Overwegingen
1. Aan eiser en zijn echtgenote [X] werd sinds 13 december 2011 een bijstandsuitkering verstrekt, naar de norm voor gehuwden. Op 22 maart 2013 heeft eiser door middel van een mutatieformulier verweerder verzocht de uitkering met ingang van 1 februari 2013 te beëindigen.
2. Vanwege twijfels over de rechtmatigheid van de aan eiser verstrekte bijstands-uitkering - een zoon van eiser is twee jaar geleden vertrokken naar[plaats] in Turkije en in het dossier werd een adres in deze plaats genoemd - heeft verweerder het Internationaal Bureau Fraude-Informatie (IBF) van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verzocht een onderzoek in te stellen naar mogelijke eigendomsrechten van onroerende zaken van eiser in Turkije.
De bevindingen van het IBF, neergelegd in een rapportage van 18 januari 2013, houden in dat eiser voor twee woningen in een appartementencomplex met de naam [A] en voor een stuk landbouwgrond van 3.560 m2 aangiftes onroerend goedbelasting heeft gedaan. Het adres van één van de appartementen komt overeen met een in het dossier van verweerder genoemd adres. Volgens de belastingaangiftes heeft eiser de appartementen op 5 oktober 1994 verworven en de landbouwgrond op 30 april 2012. De totale waarde van het onroerend goed is door een lokale makelaar getaxeerd op € 75.000,-.
Op 6 mei 2013 is de echtgenote van eiser in een gesprek met verweerder ingelicht over het onderzoek naar onroerend goed in Turkije en erop gewezen dat het bezit daarvan gemeld had moeten worden bij de aanvraag voor een Wwb-uitkering. Zij gaf hierop te kennen dat (een deel van) het onroerend goed in het verleden is verkocht, maar dat de verkoop niet (meteen) in de registers is opgenomen in verband met de daaraan verbonden kosten.
3. De onderzoeksresultaten zijn voor verweerder aanleiding geweest om bij besluit van 10 mei 2013 het recht op bijstand van eiser en zijn echtgenote met ingang van
13 december 2011 in te trekken en met het besluit van 23 juli 2013 de over de periode van 13 december 2011 tot en met 31 januari 2013 gemaakte kosten van bijstand ten bedrage van € 5.113,15 bruto en € 320,81 netto van hen terug te vorderen. Hieraan is ten grondslag gelegd dat gebleken is dat eiser beschikt over onroerend goed in Turkije, waarvan de waarde hoger is dan het voor een echtpaar toepasselijke vrij te laten vermogen. Eiser heeft het onroerend goed niet vermeld bij zijn aanvraag om bijstand en heeft daarmee niet voldaan aan de op hem rustende inlichtingenverplichting van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Wwb.
4. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de intrekking en terugvordering gehandhaafd. Volgens verweerder bezat eiser reeds voor aanvang van de bijstandverlening per 13 december 2011 onroerend goed in het buitenland met een waarde ruim boven het toepasselijk vrij te laten vermogen. Tijdens de hoorzitting op 24 september 2013 in de bezwaarprocedure heeft eiser erkend dat de woningen nog steeds op zijn naam staan. Eiser heeft zijn stelling, dat hij desondanks niet meer over de woningen kan beschikken omdat deze zijn verkocht, niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd. Het feit dat de onroerende goederen op zijn naam geregistreerd staan en hij daarvoor belasting betaalt, maakt voldoende aannemelijk dat eiser over die zaken kon en (nog) kan beschikken. De keuze om geen mededeling te doen van het bezit van onroerend goed, komt voor eisers rekening en risico. Verweerder is van mening dat terecht tot intrekking en terugvordering van de bijstand is besloten. Van dringende redenen op grond waarvan van terugvordering zou moeten worden afgezien, is niet gebleken.
5. Eiser heeft aangevoerd dat hij ten tijde van zijn aanvraag om een bijstandsuitkering niet wist dat er nog onroerende goederen op zijn naam stonden. Daartoe verwijst hij naar een aantal overgelegde documenten, waaronder een in het Nederlands vertaalde overeenkomst (anlaşma metnidir). Volgens deze op 12 maart 2007 opgestelde overeenkomst heeft eiser de woningen verkocht tegen kwijting van de schulden die hij bij de andere partijen bij deze overeenkomst had. De nieuwe eigenaren beslissen zelf of zij de onroerende goederen op eigen naam willen stellen of op naam van een derde. Ook kunnen de goederen op naam van eiser blijven staan, vanwege de kosten die gemoeid zijn met het veranderen van de tenaamstelling van eigenaar. De nieuwe eigenaren hebben de belastingen betaald, maar omdat eiser nog steeds als eigenaar is geregistreerd, staan de belastingen op zijn naam. Eiser heeft daar nooit een afschrift van ontvangen. Voorts stelt eiser dat hij het stuk landbouwgrond heeft verkocht en dat hij met het ontvangen geld schulden heeft ingelost. Eiser betwist verweerders standpunt dat met het op zijn naam geregistreerd staan van onroerende goederen en het voldoen van belastingen voldoende aannemelijk zou zijn dat hij destijds en nu nog steeds over die goederen kon en kan beschikken. Er is dus geen sprake van schending van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de Wwb. Tevens meent eiser dat van terugvordering moet worden afgezien vanwege de onaanvaardbare sociale en financiële gevolgen daarvan.
Ter zitting is namens eiser verklaard dat eiser wist dat de onroerende goederen mogelijk nog op zijn naam geregistreerd stonden, maar dat hij daarbij verder niet meer heeft stilgestaan.
6. Ter beoordeling staat of verweerder de bijstandsuitkering van eiser met ingang van datum toekenning, 13 december 2011, op juiste gronden heeft ingetrokken en de te veel betaalde bijstand van in totaal € 5.433,96 op juiste gronden van hem heeft teruggevorderd. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
7. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wwb, voor zover hier van belang, doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
In artikel 19, eerste lid, van de Wwb is als voorwaarde opgenomen dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin rechte heeft op algemene bijstand indien: a. het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de toepasselijke bijstandsnorm; en b. er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
In artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wwb wordt, voor zover hier van belang, aangegeven wat onder vermogen wordt verstaan, namelijk: de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering.
In het tweede lid van artikel 34 van de Wwb, voor zover voor dit geding van belang, is bepaald dat niet als vermogen in aanmerking wordt genomen: b. het bij de aanvang van de bijstand aanwezige vermogen voor zover dit minder bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens, genoemd in het derde lid. Deze vermogensgrens is in het geval van eiser
€ 11.110,- (norm voor gehuwden, geldend op 13 december 2011).
Op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de Wwb, zoals deze bepaling luidde tot 1 juli 2013 en voor zover hier van belang, kan het college, onverminderd het elders in deze wet bepaalde ter zake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en ter zake van weigering van bijstand, een dergelijk besluit herzien of intrekken indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wwb, zoals deze bepaling luidde tot 1 januari 2013, kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Wwb, zoals deze bepaling luidt sinds 1 januari 2013 en voor zover hier van belang, vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
Op grond van artikel 58, achtste lid, van de Wwb, zoals deze bepaling sinds 1 januari 2013 luidt, kan, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Op grond van artikel XXV, zesde lid, van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Wet aanscherping) is artikel XIV, onderdeel G, ten aanzien van artikel 58 van de Wwb niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die zijn ontstaan uiterlijk op de dag voor de dag van inwerkingtreding van dit artikel en met betrekking tot deze vorderingen blijft het recht van toepassing zoals dat gold op die dag.
8. De te beoordelen periode loopt van 13 december 2011 tot en met 31 januari 2013.
9. Niet in geschil is dat het onroerend goed ten tijde van de aanvraag voor een bijstandsuitkering op naam van eiser stond geregistreerd. Evenmin is in geschil dat eiser daarvan geen mededeling heeft gedaan aan verweerder.
Eiser is er niet in geslaagd om met objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk te maken dat hij niet (redelijkerwijs) kan of kon beschikken over de op zijn naam staande onroerende zaken. De overgelegde overeenkomst van 12 maart 2007 is ontoereikend voor de conclusie dat eiser niet kan beschikken over de twee woningen in het appartementen-complex. Niet is gebleken dat het om een officieel, ten overstaan van een notaris of advocaat opgesteld, document gaat. Het veeleer op een onderhandse akte lijkende stuk wordt verder niet gesteund met bewijzen van een (kadastrale) overdracht.
Evenmin heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij onroerend goed heeft verkocht om met het ontvangen geld schulden af te lossen. De documenten waarnaar hij in dat verband heeft verwezen zijn in het Turks zijn opgesteld en daarvan heeft eiser, ook na het verzoek van de rechtbank, geen beëdigde vertaling ingebracht. Zij kunnen om die reden niet het gevolg hebben dat eiser daaraan wenst te verbinden. Voor zover eiser heeft gesteld dat hij niet over de middelen beschikt om voor een beëdigde vertaling te zorgen, overweegt de rechtbank dat - nog daargelaten dat deze stelling niet met nadere gegevens is onderbouwd - deze omstandigheid voor rekening en risico van eiser komt. Overigens zouden de kosten voor een beëdigde vertaling in geval van een proceskostenveroordeling op verweerder kunnen worden verhaald. Nu eiser van de onroerende zaken geen melding heeft gemaakt aan verweerder, is hij de op hem rustende inlichtingenverplichting niet nagekomen.
10. De rechtbank ziet geen aanleiding om de door de lokale makelaar op 8 januari 2013 op € 75.000,- getaxeerde waarde van de onroerende zaken voor onjuist te houden. Eiser heeft geen tegenrapport van een makelaar of taxateur ingebracht dat daarvoor aanknopingspunten biedt. Eiser heeft ook niet anderszins aan de hand van objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat de totale waarde van de onroerende zaken beneden de voor hem geldende vermogensgrens lag. Uitgaande van de getaxeerde waarde in 2013 is in voldoende mate aannemelijk dat eiser sinds 13 december 2011 beschikte over vermogen boven de voor hem geldende vermogensgrens.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen heeft verweerder op goede gronden het recht op bijstand met ingang van 13 december 2011 ingetrokken en over de periode van
13 december 2011 tot en met 31 januari 2013 teruggevorderd.
Van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien is de rechtbank niet gebleken. Eiser heeft zijn stelling dat terugvordering tot onaanvaardbare sociale en financiële gevolgen zal leiden, niet nader onderbouwd. De omstandigheid dat eiser om hem moverende redenen geen nieuwe bijstandsuitkering heeft aangevraagd, kan geen reden zijn om van terugvordering af te zien. Tevens is de rechtbank van oordeel dat het bedrag van € 10,- per maand, waarmee thans op de vordering wordt afgelost, niet onevenredig hoog kan worden geacht.
12. De bestreden besluiten kunnen in stand blijven. De beroepen zijn ongegrond.
13. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.