In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de heffingsambtenaar van de gemeente. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een aanslag gemeentelijke heffingen voor het jaar 2011, die haar volgens eigen zeggen nooit had bereikt. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard door verweerder. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken, en deze termijn begint te lopen op de dag na de dagtekening van de aanslag, tenzij deze dag vóór de bekendmaking van de beschikking ligt. Verweerder had niet aangetoond dat de aanslag op de juiste wijze was verzonden, waardoor de rechtbank concludeerde dat eiseres niet in verzuim was geweest. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit van verweerder. Tevens werd bepaald dat de aanslag OZB voor de onroerende zaak ten onrechte aan eiseres was opgelegd en dat de aanslagen rioolheffing moesten worden verminderd. Eiseres kreeg ook de kosten van de aanmaning en het dwangbevel vergoed, evenals het betaalde griffierecht. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, en de rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres.