5.2Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wet Bibob kunnen bestuursorganen, voor zover zij bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, weigeren een aangevraagde beschikking te geven dan wel een gegeven beschikking intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om:
a. uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of
b. strafbare feiten te plegen.
Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wet Bibob wordt, voor zover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, betreft, de mate van het gevaar vastgesteld op basis van:
a. feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a,
b. ingeval van vermoeden de ernst daarvan,
c. de aard van de relatie en
d. de grootte van de verkregen of te verkrijgen voordelen.
Op grond van artikel 3, derde lid, van de Wet Bibob wordt, voor zover het ernstig gevaar betreft als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, betreft, de mate van het gevaar vastgesteld op basis van:
a. feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de beschikking wordt aangevraagd dan wel is gegeven,
b. ingeval van vermoeden de ernst daarvan,
c. de aard van de relatie en
d. het aantal van de gepleegde strafbare feiten.
Op grond van artikel 3, vierde lid, van de Wet Bibob staat de betrokkene in relatie tot strafbare feiten als bedoeld in het tweede en derde lid, indien:
a. hij deze strafbare feiten zelf heeft begaan,
b. hij direct of indirect leiding geeft dan wel heeft gegeven aan, zeggenschap heeft dan wel heeft gehad over of vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan een rechtspersoon in de zin van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht die deze strafbare feiten heeft begaan, of
c. een ander deze strafbare feiten heeft gepleegd en deze persoon direct of indirect leiding geeft dan wel heeft gegeven aan, zeggenschap heeft dan wel heeft gehad over, vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan betrokkene, of in een zakelijk samenwerkingsverband tot hem staat of heeft gestaan.
Op grond van artikel 3, vijfde lid, van de Wet Bibob, vindt de weigering dan wel intrekking, bedoeld in het eerste lid, slechts plaats indien deze evenredig is met:
a. de mate van het gevaar en
b. voorzover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, betreft, de ernst van de strafbare feiten.
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wet Bibob kan een gemeentelijke vergunning, die op grond van een verordening verplicht is gesteld voor een inrichting of bedrijf, door het college van burgemeester en wethouders respectievelijk de burgemeester worden geweigerd dan wel ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3.
6. Het Bureau Bibob verricht onderzoek naar politiële/justitiële en overige relevante gegevens en verbindt aan zijn bevindingen een standpunt over de mate van gevaar dat de gevraagde vergunning zal worden gebruikt ten behoeve van criminele activiteiten. Daarbij gaat het om een redelijkerwijs vast te stellen vermoeden van betrokkenheid bij strafbare feiten waarbij een dergelijk gebruik mag worden verondersteld; de analyse is er niet op gericht de schuld van de betrokkene aan een strafbaar feit vast te stellen. Het bestuursorgaan vormt vervolgens een eigen inhoudelijk oordeel of sprake is van ernstig gevaar, waarbij de bevindingen en het standpunt van het Bureau Bibob ondersteunend zijn. De rechter toetst of het oordeel van het bestuursorgaan, mede in relatie tot de bevindingen en het standpunt van het Bureau Bibob, over de mate waarin gevaar bestaat van misbruik van de gevraagde vergunning, innerlijk consistent is en overtuigend is onderbouwd. De uiteindelijke belangenafweging door het bestuursorgaan bij de vraag of de vastgestelde mate van gevaar in het concrete geval, gelet op de betrokken belangen, evenredig is met een weigering van de gevraagde vergunning, wordt door de rechter terughoudend getoetst.
7. Uit het onderzoek van Bureau Bibob zijn feiten en omstandigheden naar voren gekomen die er erop wijzen dat verzoeker in strijd heeft gehandeld met aan vuurwerk gerelateerde wetgeving. Verzoeker staat in relatie tot de strafbare feiten, omdat (sprake is van een ernstig vermoeden dat) hij deze strafbare feiten zelf heeft gepleegd (artikel 3, vierde lid, onder deel a, van de Wet Bibob). Het gaat daarbij om vier veroordelingen voor in totaal zes strafbare feiten gepleegd in de periode van 1995 tot 2006. Daarnaast is er een aanwijzing voor in totaal één concreet, individueel (vermoedelijk) gepleegd strafbaar feit, gepleegd op 28 december 2001. Gelet op de genoemde pleegdata en periode is er sprake van herhaaldelijk gepleegde strafbare feiten. In het advies van Bureau Bibob wordt ten aanzien van de strafbare feiten in het kader van de vuurwerkwetgeving, gelet op de omstandigheid dat de laatstgenoemde pleegdatum van zeven en een halfjaar geleden dateert, geconcludeerd dat er een mindere mate van gevaar bestaat dat de vergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen.
Daarnaast is uit het onderzoek van Bureau Bibob gebleken van feiten en omstandigheden die redelijkerwijs doen vermoeden dat verzoeker in relatie staat tot bedreigende intimiderende strafbare feiten. Het betreft een elftal meldingen en aangiften van bedreigend en intimiderend gedrag dat verzoeker heeft vertoond ten aanzien van overheidsdienaren in de periode van 4 mei 2009 tot en met 7 september 2013. Ten aanzien van deze feiten wordt in het advies gesteld dat de uitlatingen van verzoeker en de gedragingen onvoldoende worden ondersteund door overige aanwijzingen en is het onaannemelijk dat er sprake is van een (vermoeden van een) strafbaar feit. Derhalve laat het Bureau Bibob deze feiten buiten beschouwing.