ECLI:NL:RBROT:2014:2489

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 april 2014
Publicatiedatum
1 april 2014
Zaaknummer
AWB - 13_03146
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering doorbetaling onregelmatigheidstoeslag politieagent tijdens vakantie en de toepassing van artikel 14 Besluit bezoldiging politie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politieagent, eiser, en de korpsbeheerder van de politieregio Rotterdam-Rijnmond, verweerder. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen zijn salarisspecificatie van september 2011, waarin de onregelmatigheidstoeslag (OT) niet was uitbetaald voor de periode waarin hij vakantie had genoten van 1 tot en met 21 augustus 2011. Verweerder verklaarde het bezwaar ongegrond, met als argument dat de OT geen onderdeel uitmaakt van het gebruikelijke arbeidsloon dat tijdens vakantie moet worden doorbetaald. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 10 februari 2014 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiser stelde dat de weigering om de OT uit te betalen in strijd is met artikel 7 van de Richtlijn 2003/88/EG, dat werknemers recht geeft op jaarlijkse vakantie met behoud van loon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de salarisspecificatie van september 2011 een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, en dat de toepassing van artikel 14 van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) in geschil is.

De rechtbank oordeelde dat de OT niet intrinsiek samenhangt met de uitvoering van de taken van eiser, en dat de vergoeding voor onregelmatige werktijden niet als onderdeel van het vakantieloon kan worden beschouwd. De rechtbank volgde het oordeel van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dat stelt dat alleen vergoedingen die intrinsiek samenhangen met de uitvoering van de taken van de werknemer tijdens vakantie moeten worden doorbetaald. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 april 2014.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 12/3146

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 april 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. M.H. Welter,
en
de korpsbeheerder van de politieregio Rotterdam-Rijnmond, thans de korpschef van politie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.H.E. van Veeren.

Procesverloop

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen zijn salarisspecificatie van september 2011 (het primaire besluit).
Bij besluit van 7 juni 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door A. Nieuwpoort.
Bij beslissing van 5 december 2012 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
De zaak is op 10 februari 2014 ter zitting van een meervoudige kamer behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door A. Nieuwpoort.

Overwegingen

1.
Eiser is werkzaam bij de landelijke politie als wijkagent bij het district De Eilanden te Rotterdam. In de periode van 1 tot en met 21 augustus 2011 heeft eiser vakantie genoten. Blijkens de salarisspecificatie van september 2011 heeft verweerder over deze periode niet de operationele toelage (OT) uitbetaald.
2.
Aan het bestreden besluit heeft verweerder - in afwijking van een advies van de Bezwaarschriftencommissie rechtspositionele besluiten - ten grondslag gelegd dat de OT geen onderdeel is van het gebruikelijke arbeidsloon dat tijdens vakantie dient te worden doorbetaald. Met de OT wordt volgens verweerder slechts beoogd ongemak te compenseren dat samenhangt met de tijdstippen waarop werkzaamheden zijn verricht.
3.
De rechtbank stelt vast dat eisers salarisspecificatie van september 2011 een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, nu het niet uitbetalen van onregelmatigheidstoeslag (OT) over een deel van de periode tot en met 21 augustus 2011 een wijziging is ten opzichte van de vorige salarisbetaling.
In geschil is de toepassing die verweerder geeft aan 14 van het Besluit bezoldiging politie (Bbp). Daarbij is relevant dat artikel 7, eerste lid, van Richtlijn 2003/88/EG van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (de Richtlijn) onvoorwaardelijk is en voldoende nauwkeurig is bepaald om door particulieren voor de nationale rechter te kunnen worden ingeroepen. Dit betekent dat eiser toepassing van artikel 14 van het Bbp kan verhinderen als die niet strookt met artikel 7, eerste lid, van de richtlijn. Volgens artikel 7, eerste lid, van de richtlijn heeft elke werknemer recht op een jaarlijkse vakantie met behoud van loon van ten minste vier weken.
4.
De beroepsgrond dat verweerder een toepassing geeft aan artikel 14 van het Bbp die niet strookt met artikel 7 van de Richtlijn door geen OT te betalen over de periode waarin eiser vakantie heeft, faalt.
Uit het door de rechtbank gevolgde oordeel van het Hof van Justitie van de Europese Unie in zijn uitspraak van 15 september 2011, onder andere rechtsoverwegingen 24/26, (zaak C-155/10, ECLI:NL:XX:2011:BT6327) volgt dat tot het in een vakantie door te betalen loon enerzijds wel behoort vergoeding van elke last die intrinsiek samenhangt met de uitvoering van de taken die de werknemer zijn opgedragen en anderzijds daartoe niet behoort vergoeding van occasionele of bijkomende kosten die worden gemaakt bij uitvoering van de taken die de werknemer zijn opgedragen.
Uit de omschrijving van eisers functie volgt niet dat daarmee intrinsiek samenhangt dat dit geschiedt op onregelmatige tijden. Het werk dat eiser verricht op de onregelmatige tijden verschilt inhoudelijk niet van zijn werkzaamheden tijdens de reguliere arbeidstijden. De OT is niet een vergoeding voor het verrichten van de werkzaamheden waarvoor eiser is aangesteld, maar voor het tijdstip waarop deze werkzaamheden worden verricht. Uit de grondslag van de vakantietoeslag volgt evenmin de vereiste intrinsieke samenhang tussen de OT en de uit te voeren taken. Voor zover eiser dat stelt, maakt hij niet aannemelijk dat de grondslag van de vakantietoeslag - waaronder de OT - uitsluitend is gerelateerd aan lasten die intrinsiek samenhangen met de uitvoering van de taken die de werknemer zijn opgedragen.
5.
Het beroep is ongegrond.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Klomp, voorzitter, en mr. L.A.C. van Nifterick en
mr. C.E. Bos, leden, in aanwezigheid van mr. B.M. van der Kuil, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.