Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
uitspraak van de meervoudige kamer van 20 juni 2014 in de zaak tussen
[eiseres]
de minister van Veiligheid en Justitie, verweerder,
Procesverloop
[plaatsnaam], voor de duur van 6 maanden.
zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. C.A. Herstel (Herstel), algemeen directeur NIFP,
en M.L. Kuylaars, HR-adviseur.
Overwegingen
Tot 3 januari 2011 had eiseres als takenpakket de voorgeleidingen van gedetineerden bij het kabinet RC in [plaatsnaam] op maandag, het bieden van [d] door het houden van [keer] in [plaatsnaam]) op dinsdag en het houden van een driewekelijks indicatieoverleg in [plaatsnaam] op woensdagochtend.
, eiseres onder meer het volgende bericht:
Ik heb de cijfers over 2010 erbij gehaald; ik kom tot 61 voorgeleidingen (46 volwassen en 15 jeugd) en 141 [keer]. Dat is gemiddeld ruim 1 voorgeleiding per week en gemiddeld 3 [keer] per week (daarbij verdisconteer ik de afwezigheid wegens vakantie anders ligt het cijfer enigszins lager).
Kijkend naar de (productie)cijfers en de tijdsinvesteringen die daarmee zijn gemoeid, heb ik aangegeven dat ik maximaal een inzet van ca. 10 tot 11 uur [functie]-uren per week kan verantwoorden. Overigens kwam terzijde aan de orde dat met een aantal collega’s deze exercitie nu ook plaatsvindt en dat de daarmee vrijkomende uren (kunnen) worden geherinvesteerd in de dienst. (…)
Ik hield je voor dat de werkzaamheden nu worden verricht met een aanmerkelijk te ruime en niet te verantwoorden tijdsinvestering. Ten aanzien van het tweede gaf je aan dat je niet onmiddellijk ruimte hebt om aanvullende taken te verrichten, althans niet in een omvang die het verschil overbrugt tussen de 22 uren en de door mij voorgehouden 10-11 uren.”
Sinds 1 januari 2010 wordt van iedere medewerker verwacht dat hij verlof aanvraagt en registreert via P-direct. Het is een volstrekt normale gang van zaken om goedkeuring aan de leidinggevende te vragen voor deelname aan een congres. U bent hier in de afgelopen periode ook al herhaaldelijk op gewezen en ik heb dit nog eens expliciet aangegeven in mijn brief van 9 november 2011. In het gesprek van 13 december 2011 is dit ook uitdrukkelijk aan de orde gekomen. D.d. 26 januari 2012 werd ik erover geïnformeerd dat u pas op 25 januari 2012 achterstallige formulieren van door u verrichtte [keer] over de eerste zes maanden van 2011 aan uw leidinggevende hebt gestuurd. Uw P-direct over 2011 is door u in het geheel nog steeds niet ingevuld.
Dat betekent dat u op geen enkele manier inzicht geeft in uw aan- en afwezigheid. (…) Ik verwacht dat u 22 uur per week werkzaam bent. U werkt twee dagen en in de[plaatsnaam] en bent daar minimaal 5,5 uur per dag aanwezig. Een dag per week werkt u in [plaatsnaam]. Verlof vraagt u tijdig aan bij uw leidinggevende (…). U hebt geen toestemming om tijdens uw werkzaamheden voor het NIFP nevenwerkzaamheden te verrichten voor uw privépraktijk. U registreert door u verrichte [keer] tijdig en op de gangbare manier. U zorgt ervoor dat uw P-direct account is bijgewerkt. Indien u zich niet houdt aan de afspraken, schroom ik niet om disciplinaire maatregelen te treffen. Ongeoorloofde afwezigheid zal ik onmiddellijk sanctioneren.”
in- en uitloggegevens mede aan het ontslagbesluit ten grondslag te leggen.
Op grond van artikel 81, eerste lid, onder l, van het ARAR is ontslag een van de disciplinaire straffen, welke kunnen worden opgelegd.
Eiseres’ stelling dat verweerder de gemaakte afspraak dat plaatsing in [plaatsnaam] drie maanden zou duren en zou worden gebruikt om mediation op te starten niet is nagekomen, wat daar ook van zij, maakt haar handelen gelet op het onder rubriek 1.3 weergegeven besluit van 3 januari 2012 naar het oordeel van de rechtbank niet minder onoirbaar. Uit de onder rubriek 1.2 weergegeven brief van 9 november 2011 blijkt immers dat mediation zou zien op het herstellen van de samenwerking en het wederzijdse vertrouwen; de mediation staat los van de afspraak dat eiseres in [plaatsnaam] haar uren zou maken.
Beslissing
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2014.