Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
[eiseres],
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 januari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een stichting als eiseres en een gedaagde zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland. De eiseres vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, omdat de gedaagde zijn hoofdverblijf niet meer in het gehuurde had. De huurovereenkomst was afgesloten met de voorwaarde dat de huurder het gehuurde gedurende de huurtijd zelf zou bewonen en er zijn hoofdverblijf zou hebben. De gedaagde was op 5 november 2011 uitgeschreven uit de gemeentelijke basisadministratie op het adres van het gehuurde en had sindsdien zijn hoofdverblijf in het buitenland. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde niet regelmatig in het gehuurde woont en dat hij zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst niet nakomt. De rechter oordeelde dat de tekortkoming van de gedaagde van zodanige aard was dat ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was. De gedaagde werd veroordeeld om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis het gehuurde te ontruimen en in de proceskosten werd hij als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld. De vordering tot het opleggen van een dwangsom werd afgewezen, omdat de rechter geen specifieke reden hiervoor zag. Het vonnis is uitgesproken door mr. E.F.A. van Buitenen.