ECLI:NL:RBROT:2014:2396
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Rookverbod in horeca en werkgeverschap onder de Tabakswet
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een horecaondernemer en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De ondernemer, eiser, had bezwaar gemaakt tegen een bestuurlijke boete van € 4.500,- die was opgelegd wegens overtreding van artikel 11a van de Tabakswet. De minister had vastgesteld dat er in de horecagelegenheid van eiser gerookt werd, wat in strijd is met de wetgeving die een rookverbod in de horeca voorschrijft. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast bij de minister lag om aan te tonen dat eiser als werkgever kon worden aangemerkt. Dit werd onderbouwd door een inspectie van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) die op 15 december 2012 had plaatsgevonden, waaruit bleek dat er in de horecagelegenheid van eiser gerookt werd en dat er personeel aanwezig was dat werkzaamheden verrichtte.
De rechtbank overwoog dat de inschrijving van eiser in het handelsregister als eenmanszaak, waarbij meer dan één persoon werkzaam was, voldoende bewijs bood voor de aanname van een werkgeversrelatie. Eiser had betoogd dat hij geen werkgever was, maar de rechtbank oordeelde dat de minister op basis van de inschrijving in het handelsregister en de inspectie voldoende bewijs had geleverd dat eiser als werkgever moest worden aangemerkt. De rechtbank verwierp ook de argumenten van eiser dat hij niet onder de verplichtingen van de Tabakswet viel, en concludeerde dat de minister terecht een boete had opgelegd.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de opgelegde boete. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van werkgevers in de horeca om te voldoen aan de rookverbodregels en de rol van de minister in het handhaven van deze wetgeving. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken in hoger beroep te gaan.