Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 december 2014 in de zaak tussen
Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten,verweerster (StiPP),
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (hierna: eiseres) en de Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten (hierna: StiPP). Eiseres had verzocht om vrijstelling van de verplichtstelling op grond van artikel 5 van het Vrijstellings- en boetebesluit Wet bpf 2000, omdat zij onvoldoende beleggingsrendement zou hebben. StiPP heeft dit verzoek op 1 mei 2012 afgewezen en het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard in een besluit van 8 mei 2014. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 3 oktober 2014 heeft eiseres zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door de algemeen directeur. StiPP was vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat op grond van de Wet Bpf 2000 de minister op aanvraag van het bedrijfsleven kan besluiten tot verplichtstelling van deelname aan een bedrijfstakpensioenfonds. Het bedrijfstakpensioenfonds is verantwoordelijk voor het verlenen en intrekken van vrijstellingen van deze verplichtstelling. Eiseres heeft niet aangetoond dat haar pensioenregeling ten minste dezelfde aanspraken biedt als die van StiPP.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitsluitingsgronden in de pensioenregeling van eiseres, zoals opgenomen in het pensioenreglement en de acceptatieregeling, leiden tot een ontzegging van pensioenrechten. Dit betekent dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de door eiseres overgelegde berekeningen niet voldoende zijn om aan te tonen dat de hoogte van het opgebouwde kapitaal in haar regeling gelijk is aan die van StiPP. Eiseres heeft niet aangetoond dat haar regeling voldoet aan de eisen van gelijke aanspraken.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn in kennis gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.