In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 23 januari 2014 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [A], tegen de Autoriteit Financiële Markten (AFM). De AFM had op 12 juli 2013 een bestuurlijke boete van € 2.000.000,- opgelegd aan verzoekster wegens overtreding van artikel 2:60, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Dit artikel verbiedt het aanbieden van krediet zonder de vereiste vergunning. De AFM had ook besloten tot vroegtijdige openbaarmaking van het boetebesluit op grond van artikel 1:97 van de Wft. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om schorsing van de openbaarmaking.
Tijdens de zitting op 8 januari 2014 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van verzoekster gehoord, die stelde dat zij niet op de hoogte was van de overtreding en dat de boete onevenredig hoog was. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat verzoekster in de periode van 10 juni 2011 tot en met 2 mei 2012 zonder vergunning krediet heeft aangeboden, wat een duidelijke overtreding van de Wft is. De voorzieningenrechter heeft de eerdere uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank, waarin het beroep van verzoekster ongegrond werd verklaard, gevolgd en geconcludeerd dat de AFM bevoegd was om de boete op te leggen.
De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de publicatie van het boetebesluit niet in strijd is met de ordelijke en transparante financiële marktprocessen. Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat de publicatie ernstige en onomkeerbare gevolgen voor haar zal hebben. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, wat betekent dat de boete en de publicatie daarvan in stand blijven. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.