ECLI:NL:RBROT:2014:2617

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 april 2014
Publicatiedatum
7 april 2014
Zaaknummer
AWB - 12_02964 - AWB - 13_05688
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtenarenrecht en de uitleg van een vaststellingsovereenkomst na ontslag met betrekking tot de FPU-regeling en bijverdiensten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 10 april 2014, stonden de rechten van een ambtenaar centraal die na ontslag aanspraak maakte op een FPU-uitkering. Eiser, die sinds oktober 1980 werkzaam was bij de gemeente Hellevoetsluis, had een vaststellingsovereenkomst getekend waarin was afgesproken dat hij per 1 februari 2011 eervol ontslag zou krijgen. De overeenkomst bevatte bepalingen over bijverdiensten en de compensatie van zijn FPU-uitkering. Eiser stelde dat de gemeente hem ten onrechte niet volledig compenseerde voor de korting op zijn FPU-uitkering als gevolg van bijverdiensten. De rechtbank oordeelde dat de gemeente de vaststellingsovereenkomst correct had geïnterpreteerd en dat de bepalingen over bijverdiensten niet in strijd waren met de afspraken die waren gemaakt. Eiser had ook een beroep ingesteld tegen eerdere besluiten van de gemeente, maar de rechtbank verklaarde deze beroepen ongegrond. De rechtbank concludeerde dat de gemeente niet verplicht was om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden, omdat de overeenkomst dit niet expliciet voorschreef. De rechtbank wees erop dat de partijen elkaar finale kwijting hadden verleend, wat betekende dat er geen verdere verplichtingen meer bestonden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 10 april 2014, en tegen deze uitspraak kon binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team Bestuursrecht 2
zaaknummers: ROT 12/2964 en ROT 13/5688

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 april 2014 in de zaken tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. R.H.A. Wessel,
en

het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis, verweerder,

gemachtigde: mr. P.R.M. Berends-Schellens.
Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2010 (primair besluit 1) heeft verweerder - voor zover van belang - aan eiser met ingang van 1 mei 2010 politiek verlof verleend als bedoeld in artikel 125c van de Ambtenarenwet in verband met zijn betrekking als wethouder bij de gemeente [woonplaats].
Bij brief van 29 november 2010 (primair besluit 2) heeft verweerder geweigerd de declaratie van eisers gemachtigde, betreffende de kosten van rechtsbijstand, te vergoeden.
Bij besluit van 8 december 2010 (primair besluit 3) heeft verweerder – voor zover van belang – eisers verzoek om volledige compensatie van het bedrag waarmee zijn uitkering Flexibel Pensioen en Uittreden (FPU) zal worden verminderd in verband met de overschrijding van de bijverdienmarge, afgewezen.
Bij besluit van 4 juni 2012 (bestreden besluit 1) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten 1, 2 en 3 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer ROT 12/2964.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2012, alwaar eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door N. Wildeman. Het onderzoek ter zitting is vervolgens geschorst teneinde verweerder een berekening te laten maken en te bezien of partijen tot een onderlinge regeling in der minne kunnen komen.
Bij besluit van 17 mei 2013 (bestreden besluit 2) heeft verweerder - overeenkomstig het voorgenomen besluit van 19 maart 2013 en voor zover van belang - het bedrag dat eiser dient te betalen in het kader van de (aangepaste) afdrachtsregeling over het jaar 2011 vastgesteld op € 25.475,13.
Tegen bestreden besluit 2 heeft eiser bezwaar gemaakt onder gelijktijdig verzoek aan verweerder om op grond van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht met rechtstreeks beroep in te stemmen. Bij brief van 27 juni 2013 heeft verweerder, onder doorzending van het bezwaarschrift aan de rechtbank, met dit verzoek ingestemd.
Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer ROT 13/5688.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voortzetting van de behandeling in de zaak ROT 12/2964 heeft, tezamen met de zaak ROT 13/5688, plaatsgevonden ter zitting van 14 februari 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die werd vergezeld door mr. L.R.C. Capiau.

Overwegingen

1.
Eiser was sinds oktober 1980 werkzaam bij de gemeente Hellevoetsluis, laatstelijk als[functie].
2.
Bij vaststellingsovereenkomst van 13 februari 2008 zijn partijen – kort gezegd – overeengekomen dat eiser per 1 februari 2008 wordt aangesteld als ambtenaar in algemene dienst en hem per 1 februari 2011 eervol ontslag wordt verleend, waarbij in punt 4 van de preambule het volgende uitgangspunt is overeengekomen:
“4. Uitgangspunt is dat [eiser] als gevolg van het te verlenen onvrijwillig ontslag tot de leeftijd van 65 jaar en daarna financieel in de situatie blijft alsof hij tot de leeftijd van 65 jaar in dienst van de gemeente Hellevoetsluis zou zijn gebleven, onder de voorwaarde dat [eiser] gebruik zal maken van de FPU-regeling die voor hem geldt, ten einde de lasten van de gemeente Hellevoetsluis zoveel mogelijk te beperken.“
3.
In de periode van 29 april 2010 tot en met 28 juni 2011 is eiser werkzaam geweest als (bezoldigd) wethouder van de gemeente [woonplaats]. Per 1 februari 2011 ontvangt eiser een FPU-uitkering. Op 5 oktober 2013 is eiser 65 jaar geworden.
4.
Ter zitting heeft eiser de beroepsgrond dat verweerder hem ten onrechte politiek verlof heeft verleend, ingetrokken. Deze beroepsgrond behoeft dan ook geen verdere bespreking.
5.
Eisers betoog dat verweerder ten onrechte weigert hem volledig te compenseren voor het bedrag waarmee zijn FPU-uitkering wordt gekort wegens overschrijding van de bijverdienmarge, faalt.
In de vaststellingsovereenkomst is ter zake van bijverdiensten na 1 februari 2011 de volgende bepaling opgenomen:

Bijverdiensten na 1 februari 2011:
Na 1 februari 2011 in de FPU-periode geldt dat per kalenderjaar 50% van het loon of de winst uit onderneming ten goede komt aan de gemeente Hellevoetsluis, met een maximum van 50% van het bedrag dat de gemeente Hellevoetsluis op jaarbasis in de FPU-periode uit hoofde van deze overeenkomst aan [eiser] is verschuldigd.
Ingeval van kortingen op de FPU uitkering aan de kant van [eiser] i.v.m. ontvangen loon of behaalde winst uit onderneming zal de 50% afdrachtregeling overeenkomstig worden aangepast.”
Zoals partijen ter zitting is voorgehouden, leest de rechtbank de vaststellingsovereenkomst en met name het daarin in punt 4 van de preambule geformuleerde uitgangspunt zó, dat de grondslag daarvan is dat eiser tot de leeftijd van 65 jaar, als ware hij nog aangesteld bij verweerder, een salaris van € 110.500,- per jaar ontvangt. De hiervoor genoemde bepaling over bijverdiensten vermindert niet de grondslag van € 110.500,- per jaar; zij bepaalt (slechts) op welke wijze een deel van de grondslag wordt betaald indien en voor zover sprake is van bijverdiensten.
6.
Eisers betoog dat verweerder is gehouden in overleg te treden omdat zich onvoorziene omstandigheden voordoen, faalt.
In de vaststellingsovereenkomst is terzake de volgende bepaling opgenomen:
“Onvoorziene omstandigheden:
In geval van onvoorziene omstandigheden zullen partijen met elkaar in overleg treden ten einde een oplossing te bereiken die past binnen de bewoordingen en de geest van deze overeenkomst. Als onvoorziene omstandigheid wordt ook de situatie aangemerkt waarin blijkt dat de door partijen gekozen uitvoering van de overeenkomst voor [eiser] feitelijk niet het in punt 4 van de preambule vermeld uitgangspunt wordt geëffectueerd.”
Gelet op wat hiervoor onder 5. is overwogen, doet deze situatie zich naar het oordeel van de rechtbank in het geval van eiser niet voor.
7.
Gelet op voorgaande overwegingen faalt ook eisers betoog dat verweerder met het vaststellen van het door eiser terug te betalen bedrag van € 25.475,13 in het kader van de (aangepaste) afdrachtsregeling over het jaar 2011 een onjuiste uitleg geeft aan de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen afdrachtsregeling en daarmee niet aan zijn financiële verplichtingen heeft voldaan. De rechtbank is niet gebleken dat verweerder bij zijn berekening van het terug te betalen bedrag van onjuiste gegevens is uitgegaan.
8.
Voorts faalt eisers betoog dat verweerder in strijd met de vaststellingsovereenkomst weigert de kosten van rechtsbijstand te vergoeden voor verrichte werkzaamheden die betrekking hebben op de inhoud en uitvoering van deze overeenkomst.
In de vaststellingsovereenkomst is terzake de volgende bepaling opgenomen:

Rechtsbijstand:
De kosten van rechtsbijstand door mr R.H.A. Wessel te Den Haag aan [eiser] verleend worden door de gemeente Hellevoetsluis vergoed. De declaratie dient op naam van de gemeente Hellevoetsluis te worden gesteld.”
De rechtbank is van oordeel dat deze bepaling niet anders kan worden uitgelegd dan dat de kosten van rechtsbijstand tot het moment van ondertekening van de
vaststellingsovereenkomst door verweerder worden vergoed. Daarbij acht de rechtbank mede doorslaggevend dat partijen elkaar in de vaststellingsovereenkomst finale kwijting hebben verleend. Dat onder rechten en verplichtingen niet de afspraak omtrent de kosten van rechtsbijstand zouden vallen, zoals eiser betoogt, kan de rechtbank niet volgen. Eisers uitleg zou meebrengen dat verweerder ook de in de toekomst gemaakte kosten van rechtsbijstand, kennelijk ongelimiteerd, zou dienen te vergoeden. Deze uitleg acht de rechtbank niet verdedigbaar. Overigens vermeldt de bepaling ook “de declaratie” en niet “de declaraties”
.
9.
De beroepen zijn ongegrond.
10.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Woudstra, voorzitter, en mr. J.J. Klomp en
mr. A.G. van Malenstein, leden, in aanwezigheid van mr. B.M. van der Kuil, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 april 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.