ECLI:NL:RBROT:2014:1755

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 maart 2014
Publicatiedatum
10 maart 2014
Zaaknummer
AWB-13_02408
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep van werkgever tegen toekenning WW-uitkering op voorschotbasis

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 maart 2014 uitspraak gedaan in het beroep van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid tegen de toekenning van een WW-uitkering op voorschotbasis aan G., een ex-werknemer van de eiser. De rechtbank oordeelde dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de WW-uitkering toe te kennen. De achtergrond van de zaak betreft een ontslagbesluit van de werkgever, dat was gebaseerd op beschuldigingen van ernstig plichtsverzuim door G. De werkgever had G. op 15 oktober 2012 disciplinair ontslagen, maar het Uwv oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen en dat er geen dringende reden voor ontslag was. De rechtbank had eerder in een andere zaak (ROT 13/3006) het ontslag van G. vernietigd, wat de basis vormde voor de beslissing van het Uwv om de WW-uitkering toe te kennen. De rechtbank verklaarde het beroep van de werkgever ongegrond, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 13/2408

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 maart 2014 in de zaak tussen

Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, te Dordrecht, eiser,

gemachtigde: mr. A.H.F. Kluwen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(vestiging Rotterdam), verweerder (Uwv),
gemachtigde: mr. W.L.J. Weltevrede.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
G. [derde belanghebbende], te Spijkenisse,
gemachtigde: mr. J.M. van Breevoort.

Procesverloop

Bij besluit van 6 december 2012 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan G. [derde belanghebbende] ([derde belanghebbende]), ex-werknemer van eiser, een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) op basis van voorschot toegekend.
Bij besluit van 7 maart 2013 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2013. Eiser en het Uwv hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Voorts is [derde belanghebbende] verschenen met mr. M. Smit, kantoorgenoot van zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Eiser heeft naar aanleiding van ontvangen signalen inhoudende dat [derde belanghebbende] zich schuldig zou maken aan seksuele intimidatie jegens collega’s eind augustus 2012 een onderzoek naar de gedragingen van [derde belanghebbende] verricht en is tot de conclusie gekomen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim.
Bij besluit van 11 oktober 2012 (ontslagbesluit) heeft eiser om deze reden aan [derde belanghebbende] met ingang van 15 oktober 2012 disciplinair ontslag verleend op grond van artikel 8:13 van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling (CAR), subsidiair op grond van 8:6 van de CAR.
Bij besluit van 28 maart 2013 heeft eiser het bezwaar van [derde belanghebbende] tegen het ontslagbesluit ongegrond verklaard, dit besluit gehandhaafd en het ontslag meer subsidiair gebaseerd op artikel 8:8 van de CAR.
2.
Het Uwv heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat niet is komen vast te staan dat er sprake is geweest van grensoverschrijdend gedrag door [derde belanghebbende] en aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst geen dringende reden in de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ten grondslag ligt.
3.
Eiser betoogt dat sprake is van feiten en omstandigheden die als een dringende reden voor ontslag moeten worden aangemerkt. Het Uwv heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de verwijtbaarheid van de gedragingen van [derde belanghebbende] en onvoldoende gemotiveerd waarom een WW-uitkering op basis van voorschot is verstrekt.
3.1.
In artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW is bepaald dat de werknemer voorkomt dat hij verwijtbaar werkloos wordt.
Op grond van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos geworden indien aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 7:678 van het BW en de werknemer terzake een verwijt kan worden gemaakt.
Op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW weigert het Uwv de uitkering blijvend geheel indien de werknemer een verplichting, hem op grond van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van deze wet opgelegd niet is nagekomen, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval weigert het Uwv de uitkering over een periode van ten hoogste 26 weken gedeeltelijk door het uitkeringspercentage te verlagen van 70 naar 35.
In artikel 7:678, eerste lid, van het BW is bepaald dat voor de werkgever als dringende redenen in de zin van artikel 7:677, eerste lid, van het BW worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
Op grond van artikel 4:95, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het bestuursorgaan vooruitlopend op de vaststelling van een verplichting tot betaling van een geldsom een voorschot verlenen indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een verplichting tot betaling zal worden vastgesteld.
3.2.
Eisers betoog faalt. Bij uitspraak van heden in de zaak ROT 13/3006 heeft de rechtbank het beroep van [derde belanghebbende] tegen het besluit van eiser van 28 maart 2013 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd omdat de gegevens die zijn komen vast te staan onvoldoende basis opleveren voor ontslag wegens plichtsverzuim, ontslag wegens ongeschiktheid en ontslag op andere gronden. Dit leidt tot het oordeel dat aan het ontslag geen dringende reden ten grondslag ligt. Hetgeen eiser verder heeft betoogd kan gelet hierop buiten beschouwing worden gelaten.
3.3.
Het Uwv heeft dan ook in redelijkheid kunnen besluiten om [derde belanghebbende] een WW-uitkering op basis van voorschot toe te kennen.
4.
Het beroep is ongegrond.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Woudstra, voorzitter, en mr. J.J. Klomp en mr. A.G. van Malenstein, leden, in aanwezigheid van mr. H.T. van de Erve, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.