ECLI:NL:RBROT:2014:10821

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2014
Publicatiedatum
26 februari 2015
Zaaknummer
C/10/459132 / KG ZA 14-859
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffen derdenbeslag in kort geding tussen CS Factoring B.V. en Empac Group B.V. tegen Projecty A Montaze S.R.O.

In deze zaak vorderden CS Factoring B.V. en Empac Group B.V. in kort geding de opheffing van derdenbeslagen die door Projecty A Montaze S.R.O. (PAM) waren gelegd onder Valveco Reconditioning Services B.V., BAM Leidingen en Industrie B.V. en Kin Machinebouw Rijen B.V. De vorderingen van CS en Empac waren gebaseerd op een cessie-overeenkomst die zij op 21 juli 2013 hadden gesloten, waarbij CS de handelsvorderingen van Empac had gekocht. PAM had beslag gelegd op de vorderingen van Empac, maar CS en Empac stelden dat deze vorderingen niet meer tot het vermogen van Empac behoorden door de cessie. De voorzieningenrechter moest beoordelen of de cessie rechtsgeldig was en of de mededeling aan de schuldenaren had plaatsgevonden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de mededeling voldeed aan de wettelijke vereisten en dat het beslag derhalve geen doel trof. PAM's verweer dat er geen sprake was van cessie werd verworpen. De voorzieningenrechter besloot de beslagen op te heffen en PAM te veroordelen in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 9 oktober 2014.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/459132 / KG ZA 14-859
Vonnis in kort geding van 9 oktober 2014
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CS FACTORING B.V.,
gevestigd te Obdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EMPAC GROUP B.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseressen,
advocaat mr. J.B. Maliepaard,
tegen
rechtspersoon naar vreemd recht
PROJECTY A MONTAZE S.R.O.,
gevestigd te Sala, Slowakije,
gedaagde,
advocaat mr. T. Bezmalinovic.
Partijen zullen hierna “CS en Empac” en “PAM” genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van CS en Empac;
  • de pleitnota van PAM.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Credit Sales B.V., thans CS, en Empac hebben op 21 juli 2013 een factoring-overeenkomst gesloten inhoudende dat CS de handelsvorderingen van Empac van Empac kocht (hierna: de cessie-overeenkomst).
2.2.
Op de facturen die Empac voor door haar verrichte werkzaamheden verstuurde stond de volgende mededeling over de cessie-overeenkomst:
(…)
Empac Group B.V. maakt gebruik van factoring. In verband daarmee is het vorderingsrecht van (het vrije gedeelte van) deze factuur overgedragen aan CS Factoring B.V. te Obdam. Rechtsgeldige en bevrijdende betaling van (het vrije gedeelte van) deze factuur kan uitsluitend binnen de op deze factuur gestelde betalingstermijn plaatsvinden op rekening (…) ten name van CS Factoring B.V. te Obdam.
(…)
2.3.
PAM heeft een vordering op Empac wegens door PAM voor Empac verrichte werkzaamheden.
2.4.
PAM heeft op 22 juli 2014 krachtens een beslagverlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 18 juli 2014 ten laste van Empac beslag gelegd onder Valveco Reconditioning Services B.V. (hierna: Valveco), BAM Leidingen en Industrie B.V. (hierna: BAM) en Kin Machinebouw Rijen B.V. (hierna: Kin).

3.Het geschil

3.1.
CS en Empac vorderen, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om:
Primair:
PAM te veroordelen om per datum vonnis de ten laste van Empac gelegde derdebeslagen onder BAM, Valveco en Kin op te heffen.
PAM te veroordelen geen nieuwe derdebeslagen te leggen onder BAM, Valveco en Kin op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per dag dat zij de eventueel gelegde nieuwe beslagen handhaaft.
PAM te veroordelen toekomstige beslagen ten laste van Empac direct op te heffen indien CS kan aantonen dat de vorderingen waarop beslag gelegd wordt zijn verkocht en geleverd aan CS, waarbij geldt dat de mededeling aan de schuldenaren zoals deze op de facturen van Empac staat, geldt als rechtgeldige mededeling van de cessie aan de betreffende debiteur;
Subsidiair:
4. PAM te veroordelen om binnen 1 dag na betekening van het vonnis, aan BAM, Valveco en Kin een schrijven te zenden waarin zij zonder enig voorbehoud erkent dat de door haar gelegde beslagen geen doel hebben getroffen en dat de openstaande facturen bevrijdend betaald kunnen en moeten worden aan CS, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat zij daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 100.000,00.
Zowel primair als subsidiair:
5. PAM te veroordelen in de kosten van deze procedure
3.2.
CS en Empac leggen aan hun vordering ten grondslag dat het beslag onrechtmatig is. Vanwege de cessie-overeenkomst tussen CS en Empac behoren de vorderingen op Valveco, BAM, en Kin niet meer tot het vermogen van Empac. Op die vorderingen kan daarom geen beslag ten laste van Empac worden gelegd en het gelegde beslag treft geen doel.
3.3.
PAM voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
PAM heeft een niet-ontvankelijkheidsverweer gevoerd.
PAM heeft hiertoe gesteld dat de partij met wie Empac een sessie-overeenkomst heeft gesloten, Credit Sales B.V., gevestigd te Vinkeveen, is en niet eiseres sub 1 in dit kort geding. CS en Empac hebben ter zitting in reactie op het verweer gesteld dat Credit Sales B.V. haar naam en de statutaire zetel heeft gewijzigd, maar dat in feite sprake is van dezelfde vennootschap. Daarop is PAM niet meer teruggekomen, zodat de voorzieningenrechter begrijpt dat PAM dit verweer niet langer wenste te handhaven.
De voorzieningenrechter acht CS en Empac derhalve in zoverre ontvankelijk in haar vorderingen. Overigens is een en ander ook reeds op die wijze verwoord in de kop en
onder 2.1 van dit vonnis.
4.2.
Volgens art. 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
4.3.
CS en Empac menen dat het vorderingsrecht dat Empac had op de beslagenen door cessie is overgegaan op CS. PAM betwist dit.
4.4.
Cessie vindt plaats op grond van een overeenkomst gevolgd door een leveringshandeling. De cessie is pas voltooid nadat een mededeling aan de schuldenaar is gedaan. Wordt na het opmaken van de akte van cessie maar voor het doen van de mededeling onder de schuldenaar derdenbeslag gelegd, dan kan de cessie niet worden tegengeworpen aan de beslaglegger. Indien de vereiste mededeling wel vóór de beslaglegging is gedaan, treft het beslag geen doel.
4.5.
PAM heeft als eerste verweer aangevoerd dat geen sprake kan zijn van cessie, omdat niet is voldaan aan de ‘eigen’ voorwaarden van CS in de cessieakte.
Dat niet is voldaan aan de eigen voorwaarden wordt door CS en Empac betwist.
CS en Empac stellen dat de overdracht van de betreffende vorderingen door aanbod en aanvaarding tot stand is gekomen. Voor zover ter zake van specifieke vorderingen sprake zou zijn geweest van situaties die afwijken van de letterlijke tekst van de voorwaarden in de cessie-overeenkomst, heeft CS die afwijkingen steeds geaccepteerd. In deze situatie kan PAM zich als derde niet beroepen op afspraken die CS en Empac als partijen bij de cessie-overeenkomst hebben gemaakt en die, in beginsel, alleen die partijen binden. Het verweer van PAM slaagt niet.
4.6.
Er dient dus vanuit te worden gegaan dat een cessie-overeenkomst is gesloten door CS en Empac. Partijen twisten over de vraag of een geldige mededeling aan de schuldenaren onder wie beslag is gelegd heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter zal daarom dienen te beoordelen of aannemelijk is dat in een eventuele bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de door Empac aan de beslagenen gezonden mededeling volstaat.
4.7.
De vereiste mededeling terzake de overdracht van een vordering op naam strekt ertoe dat derden worden geïnformeerd over die overdracht. De wet bepaalt in artikel 3:94 Burgerlijk Wetboek dat tegen een of meer bepaalde personen uit te oefenen rechten geleverd worden door een daartoe bestemde akte, en mededeling daarvan aan die personen door de vervreemder of verkrijger. In de jurisprudentie over dit onderwerp is uitgewerkt dat (voor de geldigheid van de levering) de mededeling niet nauwkeurig de inhoud van de akte behoeft weer te geven. Wel is vereist dat uit de mededeling is af te leiden tussen de cedent en de cessionaris wilsovereenstemming bestaat die tot overdracht strekt en wat de naam is van de (in de akte vermelde) cedent.
4.8.
Een mededeling waarin melding wordt gemaakt van het feit dat een nader aangeduide vordering van de in die mededeling met name genoemde cedent op de schuldenaar wordt geleverd volstaat. Het is strikt genomen niet vereist dat de schuldenaar in enig opzicht van het bestaan en/of de inhoud van de akte van cessie op de hoogte wordt gebracht.
4.9.
De tekst van de mededeling van Empac luidt:
(…)
Empac Group B.V. maakt gebruik van factoring. In verband daarmee is het vorderingsrecht van (het vrije gedeelte van) deze factuur overgedragen aan CS Factoring B.V. te Obdam. Rechtsgeldige en bevrijdende betaling van (het vrije gedeelte van) deze factuur kan uitsluitend binnen de op deze factuur gestelde betalingstermijn plaatsvinden op rekening (…) ten name van CS Factoring B.V. te Obdam.
(…)
Gelet op het in 4.7 en 4.8 overwogenene is aannemelijk dat de rechter in een eventuele bodemprocedure tot het oordeel zou komen dat de mededeling van Empac aan het wettelijk vereiste voldoet. De namen van zowel de cedent als de cessionaris zijn vermeld, en de mededeling maakt duidelijk dat een vorderingsrecht wordt overgedragen. Een expliciete vermelding van de cessieakte is, anders dan door PAM is betoogd, niet vereist.
4.10.
De situatie die hier aan de orde is, verschilt van de situatie die aan de orde was in de door PAM aangehaalde arresten.
Het arrest van het Gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2013:4707) ging om een mededeling waarin uitsluitend de ‘inning van facturen’ werd genoemd. Dit is een wezenlijk verschil met de situatie die hier aan de orde is, omdat de inning van facturen niet zonder meer inhoudt dat ook het daaraan ten grondslag liggende vorderingsrecht in zijn geheel is overgedragen.
Voor het arrest van het Gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2012:BV1865), geldt dat daarin anders dan in de onderhavige zaak wel het woord ‘cessie’ is gebruikt.
De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat het vermelden van het woord cessie geen vereiste is in het geval, zoals hier, het woord ‘overdracht’ wordt gebezigd.
Uit het vonnis van de rechtbank Overijssel (ECLI:NL:RBOVE:2013:1830) is uitsluitend af te leiden dat voor een openbare cessie niet alleen een akte moet worden opgemaakt, maar dat daarvoor tevens vereist is dat een mededeling plaatsvindt aan de schuldenaar. Dit komt overeen met hetgeen hiervoor reeds onder 4.7 en 4.8 is overwogen.
4.11.
Ten aanzien van de beslagene BAM heeft PAM aangevoerd dat, ook in het geval dat geoordeeld zou worden dat de mededeling volstaat, geen sprake kan zijn van cessie, omdat BAM een cessieverbod zou hanteren. Dit cessieverbod zou staan in de algemene voorwaarden die BAM hanteert.
4.12.
De voorzieningenrechter moet zich bij het beoordelen van de stellingen in kort geding bij wijze van uitgangspunt richten naar de waarschijnlijke uitkomst van de bodemprocedure.
Wanneer een cessieverbod is opgenomen in algemene voorwaarden, die naar hun aard zijn bestemd om in meer overeenkomsten te worden gebruikt, komt bij de uitleg van het cessieverbod grote betekenis toe aan de bewoordingen waarin het beding is gesteld.
4.13.
BAM is geen partij in dit geding en de tekst van het cessieverbod heeft PAM niet in het geding gebracht en is de voorzieningenrechter derhalve niet bekend. Gelet daarop voert het in de onderhavige kort gedingprocedure te ver om vooruit te lopen op een eventueel oordeel van een bodemrechter over de betekenis van het cessieverbod in de algemene voorwaarden van BAM. Voor bewijslevering biedt de kort geding procedure geen ruimte. Daarnaast is door Empac en CS gesteld, en door PAM als zodanig niet weersproken, dat het voor een schuldenaar steeds mogelijk is in een specifieke rechtsverhouding nadere afspraken te maken en af te wijken van een in algemene voorwaarden opgenomen cessieverbod. Voor de vraag wat partijen zijn overeengekomen is onder meer relevant welke zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen. Nu vaststaat dat BAM in de periode na de cessieakte steeds heeft betaald aan CS, en niet langer aan Empac, kan in die gedraging besloten liggen dat ondanks een eventueel cessieverbod in algemene voorwaarden, in de rechtsverhouding tussen Empac en BAM toch geen sprake is van een cessieverbod. Of anderszins is denkbaar dat in de gedragingen besloten ligt dat BAM zich jegens Empac niet op het cessieverbod wenste te beroepen. Nu voorts niet is gesteld of gebleken dat de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van BAM door Empac en BAM überhaupt is overeengekomen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat thans onvoldoende vaststaat dat tussen Empac en BAM een cessieverbod is overeengekomen. Het verweer van PAM ter zake het cessieverbod staat derhalve niet aan toewijzing van de vorderingen in de weg.
4.14.
PAM heeft nog gesteld dat de mededeling aan Valveco pas is gedaan nadat het beslag is gelegd. Weliswaar is op 29 juli 2014 een mededeling gedaan aan Valveco, maar daaruit valt af te leiden dat de mededeling waarover al in 4.9 is geoordeeld al eerder gedaan is, te weten op facturen.
4.15.
Op grond van het vorenstaande raakt het beslag de vorderingen weliswaar niet, maar vanwege de niet betwiste hinder die CS ondervindt en de onzekerheid bij derde-beslagenen door het beslag is het nodig de beslagen op te heffen. De vorderingen zullen worden toegewezen op de wijze als in het dictum vermeld. In de beslissing zal worden opgenomen dat PAM bij ieder volgend verzoek tot het leggen van een conservatoir beslag ten laste van Empac dit vonnis dient over te leggen. Gelet hierop zal hetgeen is gevorderd onder sub 2 en 3 worden afgewezen.
4.16.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter nog dat de cessie, ook voor toekomstige vorderingen, tot stand is gekomen vóórdat het beslag gelegd is, zodat ook de ten tijde van de cessieovereenkomst nog toekomstige vorderingen voortvloeiend uit de bestaande rechtsverhoudingen niet door het beslag kunnen worden geraakt.
4.17.
De overige stellingen en verweren behoeven geen verdere beoordeling, nu deze niet kunnen afdoen aan het na te melden beslissing.
4.18.
PAM zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van CS en Empac worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Empac en CS worden begroot op:
- dagvaarding € 93,80
- griffierecht € 608,00
- salaris advocaat €
816,00
Totaal € 1.517,80.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
heft op de door PAM op 22 juli 2014 ten laste van Empac onder Valveco Reconditioning Services B.V., BAM Leidingen en Industrie B.V. en Kin Machinebouw Rijen B.V. gelegde beslagen;
bepaalt dat PAM bij ieder volgend verzoek tot het leggen van een conservatoir beslag ten laste van Empac dit vonnis dient over te leggen;
veroordeelt PAM in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van Royce begroot op € 1.517,80;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2014.
1634/2009