4.8Voor die situatie bepaalt artikel 10.1.2 van de Overeenkomst dat [gedaagde] c.s. dan een verbrekingsvergoeding ter grootte van 43 maanden (de resterende looptijd) maal € 155,- (de maandtermijn exclusief BTW) maal 40%, oftewel € 2.666,-, verschuldigd zijn. Genoemde bepaling betreft een boetebeding in de zin van artikel 6:91 BW, nu [gedaagde] c.s. ingeval van ‘contractbreuk’ gehouden zijn aan [eiseres] een (forfaitaire) schadevergoeding groot 40% van de resterende termijnen te voldoen. Nu uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] c.s. jegens [eiseres] toerekenbaar tekortgeschoten zijn, zijn zij op basis van dit artikel(lid) en ook op grond van artikel 6:277 BW jegens haar tot schadevergoeding gehouden.
[gedaagde] c.s. hebben weliswaar aangevoerd dat genoemde bepaling onredelijk bezwarend in de zin van artikel 6:233 BW is, maar naar het oordeel van de kantonrechter is dat dit beding, dat ertoe strekt de hoogte van de ingeval van wanprestatie te betalen schadevergoeding te fixeren (juist om discussies over de hoogte van de daadwerkelijke schade te voorkomen), als zodanig niet onredelijk bezwarend, te minder nu het hier gaat om partijen die handelden in de uitoefening van een beroep of bedrijf en geen aanspraak wordt gemaakt op het totaal aan resterende maandbedragen maar (slechts) op 40% daarvan. Hierbij weegt ook mee dat de kantonrechter in het voorkomende geval bevoegd is, op verlangen van de schuldenaar, de hoogte van de volgens genoemd beding verschuldigde schadevergoeding te matigen, maar slechts in het geval de billijkheid dit klaarblijkelijk eist (artikel 6:94 lid 1 BW).
Uit het verweer van [gedaagde] c.s. begrijpt de kantonrechter dat zij (ook) een beroep doen op die matigingsbevoegdheid, met name om reden dat, volgens hen, [eiseres] te hunner behoeve de facto niet of nauwelijks kosten heeft gemaakt of werkzaamheden heeft verricht, zodat de gevorderde verbrekingsvergoeding daarmee niet in verhouding staat.
Overwogen wordt dat naar vaste jurisprudentie de kantonrechter zijn matigingsbevoegdheid terughoudend dient te hanteren; matiging is alleen dan aan de orde indien toepassing van het boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal niet alleen moeten worden gelet op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen. Verder is van belang dat het bedingen van een boete ter fixatie van schadevergoeding op zich geoorloofd is en dat het enkele uiteenlopen van schade en boete onvoldoende grond voor matiging is (
MvA II, Parl. Gesch. 6, p. 325).
Uit hetgeen hierboven werd overwogen, blijkt dat, naar het oordeel van de kantonrechter, [gedaagde] c.s. zich na het sluiten van de Overeenkomst ten onrechte hebben beroepen op de vernietigbaarheid en de ontbinding daarvan en nakoming daarvan door [eiseres] hebben gefrustreerd door bij dat standpunt te blijven en hun vereiste medewerking aan de uitvoering van de Overeenkomst, ondanks verzoeken van [eiseres] daartoe, te (blijven) onthouden. Dit gedrag van [gedaagde] c.s. is de aanleiding voor de ontbinding van de Overeenkomst door [eiseres] geweest en vormt dan ook bepaald geen argument voor matiging van de hier gevorderde ‘verbrekingsvergoeding’.
Voorts hebben [gedaagde] c.s. weliswaar aangevoerd dat zij [eiseres] al in een (heel) vroeg stadium, voordat [eiseres] werkzaamheden van substantiële betekenis had verricht, duidelijk hebben gemaakt dat zij de overeengekomen prestatie niet hoefde te leveren en dat [eiseres] ook nadien niet zulke werkzaamheden heeft verricht, maar daarbij gaan zij eraan voorbij dat [eiseres], nu als gevolg van de opstelling van [gedaagde] c.s. geen nakoming maar ontbinding heeft plaatsgehad, geen mogelijkheid heeft gehad de door haar eerder, dat wil zeggen niet beperkt tot de met [gedaagde] c.s. gesloten overeenkomst, gedane (bedrijfs)investeringen terug te verdienen, laat staan ten aanzien van juist de door haar met [gedaagde] c.s. aangegane overeenkomst een positief resultaat (winst) te boeken.
Al het voorgaande in aanmerking genomen, en ook gelet op de aard van de Overeenkomst, kan niet gezegd worden dat toepassing van het onderhavige boetebeding, dat [eiseres] wegens de wanprestatie van [gedaagde] c.s. recht geeft op een gefixeerde schadevergoeding ter hoogte van 40% van de resterende maandtermijnen (exclusief BTW), onder de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Voor matiging bestaat hier dan ook geen aanleiding. Dit verweer mist derhalve doel.
Dat betekent dat de door [eiseres] gevorderde verbrekingsvergoeding ad € 2.666,-, die cijfermatig door [gedaagde] c.s. onbestreden is gelaten, wordt toegewezen.
rente en buitengerechtelijke kosten