2.1.In een door een controleur van Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA), tevens bijzonder opsporingsambtenaar (hierna ook: verbalisant 1) en een toezichthouder van NVWA (hierna ook: verbalisant 2), opgemaakt proces-verbaal tijdens een inspectie op 15 februari 2013 om 14:40 uur bij het vestigingsadres van eiseres, zijn door hen respectievelijk op ambtseed en ambtsbelofte de volgende inspectiebevindingen vastgelegd:
“Wij bevonden ons, op voornoemde datum en tijdstip voor de uitoefening van onze functie ter controle op de naleving van de bepalingen bij of krachtens de Tabakswet, op het parkeerterrein van het bovengenoemde expeditiebedrijf [Naam onderneming]. Wij werden daarbij vergezeld door twee geüniformeerde politieambtenaren.
Deze inspectie werd uitgevoerd naar aanleiding van een klacht en eerdere inspecties
(respectievelijk uitgevoerd op 18 oktober 2011 en 12 december 2011) waarbij tijdens beide inspecties boeterapport werd opgemaakt wegens overtreding van de Tabakswet omdat de werkgever destijds niet zodanige maatregelen had getroffen dat werknemers in staat werden gesteld hun werkzaamheden te verrichten zonder daarbij hinder of overlast van roken door anderen te ondervinden.
Tijdens de inspectie van 18 oktober 2011 werd tevens proces-verbaal (281930077, dienstjaar 2011) opgemaakt omdat de heer [naam betrokkene], tijdens de inspectie van 18 oktober 2011 de toegang tot het bedrijf weigerde aan de betrokken controleambtenaar. Daardoor voldeed de heer [naam betrokkene] opzettelijk niet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten en dat verdachte de uitvoering van enig wettelijk voorschrift door één van die ambtenaren ondernomen opzettelijk belette of verijdelde, hetgeen een overtreding is van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht.
Voornoemde opzettelijke weigering was destijds reden voor de controleambtenaar om zich bij de herinspectie van 12 december 2011 te laten assisteren door twee agenten van het politiekorps Rotterdam-Rijnmond. Ook tijdens deze herinspectie werd pas nadat de begeleidende politieambtenaren aangaven bij aanhoudend weigeren tot zijn aanhouding over te gaan, door de heer [naam betrokkene] toegang verleend tot alle bedrijfsruimten.
Gezien het verloop van beide voorgaande inspecties hebben wij, verbalisanten, ook bij de inspectie van 15 februari 2013 politieassistentie verzocht.
Tijdens deze inspectie begaven wij ons, gevolgd door de beide politieambtenaren, na het passeren van de automatische schuifdeuren, naar de receptie van dit bedrijf. Aan de receptioniste die achter de balie aanwezig was hebben wij ons, op eigen initiatief gelegitimeerd als buitengewoon opsporingsambtenaar respectievelijk toezichthouder door het tonen van onze legitimatiebewijzen. Daarbij stelden wij ons voor aan deze medewerkster en deelde ik, verbalisant 1, haar het doel en de strekking van onze komst, zijnde het uitvoeren van een inspectie in het kader van controle op naleving artikel 11a, vierde lid [lees: eerste lid], Tabakswet betreffende de rookvrije werkplek, mede en vroeg haar om één van de directieleden zo spoedig mogelijk naar de receptie te laten komen.
Ons, verbalisanten, was uit de eerder door de klager aan onze dienst verstrekte gegevens gebleken dat het personeel bij aanvang van de inspectie van 12 december 2011 door de receptioniste van dat moment middels een door het gehele bedrijf verspreide email dringend was verzocht om asbakken, en andere zaken die zouden wijzen op het roken op de werkplek, uit het zicht te verwijderen. Om te voorkomen dat er ook tijdens deze inspectie bewijsmateriaal zou worden verwijderd, verzocht ik, verbalisant 1, de receptioniste om ons voor de uitvoering van onze inspectie onmiddellijk toegang te verlenen tot alle bedrijfsruimten.
Wij, verbalisanten, hoorden dat deze medewerkster antwoordde dat zij ons geen toegang verleende met de woorden “ik mag u niet verder in het bedrijf toelaten”. Tevens hoorden wij dat zij ons verzocht om ons in te schrijven in het bezoekerslogboek dat op de balie lag.
Vervolgens heb ik, verbalisant 1, de onmiddellijke toegang tot alle bedrijfsruimten op begane grond, eerste en tweede verdieping ten eerste mate gevorderd bij deze medewerkster. Wij, verbalisanten, zagen noch hoorden dat de medewerkster enige poging ondernam om één van de directieleden te bellen.
Wij, verbalisanten, hoorden dat de medewerkster volhardde in haar weigering ons de toegang tot de overige bedrijfsruimten te verlenen. Wij hoorden dat één van de politieagenten ten tweede male de toegang tot het bedrijf vorderde bij deze medewerkster en dat hij vervolgens aan deze medewerkster vertelde dat hij zich bij een aanhoudende weigering met geweld toegang zou verschaften tot de genoemde bedrijfsruimten. Wij, verbalisanten, zagen dat hij haar daarbij de in zijn handen aanwezige koevoet toonde.
Ik, verbalisant 1, zag en hoorde dat op datzelfde moment een man van achter ons op de receptie-balie kwam toegelopen. Wij, verbalisanten, hoorden dat deze man verklaarde de heer [naam betrokkene], directeur van dit bedrijf, te zijn. Wij zagen en hoorden dat de heer [naam betrokkene] ons met weidse armgebaren en stemverheffing de toegang tot de gesloten afdelingen van dit bedrijf weigerde met de woorden “Wat is dit? U mag hier niet naar binnen want dit is een afdeling met een AEO-status!”. Vervolgens verklaarde de heer [naam betrokkene] ons dat enkel zijn eigen medewerkers toegang hadden tot deze afgesloten kantoorruimten en dat er geen onbevoegden toegelaten werden tot deze ruimten. Bezoekers dienden zich volgens de heer [naam betrokkene] eerst in de schrijven bij de receptie.
Vervolgens hebben wij, verbalisanten, ons ook aan de heer [naam betrokkene] voorgesteld en
gelegitimeerd door het tonen van onze legitimatiebewijzen. Daarbij deelde ik, verbalisant 1, hem het doel en de strekking van onze komst mede, namelijk het uitvoeren van een inspectie conform het protocol Doelgericht Handhaven, op de naleving van de bepalingen bij of krachtens de Tabakswet. Tevens deelde ik de heer [naam betrokkene] mede dat hij niet langer tot het afleggen van een verklaring of het geven van antwoorden op onze vragen, verplicht was. Vervolgens vorderde ik, verbalisant 1, hem ten eerste male ons toegang te verlenen tot alle bedrijfsruimten zodat wij onze inspectie zouden kunnen uitvoeren.
Vervolgens hoorden wij dat de heer [naam betrokkene] ons verzocht om ons in te schrijven bij de receptie en dat hij tevens bleef volharden in zijn weigering om ons verdere toegang te verschaffen waarbij hij zijn vorige verklaring herhaalde.
Aangezien in eerdere inspectie-situatie van 12 december 2011 door deze manier van
ophouding gebruik werd gemaakt om het personeel middels een email vanaf de receptie te instrueren om asbakken etc te verwijderen, deelde ik, verbalisant 1, aan de heer [naam betrokkene] mede dat wij de administratieve afhandeling van deze inspectie met het bedrijf wilden afronden maar pas nádat er door ons een inspectie op alle afdelingen was uitgevoerd.
Daarna vorderde ik, verbalisant 1, ten tweede mate de onmiddellijke toegang tot alle
bedrijfsruimten bij de heer [naam betrokkene]. Wij hoorden dat de heer [naam betrokkene] ons opnieuw de toegang weigerde. Wij zagen dat één van de politieambtenaren met de koevoet in zijn hand naar de toegangsdeur van de kantoorruimte op de begane grond rechts naast de receptie stapte.
Wij, verbalisanten, hoorden dat deze politieambtenaar de heer [naam betrokkene] ten derde male vorderde de deur voor ons te openen en dat hij daarbij tegen de heer [naam betrokkene] vertelde dat dit de laatste maal was dat deze vordering werd gedaan. Wij hoorden dat hij tegen de heer [naam betrokkene] vertelde dat hij zich hij een derde weigering met gebruikmaking van de in zijn bezit zijnde koevoet met geweld toegang tot de kantoorruimte zou verschaffen. Wij hoorden dat de heer [naam betrokkene] hierop opnieuw protesteerde en dat hij eiste om op dat moment direct aangifte te kunnen doen bij de politie. Wij hoorden dat de heer [naam betrokkene] daarbij niet vertelde wat zijn aangifte in zou houden. Wij hoorden dat de eerste politieambtenaar de heer [naam betrokkene] mede deelde dat er voor een aangifte aan het einde van de beoogde inspectie gelegenheid zou zijn. Wij zagen dat de politieambtenaar zich daarbij tussen de heer [naam betrokkene] en de afgesloten toegangsdeur naar de kantoorruimte op de begane grond drong. Ik zag dat de politieambtenaar de koevoet in zijn handen positioneerde voor de kier bij het slot van deze deur. Wij zagen dat de heer [naam betrokkene] de deur tot de afgeschermde kantoorruimte met behulp van zijn vingerafdruk op het beveiligde toegangssysteem, haastig opende. Vervolgens zagen wij dat de heer [naam betrokkene] opzij stapte waarmee wij vervolgens de achterliggende kantoorruimte in konden stappen.
Wij, verbalisanten, merken op dat er op dat moment naar onze schatting 5 tot 10 minuten verstreken waren sinds het moment van onze eerste aanmelding bij de receptioniste.
Wij zagen en roken dat er in deze kantoorruimte op de begane grond geen tabaksproducten werden of, kort tevoren, waren gerookt. Vervolgens verlieten wij de ruimte weer en verzocht lk, verbalisant 1, de heer [naam betrokkene] om ons toegang te verschaffen tot de afgeschermde kantoorruimten op eerste en tweede verdieping.
Wij hoorden dat de heer [naam betrokkene] opnieuw eiste dat wij ons eerst zouden inschrijven bij de receptie en dat hij ons de toegang tot de andere ruimten weigerde tot het moment dat wij ons zouden hebben ingeschreven. Vervolgens liepen wij naar de wenteltrap in de hal die naar de eerste verdieping leidde. Wij hoorden dat de eerste politieambtenaar opnieuw naar de bij de receptie achtergebleven heer [naam betrokkene] riep dat hij zich bij het uitblijven van de medewerking van de heer [naam betrokkene] of een andere medewerker, met geweld toegang zou verschaften tot de aangeduide bedrijfsruimten. Vervolgens zagen wij dat de heer [naam betrokkene] ons achterna liep naar de beveiligde toegangsdeur op de eerste verdieping. Terwijl wij voor deze deur stonden in afwachting van de heer [naam betrokkene], zag ik, verbalisant 1, door de ruit in deze deur dat een medewerker, zittend aan een bureau aan de linkerzijde van de kantoorruimte achter deze deur, naar ons opkeek en vervolgens gehaast iets van zijn bureau pakte en in een bureaulade stopte. Vervolgens zag ik, verbalisant 1, dat de heer [naam betrokkene] de afgesloten deur met zichtbare tegenzin ontgrendelde en dat hij vervolgens in de kantoorruimte bij de ingang bleef staan.
Bij onze binnenkomst roken wij, verbalisanten, in deze kantoorruimte op de eerste etage een zeer sterke geur van verse tabaksrook. Wij zagen dat in deze ruimte circa 20 mannen en vrouwen aan bureaus aan het werk waren en daarbij onder andere telefoongesprekken voerden.
Ik, verbalisant 1, liep naar de eerder genoemde medewerker en opende zijn bureaulades. Ik, verbalisant 1, zag dat in de middelste bureaulade een koperkleurige asbak met geopende glazen deksel lag waarin verse as en sigarettenpeuken lagen. Ik, verbalisant 1, zag dat op zijn bureau geopende sigarettenpakjes van de merken L&M en Marlboro lagen alsmede een blauwe aansteker. Ik, verbalisant 2, zag dat verbalisant 1 mij de voornoemde asbak toonde en dat daarin verse as en sigarettenpeuken lagen en tevens zag ik de voornoemde geopende pakjes sigaretten en de aansteker.
Aan het tweede bureaublok aan de linkerzijde van deze verdieping zag ik, verbalisant 2, een rokende man die zijn brandende peuk vervolgens uitdrukte en neerlegde in een glazen asbak. Op het bureau van deze man zag ik, verbalisant 2, een geopend pakje sigaretten van het merk Gauloises blauw liggen.
Bij ditzelfde bureaublok, maar dan aan raamzijde, zagen wij, verbalisanten, een derde man aan een bureau zitten waarop een met as en sigarettenpeuken gevulde asbak aanwezig was.
Op een ander bureau zagen wij een kleurloze glazen asbak staan welke met as en
sigarettenpeuken gevuld was. Op een ander bureau zagen wij een blauwe glazen asbak met de opdruk “Bavaria” waarin eveneens as en sigarettenpeuken aanwezig waren.
In diverse prullenbakken op deze afdeling zagen wij dat bovenop de hierin aanwezige afval eveneens as en sigarettenpeuken lagen. Daaruit bleek ons dat deze as en sigarettenpeuken kennelijk kort voor onze binnenkomst In de prullenbak waren gedeponeerd.
Tijdens onze inspectie van deze (eerste verdieping) afdeling hoorde ik, verbalisant 1, de heer [naam betrokkene] roepen dat hij vertrok en dat wij, wanneer wij naar de andere verdieping wilden, dat maar moesten laten weten. Vervolgens zag ik, verbalisant 1, dat de heer [naam betrokkene] de ruimte verliet.
Nadat wij deze verdieping hadden geïnspecteerd wilden wij de inmiddels weer gesloten ruimte verlaten. Desgevraagd verleende een medewerker ons hulp en ontgrendelde de deur zodat wij naar de tweede verdieping konden vertrekken.
Op de tweede etage aangekomen stonden wij met de politieambtenaren voor de eveneens gesloten toegangsdeur van deze kantoorafdeling. Wij keken door de ruit in deze deur en zagen dat een medewerker onze kant op keek en vervolgens naar ons toeliep. Wij zagen dat de man het slot ontgrendelde met zijn vingerafdruk en ons daarmee toeliet in de afgeschermde kantoorruimte.
Bij binnenkomst op deze kantoorruimte op de tweede etage roken wij, verbalisanten, een sterke geur van verse tabaksrook. Wij zagen dat op dat moment circa 40 personen in deze ruimte werkten.
Aan een bureau rechts achterin dit kantoor zag ik, verbalisant 1, een vrouw zitten die aan het telefoneren was. Ik, verbalisant 1, zag een pakje Marlboro light op het door haar gebruikte bureau liggen. Ik zag naast dit pakje sigaretten een gebruikte asbak waarin nog asresten zichtbaar waren. Hier roken wij een zeer sterke geur van verse tabaksrook. In de prullenbak bovenop het afval zagen wij een hoeveelheid verse as en sigarettenpeuken. Aan een ander bureau grenzend aan het bureau van de eerder genoemde vrouw zag ik, verbalisant 2, een man zitten met op zijn bureau een geopend pakje Marlboro en een met as en sigarettenpeuken gevulde asbak, Bij het ervoor gelegen bureaublok zag ik, verbalisant 1, een andere vrouw aan een bureau zitten. Ik, verbalisant 1, zag dat op dit bureau een blauwe glazen asbak met de daarop aanwezige tekst “Bavaria” stond en dat deze met as en sigarettenpeuken gevuld was. Ik, verbalisant 1, keek in de damestas die op haar bureau stond en zag daarin een geopend pakje Camel-sigaretten.
Vervolgens verlieten wij de kantoorruimte op deze tweede verdieping en liepen de wenteltrap af naar de eerste etage. Op trap ter hoogte eerste verdieping zagen wij, verbalisanten, opnieuw de heer [naam betrokkene] . Ik, verbalisant 1, vertelde de heer de heer [naam betrokkene] dat wij hem onze bevindingen wilden mededelen en vroeg hem waar wij ongestoord zouden kunnen praten. Wij hoorden dat de heer [naam betrokkene] ons verzocht mee te lopen naar de kantine op de begane grond zodat wij ongestoord zouden kunnen praten. Terwijl wij op weg waren naar de door de heer [naam betrokkene] beoogde ruimte, zag ik, verbalisant 1, dat wij bij de receptie in de buurt kwamen. Wij hoorden op dat moment dat de heer [naam betrokkene] opnieuw eiste dat wij ons eerst inschrijven. Ik, verbalisant 1, antwoordde dat wij ons niet zouden inschrijven naar dat wij ons bij aanvang van de inspectie immers aan hem hadden voorgesteld en gelegitimeerd zodat hij daarmee wist wie wij waren. Vervolgens heb ik, verbalisant 1, een visitekaartje aan de receptioniste afgegeven waarop alle relevante contactgegevens, mijn naam en functie waren vermeld.
Vervolgens liepen wij, verbalisanten, vooraf gegaan door de heer [naam betrokkene] de
naastgelegen kantine in en namen plaats aan een tafeltje. Nadat ik, verbalisant 1, de heer [naam betrokkene] terzake het overtreden van de Tabakswet boeterapport aanzegde, zag ik dat een tweede man binnen kwam gelopen die door de heer [naam betrokkene] voorgesteld werd als de heer [naam tweede betrokkene]. Nadat ik, verbalisant 1, hen beiden boeterapport had aangezegd vroeg ik de heer [naam tweede betrokkene] naar zijn personalia. Ik hoorde dat de man zich aan mij voorstelde als de heer Dick Ronald de [naam tweede betrokkene]. Vervolgens vertelde ik, verbalisant 1, de heer [naam tweede betrokkene] dat hij niet langer tot antwoorden verplicht was. Daarna hoorde ik dat de heer [naam tweede betrokkene] zijn zoon opdroeg niets meer te zeggen. Ik, verbalisant, vroeg de heer [naam tweede betrokkene] naar zijn legitimatiebewijs. Ik zag dat de heer [naam tweede betrokkene] vervolgens zijn rijbewijs aan mij aanreikte en hoorde dat hij ons weigerde een verklaring af te leggen en antwoord op onze vragen te geven net de woorden “ik ga helemaal niets verklaren”. Daarna hoorden wij, verbalisanten, dat de heer [naam tweede betrokkene] van ons eiste hij van ons dat wij het pand direct zouden verlaten met de woorden “Ik wil dat u nu onmiddellijk het pand verlaat”.
Hieruit bleek ons dat de werkgever niet zodanige maatregelen heeft getroffen dat werknemers in staat werden gesteld hun werkzaamheden te verrichten zonder daarbij hinder of overlast van roken door anderen te ondervinden, hetgeen een overtreding is van artikel 11a, eerste lid, van de Tabakswet.”