ECLI:NL:RBROT:2014:4439

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juni 2014
Publicatiedatum
2 juni 2014
Zaaknummer
AWB-13_04716
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluitvorming omtrent stookverbod en ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ridderkerk. De zaak betreft een handhavingsverzoek van derde-partij, die overlast ondervond van de houtkachel van eisers. Verweerder had eerder besloten om geen stookverbod op te leggen, maar dit besluit werd door derde-partij betwist. De rechtbank oordeelde dat de brief van verweerder van 21 december 2012, waarin werd medegedeeld dat er geen stookverbod zou worden opgelegd, niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit omdat het een herhaling betrof van een eerder besluit zonder nieuwe feiten of omstandigheden. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij het bezwaar van derde-partij alsnog niet-ontvankelijk werd verklaard. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eisers. De rechtbank benadrukte dat verweerder het bezwaar van derde-partij als een nieuw handhavingsverzoek had moeten aanmerken en dat de onderzoeksbevindingen naar de stookoverlast bij een nieuw besluit betrokken moeten worden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 13/4716

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 juni 2014 in de zaak tussen

[eisers], te [woonplaats], eisers,

gemachtigde: mr. M.A. de Boer,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ridderkerk, verweerder,
gemachtigde: J. de Ruiter
Als derde belanghebbenden hebben aan dit geding deelgenomen:
[belanghebbenden]te [woonplaats], derde-partij.

Procesverloop

Verweerder heeft bij brief van 21 december 2012 aan de toenmalige gemachtigde van derde-partij medegedeeld besloten te hebben om geen stookverbod op te leggen aan eisers.
Verweerder heeft bij besluit van 25 juni 2013 (het bestreden besluit) het bezwaar van derde-partij tegen de brief van 21 december 2012 ontvankelijk verklaard, en medegedeeld opnieuw te zullen beslissen op het verzoek van derde-partij om een stookverbod op te leggen.
Eisers hebben op 24 juli 2013 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Derde-partij heeft op 22 november 2013 schriftelijk, onder overlegging van een aantal stukken, gereageerd op het beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2014. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is eveneens verschenen.

Overwegingen

1.
Eisers beschikken in hun woning aan de [adres eisers] te [woonplaats] over een houtkachel. Derde-partij is woonachtig aan de [adres belanghebbenden] te [woonplaats].
Derde-partij heeft sinds 14 maart 2011 door middel van e-mails geklaagd bij verweerder over overlast als gevolg van het gebruik van de houtkachel door eisers en verweerder gevraagd om maatregelen te nemen.
Bij brief van 30 juli 2012 heeft derde-partij bij verweerder een handhavingsverzoek ingediend, in die zin dat hij heeft verzocht om een stookverbod op te leggen aan eisers. Verweerder heeft bij brief van 18 september 2012, in reactie op het handhavingsverzoek van 30 juli 2012, aangegeven dat verweerder in september 2011 reeds heeft beslist op een gelijkluidend handhavingsverzoek van derde-partij uit 2011, dat met de brief van 30 juli 2012 sprake is van een herhaalde aanvraag om een besluit te nemen, dat verweerder van mening is dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, die ervoor zorgen dat verweerder een ander besluit kan nemen dan op 16 september 2011 is gebeurd, zodat de aanvraag van 30 juli 2012 wordt afgewezen onder verwijzing naar het besluit van 16 september 2011.
Verweerder heeft in de brief van 18 september 2012 voorts aangegeven op dit moment te onderzoeken wat mogelijk en wenselijk is om de rookoverlast te beëindigen. Hierbij heeft verweerder aangegeven goed te kijken naar wat juridisch mogelijk is, wat proportioneel is en wat handhaafbaar is, zodat er geen andere problemen kunnen ontstaan. Zodra dit onderzoek is afgerond, zal derde-partij daarvan op de hoogte worden gesteld.
Bij brief van 21 december 2012 heeft verweerder aan derde-partij laten weten geen stookverbod op te leggen aan de bewoners van [adres eisers].
Derde-partij heeft op 6 januari 2013 bezwaar gemaakt tegen de brief van 21 december 2012.
2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder derde-partij medegedeeld dat diens bezwaren aanleiding geven om opnieuw te besluiten op het verzoek om een stookverbod op te leggen.
Daartoe heeft verweerder het volgende overwogen:
“Op grond van artikel 7.22 van het Bouwbesluit is het (kort samengevat) verboden op of aan een bouwwerk handelingen te verrichten waarop op een voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze rook, roet, walm of stof wordt verspreid.
Deze bepaling biedt geen mogelijkheid om preventief een stookverbod op te leggen. Voor het opleggen van een stookverbod is het noodzakelijk om objectief vast te stellen of sprake is van overlast en waar deze overlast vandaan komt.
Voor het objectief vaststellen van overlast moeten voldoende metingen worden uitgevoerd. Om de overlast vast te kunnen stellen heeft de DCMR voor ons geprobeerd deze metingen te verrichten, dit is echter niet gelukt. (…)
Wij (…) zullen opnieuw beslissen op het verzoek om een stookverbod op te leggen. Hiervoor zal in het stookseizoen nader onderzoek door een erkend bedrijf worden ingesteld om objectief vast te kunnen stellen of er sprake is van overlast en waar deze overlast vandaan komt. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek zullen wij een gemotiveerd besluit nemen.”
3.
Eisers hebben in beroep het volgende aangevoerd. Eisers stellen zich ten eerste op het standpunt dat het hier een herhaald verzoek om handhaving betreft, en dat in hetgeen is aangevoerd in het handhavingsverzoek van 30 juli 2012 geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden zijn gelegen terwijl zich evenmin een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan. Er is daarom geen plaats voor een (volle) rechterlijke toetsing van het bestreden besluit, aldus eisers. Verweerder heeft voorts volstaan met een gegrondverklaring van het bezwaar en is niet overgegaan tot herroeping van het primaire besluit of tot het nemen van een nieuw primair besluit. Gelet op onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 november 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BB8402), is dat in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verzocht wordt om verweerder te veroordelen in de kosten van deze procedure en van de bezwaarprocedure.
4.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Ingevolge het tweede lid wordt onder beschikking verstaan een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan. Het derde lid bepaalt dat onder aanvraag wordt verstaan, een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
Op grond van artikel 7:1, eerste lid, van de Awb dient degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken.
Op grond van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende beroep instellen bij de rechtbank tegen een besluit.
5.1.
Beoordeeld dient te worden of de brief van verweerder van 21 december 2012 om geen stookverbod op te leggen, is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Hiervoor is, voor zover hier van belang, vereist dat sprake is van een beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een handeling gericht op rechtsgevolg. Dat betekent dat door de betreffende handeling er een wijziging dient te ontstaan in de rechten en plichten van de betrokkene.
5.2.
Partijen zijn het erover eens dat de brief van 21 december 2012 ziet op een handhavingsverzoek van derde-partij van 30 juli 2012. De rechtbank constateert dat bij besluit van 18 september 2012 dat verzoek reeds is afgewezen door verweerder. Tegen het besluit van 18 september 2012 is door derde-partij geen bezwaar gemaakt.
De brief van 21 december 2012 behelst aldus een tweede beslissing op hetzelfde verzoek, en een herhaling van de eerdere afwijzing van 16 september 2011, zij het op andere gronden. Aan de brief van 21 december 2012 komt daarom geen rechtsgevolg toe nu dat rechtsgevolg reeds met het besluit van 18 september 2012 tot stand was gebracht. Gelet daarop kan de brief van 21 december 2012 niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
Aangezien ingevolge artikel 8:1 van de Awb in verbinding met artikel 7:1 van de Awb, alleen bezwaar kan worden gemaakt tegen een besluit in de zin van de Awb, heeft verweerder het bezwaar van derde-partij ten onrechte ontvankelijk verklaard. Reeds gelet hierop dient het beroep gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit te worden vernietigd. Aan de bespreking van de overige beroepsgronden van eisers komt de rechtbank dan ook niet toe.
6.
De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en doen wat verweerder had behoren te doen. Het bezwaar gericht tegen de brief van 21 december 2012 zal alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard.
7.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door eisers betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,- te vergoeden.
8.
De rechtbank veroordeelt verweerder voorts in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).
9.
Ten overvloede wordt er op gewezen dat, naar het oordeel van de rechtbank, verweerder het tegen de brief van 21 december 2012 gerichte bezwaar van derde-partij van 6 januari 2013 had moeten aanmerken als een nieuw handhavingsverzoek. Daarop zal verweerder alsnog een beslissing moeten nemen. Nu blijkens de mededeling van verweerder ter zitting, het bij het bestreden besluit aangekondigde onderzoek naar de gestelde stookoverlast is verricht en verweerder inmiddels ook beschikt over het onderzoeksrapport, ligt het in de rede dat die onderzoeksbevindingen bij de nieuw te nemen beslissing worden betrokken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, hetgeen in dit geval inhoudt dat het bezwaar van 6 januari 2013 niet-ontvankelijk wordt verklaard;
  • bepaalt dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 974,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Strien, voorzitter, en mr. M.G.L. de Vette en mr. S. Euwema, leden, in aanwezigheid van J. van Mazijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2014.
De griffier De voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.