In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politieagent, eiser, en de korpsbeheerder van de politieregio Rotterdam-Rijnmond, verweerder. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen zijn salarisspecificatie van september 2011, waarin de onregelmatigheidstoeslag (OT) niet was uitbetaald voor de periode waarin hij vakantie had genoten van 1 tot en met 21 augustus 2011. Verweerder verklaarde het bezwaar ongegrond, met als argument dat de OT geen onderdeel uitmaakt van het gebruikelijke arbeidsloon dat tijdens vakantie moet worden doorbetaald. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 10 februari 2014 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiser stelde dat de weigering om de OT uit te betalen in strijd is met artikel 7 van de Richtlijn 2003/88/EG, dat werknemers recht geeft op jaarlijkse vakantie met behoud van loon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de salarisspecificatie van september 2011 een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, en dat de toepassing van artikel 14 van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) in geschil is.
De rechtbank oordeelde dat de OT niet intrinsiek samenhangt met de uitvoering van de taken van eiser, en dat de vergoeding voor onregelmatige werktijden niet als onderdeel van het vakantieloon kan worden beschouwd. De rechtbank volgde het oordeel van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dat stelt dat alleen vergoedingen die intrinsiek samenhangen met de uitvoering van de taken van de werknemer tijdens vakantie moeten worden doorbetaald. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 april 2014.