: het bieden van maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang en het voeren van beleid ter bestrijding van geweld dat door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer is gepleegd.
Artikel 8 van het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) biedt ruimte voor gevallen waarin “the very essence” van de bescherming van dat artikel - zijnde respect voor de menselijke waardigheid en menselijke vrijheid - wordt aangetast. Daarbij hebben kinderen en andere kwetsbare personen in het bijzonder recht op bescherming.
Indien sprake is van omstandigheden die tot gevolg hebben dat de normale ontwikkeling van het privé- en gezinsleven onmogelijk wordt gemaakt kan er sprake zijn van een zodanige aantasting van “the very essence” van artikel 8 van het EVRM dat er een positieve verplichting op de Staat berust de situatie in overeenstemming te brengen met de in artikel 8 van het EVRM opgenomen waarborg (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 22 december 2008, LJN: BG8776).
Verweerder bestrijdt niet dat verzoekster en de haar ten laste komende kinderen, van respectievelijk twee weken en 3 en 7 jaar oud, op grond van artikel 8 van het EVRM tot een kwetsbare groep behoren, maar stelt dat de kinderen bij verzoekster zijn weggehaald, zodat niet langer sprake is van een positieve verplichting als hiervoor bedoeld.
De voorzieningenrechter volgt dit standpunt niet. Niet is gebleken dat verzoekster gebruik kan maken van een voorziening zoals bedoeld in artikel 2 van de Wmo die kan worden gezien als opvang die aansluit bij de situatie van verzoekster en haar kinderen. Verzoekster heeft voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat zij en de jongste twee kinderen niet bij haar echtgenoot of anderszins bij familie kunnen verblijven. De twee jongste kinderen zijn immers geplaatst in een pleeggezin en niet bij de oma van de kinderen. Verder is ter zitting gebleken dat verzoekster geen bestaansmiddelen heeft en geen steun (van haar echtgenoot) krijgt in de verzorging en opvoeding van deze kinderen en dat verzoekster vanwege haar recente bevalling dringend zelf behoefte heeft aan onderdak en medische zorg.
Bij deze stand van zaken was het voor verweerder te voorzien dat het niet toelaten tot de maatschappelijke opvang van verzoekster en haar kinderen in strijd zou komen met voornoemde, uit artikel 8 van het EVRM voortvloeiende, positieve verplichting tot bescherming van het privé- en gezinsleven van verzoekster en haar kinderen.
De weigering van toelating tot maatschappelijke opvang enkel op grond van het criterium van regiobinding geeft geen blijk van een “fair balance” tussen publieke belangen die betrokken zijn bij de weigering van die toegang en de particuliere belangen van verzoekster om toegelaten te worden tot de maatschappelijke opvang.
De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,00 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472,00 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Strien, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J. van Mazijk, griffier.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.