In deze zaak vorderden eisers, die een huurovereenkomst hadden met Vesteda, de terbeschikkingstelling van werkunits in het appartementencomplex De Hoge Heren. Eisers, die beiden vanuit huis een onderneming voerden, stelden dat het gebruik van deze werkunits essentieel was voor hun bedrijfsvoering. De kantonrechter oordeelde dat Vesteda op grond van de huurovereenkomst verplicht was om werkunits ter beschikking te stellen. Tijdens de mondelinge behandeling werd duidelijk dat Vesteda de werkunits niet langer beschikbaar stelde, wat leidde tot een spoedeisend belang voor eisers. De kantonrechter oordeelde dat eisers voldoende spoedeisend belang hadden bij hun vordering, omdat het gebruik van de werkunits een belangrijke reden was voor het aangaan van de huurovereenkomst. Vesteda betwistte de gegrondheid van de vordering en stelde dat er nooit drie werkunits waren geweest, maar slechts twee. De kantonrechter verwierp dit verweer en oordeelde dat Vesteda in redelijkheid niet kon verwachten dat zij de werkunits niet in stand hield. Uiteindelijk werd Vesteda veroordeeld om één werkunit ter beschikking te stellen aan eisers, met een dwangsom voor het geval zij deze verplichting niet nakwam. De proceskosten werden ook aan Vesteda opgelegd, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.