ECLI:NL:RBROT:2014:1566

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 maart 2014
Publicatiedatum
4 maart 2014
Zaaknummer
AWB 13-3614
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van hoofdagent wegens seksuele intimidatie en ongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een ontslagbesluit van de korpschef van politie van de regionale eenheid Rotterdam. Eiser, een hoofdagent, is in 2007 aangesproken op ongewenste seksuele intimiteiten jegens vrouwelijke collega’s, wat leidde tot een disciplinaire maatregel van inhouding van drie verlofdagen. In 2012 heeft de korpschef eiser eervol ontslag verleend na het horen van zeven getuigen die verklaarden dat eiser zich schuldig had gemaakt aan seksuele intimidatie. De korpschef stelde dat eiser ongeschikt was voor zijn functie en dat hij niet de juiste grondhouding had. De rechtbank oordeelt dat de korpschef eiser na de disciplinaire maatregel in 2007 onvoldoende begeleiding heeft geboden om zijn gedrag te verbeteren. De rechtbank concludeert dat, ondanks de ongepaste opmerkingen van eiser in 2012, er geen bewijs is dat hij ongeschikt was voor zijn functie. De rechtbank vernietigt het ontslagbesluit en herroept het primaire ontslagbesluit van 16 oktober 2012. Eiser krijgt het betaalde griffierecht terug en de proceskosten worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan op 6 maart 2014.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 13/3614

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 maart 2014 in de zaak tussen

[eiser], te Berkel en Rodenrijs, eiser,

en

De korpschef van politie van de regionale eenheid Rotterdam, verweerder,

gemachtigden: mr.[gemachtigde1] en [gemachtigde2].

Procesverloop

Bij besluit van 18 april 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 16 oktober 2012, dat strekt tot eervol ontslag, ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2013. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1. Eiser is in dienst bij verweerder sinds 3 november 2003, laatstelijk in de functie van
hoofdagent.
1.2. Eiser is in 2007 aangesproken op seksuele opmerkingen tegen aspiranten in de periode november 2003 tot december 2006. Zo noemt eiser een vrouwelijke collega “stoeipoes” en zegt dat zij “zeker wel goed is in bed”. Eiser raakt ongevraagd vrouwelijke collega’s aan en masseert hun schouders. Tegen een andere vrouwelijke collega zegt eiser dat zij “een goed lichaam had om seks mee te hebben” en eiser maakt opmerkingen tegen vrouwen over hun lichaam en (grootte van) borsten.
1.3. Verweerder heeft eiser bij besluit van 8 mei 2007 wegens voornoemde gedragingen
een disciplinaire maatregel opgelegd van inhouding van drie verlofdagen en hem voorgehouden dat ontslag zal volgen bij herhaling van het geconstateerde ongewenste gedrag.
Over de periode van na 2007 bevat het dossier de volgende verklaringen.
1.4. [betrokkene 1] verklaart op 14 mei 2012 dat eiser haar heeft bevraagd over vreemdgaan en een open relatie en dat zij “echt het gevoel [kreeg] dat hij wilde weten of ik met hem vreemd wilde gaan, (…) hij maakte de opmerking een vos verliest wel zijn haren maar niet zijn streken.” [betrokkene 1] verklaart: “zijn gedrag gaf mij een heel ongemakkelijk gevoel.” De berichten die [betrokkene 1] ontvangt na de dienst geven haar “een onprettig gevoel”. Voorts verklaart [betrokkene 1] dat eiser, toen zij haar jas aan de kapstok hing, “ineens achter mij [stond]. Ik kreeg het gevoel dat [eiser] mij daar bewust op zocht. [Eiser] stond echt te dicht achter mij. Het was geen normale afstand (…) hij maakte toen een opmerking over dat wij zondag samen dienst zouden hebben.” [betrokkene 1] verklaart “ik weet niet of ik mij zozeer seksueel geïntimideerd voel, maar ik voel mij absoluut heel onprettig als [eiser] in mijn buurt is.”
1.5.[betrokkene 2] verklaart op 15 mei 2012 over vier incidenten in 2010.
“[Eiser] zei toen tegen mij dat als er één iemand was op district Noord met wie hij vreemd zou kunnen gaan, dat ik dat was. (…) ik draaide mijn hoofd om. Ik vond het niet fijn dat [eiser] dit tegen mij zei. Het voelde onprettig.”
Over het tweede incident verklaart [betrokkene 2] “ik stopte de kaart in een envelop en likte deze dicht. Toen ik weer in de auto instapte was [eiser] aan het lachen. Ik vroeg waarom hij lachte en [eiser] zei dat hij dit niet kon zeggen. Ik zei dat [eiser] het gewoon moest zeggen. [Eiser] zei toen “jij kan ook lekker likken”.”
Naar [betrokkene 2] verklaart over het derde incident waarbij zij vroeg of zij de auto mocht besturen, heeft eiser gezegd “oh, kan ik lekker aan je benen zitten” en reageerde [betrokkene 2] daarop met “een boze blik en daarmee was het klaar.”.
Over het vierde incident verklaart [betrokkene 2], toen zij een slaapplaats vroeg aan een collega gelet op het slechte weer “ik stond voorover gebukt en hoorde plotseling achter mij de stem van [eiser] “je kan ook bij mij slapen hoor. Dan kan je bij mijn vrouw in bed, op de bank of tussen ons in”. Ik draaide mijn hoofd om en zag dat [eiser] heel dicht achter mij stond. (…) Het kwam heel dominerend over.”
heeft de incidenten niet gemeld, “omdat het haar niet raakte”. Ze vertelt het nu
“vanwege de kans dat eiser dit gedrag vertoont bij aspiranten”.
1.6. [betrokkene 3] verklaart op 18 mei 2012 dat eiser haar vroeg hoe zij dacht over een buitenechtelijke relatie en dat eiser een seksuele relatie wilde buiten zijn huwelijk. “Ik reageerde dat dat vreemdgaan was. Ik heb hem gezegd dat ik het er niet meer over wilde hebben”. Eiser komt meerdere malen op het onderwerp terug. [betrokkene 3] werkt liever niet met hem samen omdat “hij heel erg zit te vissen (…) hoe ik tegenover een open relatie stond.”
1.7.[betrokkene 4] verklaart op 29 mei 2012 dat eiser “denigrerend doet naar aspiranten” en discussie voert “over hoe ik mijn privéleven leidde. (…) Ik vond dat heel vervelend.” [betrokkene 4] verklaart dat zij samenwerking met eiser niet prettig vond en voorts dat eiser tegen haar nooit seksueel getinte opmerkingen heeft gemaakt.
1.8.[betrokkene 5] verklaart op 7 juni 2012 dat zij het gedrag van eiser nooit als vervelend heeft ervaren en hij geen seksueel getinte opmerkingen naar haar maakte.
1.9.[betrokkene 6] verklaart op 28 juni 2012 dat zij geen problemen heeft gehad met eiser.
1.10. [betrokkene 7], voorheen leidinggevende van eiser, verklaart op 17 juli 2012 nooit signalen te hebben gekregen dat het gedrag van eiser onacceptabel was en eiser goed aanspreekbaar is op zijn gedrag. “Eiser lette heel erg op wat hij deed, hoe hij functioneerde”. [betrokkene 7] verklaart dat hij niet alleen passief het gedrag van eiser in de gaten hield, maar ook regelmatig vroeg of er klachten waren over eiser: “dat was nooit het geval”.
2.
Verweerder handhaaft in het bestreden besluit het ontslag van eiser, onder verwijzing naar het advies van de Bezwaarschriftencommissie rechtspositionele besluiten politieregio Rotterdam. Verweerder stelt dat eiser zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan seksuele intimidatie en dat uit eisers gedragingen blijkt dat hij ongeschikt is voor het ambt en het hem aan de juiste grondhouding ontbreekt.
3.
De beroepsgrond dat de gedragingen niet de conclusie van ongeschiktheid kunnen dragen, slaagt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, onder andere zijn uitspraak van 20 oktober 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU1926, moet de ongeschiktheid, die zich uit in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn, worden aangetoond aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar. Voor zover nodig moet de ambtenaar begeleiding worden geboden bij de poging het functioneren of gedrag te verbeteren.
Uit de hiervoor vermelde verklaringen volgt dat eiser omstreeks 2012 tegenover collega’s herhaaldelijk ongevraagd en ongewenst het gesprekonderwerp heeft geleid naar vreemdgaan, en eiser zich ook non verbaal zo heeft opgesteld dat een aantal collega’s niet met hem wil samenwerken. Naar bijvoorbeeld [betrokkene 1] verklaart, zoals hiervoor weergegeven, voelt zij zich absoluut heel onprettig als eiser in haar buurt is. Gelet op eisers eerdere ongewenste gedrag van omstreeks 2007, is de conclusie van ongeschiktheid in beginsel gerechtvaardigd.
In eisers geval komt de rechtbank tot een andere conclusie. Mede gelet op de hulpvraag van eiser tijdens het zienswijzegesprek op 12 april 2007, had verweerder eiser na de disciplinaire bestraffing in mei 2007 en nadat eiser zijn werkzaamheden in een ander wijkteam had hervat, (professionele) begeleiding moeten bieden bij de poging het gedrag te verbeteren, en niet mogen volstaan met het advies aan eiser om zijn omgeving te benutten en feedback te vragen ten aanzien van zijn gedrag. Hiermee heeft verweerder eiser na 2007 niet de begeleiding geboden bij de poging het functioneren of gedrag te verbeteren, terwijl verweerder daartoe wel was gehouden gelet op zijn besluit van 8 mei 2007. Tot het alsnog bieden van die begeleiding acht de rechtbank verweerder gehouden omdat verweerder dat na 2007 heeft verzuimd en omdat de rechtbank geen grond ziet voor de conclusie dat het bieden van begeleiding er niet toe zal leiden dat eiser zich geschikt toont voor zijn functie. Redengevend daarvoor acht de rechtbank dat eiser ondanks het ontbreken van deugdelijke begeleiding een relevante verbetering in zijn gedrag heeft laten zien. De opmerkingen van eiser van omstreeks 2012 zijn ongepast, maar minder ongepast dan die van omstreeks 2007. Verder heeft eiser eerst na aandringen van [betrokkene 2] alsnog gezegd wat hij dacht, wat overigens onverlet laat dat de opmerking ongepast is. [betrokkene 4], [betrokkene 5] en [betrokkene 6] verklaren dat eiser zich niet ongewenst tegenover hen heeft gedragen. [betrokkene 7] verklaart dat hij geen signalen heeft ontvangen over ongewenste gedragingen door eiser, hoewel hij daar actief bij medewerkers naar heeft gevraagd. Geen van de ondervraagden verklaart zich seksueel geïntimideerd te hebben gevoeld. Naar eiser zelf verklaart, ziet hij in dat zijn gedrag (nog meer) kan verbeteren en heeft hij daartoe zelf professionele hulp heeft ingeschakeld.
4.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet bevoegd was eiser wegens ongeschiktheid te ontslaan. Dit betekent dat het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Aangezien het gebrek dat aan het bestreden besluit kleeft eveneens kleeft aan het primaire besluit en dit gebrek niet bij een nieuwe beslissing op bezwaar hersteld kan worden, zal de rechtbank dat besluit herroepen.
5.
Nu de rechtbank het beroep gegrond verklaart, dient verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ter hoogte van € 160,- te vergoeden.
6.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser in bezwaar gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken van andere kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire ontslagbesluit van 16 oktober 2012,
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 160,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 974,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Woudstra, voorzitter, mr. J.J. Klomp en mr. A.G. van Malenstein, leden, in aanwezigheid van mr. S. Wierink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.