Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.Het verloop van de procedure
- het exploot van dagvaarding met productie 1 tot en met 19;
- de van de zijde van [eiseres] nagezonden productie 20;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis van 25 november 2013 waarin een comparitie van partijen is bepaald;
- de voorafgaand aan de comparitie van partijen van de zijde van [eiseres] in het geding gebrachte akte, tevens houdende een vermeerdering van eis, met vijf producties;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 13 januari 2014;
- de van de zijde van [eiseres] op de comparitie van partijen overgelegde uitspraak van de Deken van de Orde van Advocaten in het Arrondissement Rotterdam tussen partijen van 27 december 2012.
2.De vaststaande feiten
- [eiseres] heeft geen verklaring gevraagd van [gedaagde sub 1] waaruit blijkt dat zij afzag van de mogelijkheid van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand;
- [eiseres] heeft de financiën niet nauwgezet en nauwkeurig behandeld en heeft het maken van onnodige kosten niet vermeden.
3.De vordering
4.Het verweer
5.De beoordeling van het geschil
het indienenvan de klachten bij de Deken als misbruik van bevoegdheid moet worden aangemerkt, en niet zozeer of het handelen van [eiseres] als advocaat juist is geweest. De eerste vraag behoort tot de bevoegdheid van de civiele rechter (gelet op de hoogte van de vordering in dit geval de kantonrechter) en de tweede tot die van de Raad van Discipline (en in hoogste instantie het Hof van Discipline). Hoewel bij deze procedures inhoudelijk van enige overlapping sprake zal zijn, hebben beide een afzonderlijk beoordelingskader. Zij kunnen daardoor naast elkaar bestaan, zonder dat dit gevolgen heeft voor de bevoegdheid. Daarbij is voor de beoordeling van de vraag of een procedure op goede gronden is gestart niet vereist dat alle rechtsmiddelen in de als onrechtmatig aangemerkte procedure zijn uitgeput. De kantonrechter is dan ook bevoegd om over de zaak te oordelen.