ECLI:NL:RBROT:2014:6460

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juli 2014
Publicatiedatum
30 juli 2014
Zaaknummer
2876467 VZ VERZ 14-2595
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in arbeidsgeschil

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 10 juli 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Het verzoek is ingediend door [verzoeker], die onder meer h.o.d.n. QPlus Informatisering, QPlus Telecom en andere entiteiten vertegenwoordigt. De verzoeker wilde getuigen horen over de lengte van het dienstverband van [verweerster], die in 1999 in dienst trad bij de rechtsvoorganger van verzoeker. Dit verzoek volgde op een eerdere ontbindingsbeschikking van 17 mei 2011, waarin de arbeidsovereenkomst van [verweerster] was ontbonden met toekenning van een vergoeding van € 43.000,00. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er al een bindende eindbeslissing was genomen over de lengte van het dienstverband in de ontbindingsprocedure, en dat het verzoek van [verzoeker] in strijd was met de goede procesorde. De kantonrechter oordeelde dat het doel van het voorlopig getuigenverhoor niet meer kon worden bereikt, aangezien de relevante feiten al waren vastgesteld in de eerdere beschikking. Bovendien werd opgemerkt dat [verzoeker] geen bewijs had geleverd dat de informatie van [verweerster] onjuist zou zijn. De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen en [verzoeker] veroordeeld in de proceskosten, vastgesteld op € 500,00 aan salaris voor de gemachtigde.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 2876467 VZ VERZ 14-2595
uitspraak: 10 juli 2014
beschikking van de kantonrechter, zittinghoudende te Rotterdam, inzake het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor
in de zaak van
[verzoeker],
onder meer h.o.d.n. QPlus Informatisering, www.qplusnet.nl, www.tell-me-hellevoetsluis.nl, QPlus Telecom en www.Telecombinatie-qplus.nl,
wonende te Hellevoetsluis,
verzoeker,
gemachtigde: mr. M.C.V. Dornstedt,
gericht tegen
[verweerster],
wonende te Brielle,
verweerster,
gemachtigde: mr. E.J. van der Ree.
Partijen worden hierna aangeduid als: “Weij” en [verweerster].

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift, met producties, ontvangen op 12 maart 2014, en van het verweerschrift, met producties, ontvangen op
12 juni 2014.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 juni 2014. [verzoeker]is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. [verweerster] is eveneens in persoon verschenen, vergezeld door haar echtgenoot en bijgestaan door haar gemachtigden, mr. E.J. van der Ree en mr. M.A. Borsboom. Beide partijen hebben zich bediend van pleitnotities. Van hetgeen ter zitting is besproken, heeft de griffier aantekeningen gemaakt. De kantonrechter heeft de uitspraak van de beschikking bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Bij beschikking van 17 mei 2011 van de kantonrechter te Brielle, met zaaknummer 1230080 VZ VERZ 11-409, is de op dat moment tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 juni 2011, onder toekenning van een vergoeding aan [verweerster] van € 43.000,00 bruto. In de beschikking is onder overweging 5.3 het volgende opgenomen:
Wat betreft de lengte van het dienstverband gaat de kantonrechter uit van 1 september 1999 als datum van indiensttreding, nu [verweerster] daartoe een schriftelijke verklaring van de rechtsvoorganger van [verzoeker]in het geding brengt. Anders dan [verzoeker]stelt hoeft [verweerster] de lengte van het dienstverband niet te bewijzen. Een werkgever dient zorg te dragen voor een deugdelijke administratie van zijn persoonsbestand, waaruit zonder meer de datum van indiensttreding van de werknemers blijkt, gelet op de beschermingsgedachte van artikel 7:662 e.v. BW.
2.2.
Bij beschikking van 17 januari 2012 van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage, met zaaknummer 200.092.290/01, is het beroep van [verweerster] tegen de onder 2.1 ingestelde beschikking verworpen.

2.Het verzoek en de stellingen van partijen

2.1.
Het verzoek strekt tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor. Aan zijn verzoek legt [verzoeker]het navolgende ten grondslag. [verzoeker]vermoedt dat [verweerster], die op 1 september 1999 in dienst is getreden bij de rechtsvoorganger van [verzoeker], mogelijk tussentijds uit dienst is geweest, zodat de ontbindingsvergoeding in de onder 2.1 genoemde beschikking op onjuiste gronden is toegekend. [verzoeker]overweegt een actie tot herroeping, waarbij een gedeeltelijke restitutie van de ontbindingsvergoeding zou kunnen worden gevorderd. Vooruitlopend hierop wenst [verzoeker]getuigen te doen horen, mede ook ten behoeve van nader feitenonderzoek. [verzoeker]wil (in eerste instantie) [verweerster] als getuige laten horen, alsmede de heer [X], de rechtsvoorganger van [verzoeker]. Zij kunnen verklaren over de lengte van het dienstverband van [verweerster] en in het bijzonder omtrent de vraag of dat dienstverband onafgebroken is geweest.
2.2.
Het verweer van [verweerster] strekt tot afwijzing van het verzoek. [verweerster] is van mening dat [verzoeker]handelt in strijd met de goede procesorde. [verzoeker]probeert bewijs te verzamelen met betrekking tot een stelling waarover de kantonrechter in de onder 2.1 genoemde ontbindingsbeschikking reeds heeft geoordeeld en waartegen geen hoger beroep of cassatie meer openstaat. Tevens is [verzoeker]in staat om op basis van de beschikbare bewijsmiddelen zijn juridische positie te bepalen. Voorts maakt [verzoeker]door het indienen van dit verzoek misbruik van bevoegdheid. [verzoeker]kan wegens de onevenredigheid van de betrokken belangen in redelijkheid niet tot het uitoefenen van deze bevoegdheid worden toegelaten. [verweerster] heeft een zwaarwichtig belang bij afwijzing. De verhouding tussen partijen is ernstig verstoord en [verzoeker]kan zich niet verenigen met de beslissing waar geen rechtsmiddel tegen openstaat, maar probeert elke laatste strohalm te grijpen. Als gevolg daarvan is [verweerster] genoodzaakt om de beëindigingsvergoeding apart te houden. Tot slot wijst [verweerster] op de te zwakke materieelrechtelijke positie van [verzoeker]tegenover [verweerster].

3.De beoordeling

3.1.
Met het onderhavige verzoek van [verzoeker]tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor wenst [verzoeker]getuigen te horen omtrent de lengte van het (al dan niet onafgebroken) dienstverband van [verweerster] bij de rechtsvoorganger van [verzoeker].
3.2.
De kantonrechter constateert dat op het door [verzoeker]aangevoerde punt, waarover hij getuigen wenst te horen, door de kantonrechter in de ontbindingsprocedure reeds een bindende eindbeslissing is genomen. Verwezen wordt naar de onder 2.1 genoemde passage van de aldaar genoemde beschikking, waarin uitdrukkelijk en zonder voorbehoud is beslist op het betreffende punt.
3.3.
Gelet daarop moet het verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor als thans door [verzoeker]gedaan is, worden aangemerkt als in strijd met de goede procesorde. Het belangrijkste doel van het voorlopig getuigenverhoor, het bieden van gelegenheid aan verzoeker tot het verkrijgen van opheldering omtrent de voor de aan te spannen procedure of reeds aanhangige procedure van belang zijnde feiten, zodat verzoeker in staat is zijn positie beter te beoordelen, kan immers niet meer worden bereikt. Zie ook Hof Amsterdam, 25 januari 2011, LJN BP6489.
3.4.
De kantonrechter merkt hierbij nog op dat het verzoek in wezen het doel heeft de juistheid van de beslissing die de kantonrechter in de ontbindingsprocedure heeft genomen, aan de orde te stellen. Zulks is echter in strijd met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. De omstandigheid dat [verzoeker]in de ontbindingsprocedure geen gelegenheid heeft gehad zijn vermoedens omtrent het onderbroken zijn van het dienstverband van [verweerster] door middel van (bijvoorbeeld) getuigenverhoren te bewijzen, maakt het voorgaande niet anders. In een verzoekschriftprocedure gelden de gewone regels van het bewijsrecht niet en is het aan de rechter om te besluiten of nadere bewijslevering wordt toegelaten. De wetgever heeft voor de procedure ex artikel 7:685 BW bewust gekozen voor een korte en minder formele procedure teneinde partijen niet te lang in onzekerheid te laten verkeren over het al dan niet voortduren van de arbeidsovereenkomst.
3.5.
Ten overvloede merkt de kantonrechter nog op, naar aanleiding van het beroep van [verweerster] op de zwakke materieelrechtelijke positie van [verzoeker], dat [verzoeker]niets heeft gesteld dat kan leiden tot de conclusie dat aan de zijde van [verweerster] onjuiste informatie zou zijn verstrekt. Evenmin is door [verzoeker]een begin van bewijs aangedragen die doet vermoeden dat [verweerster] niet naar waarheid heeft verklaard over (het doorlopend zijn van) haar dienstverband. Gebleken is dat [verzoeker]in 2012 zelfs een detective bureau, Hoffmann Bedrijfsrecherche, heeft ingeschakeld om onderzoek te doen naar het dienstverband tussen [verweerster] en de rechtsvoorganger van [verzoeker], hetgeen blijkbaar niet heeft geleid tot een aantoonbaar resultaat.
Daargelaten dat [verweerster], met betrekking tot de duur van haar dienstverband, reeds een schriftelijke verklaring van de rechtsvoorganger van [verzoeker]aan [verzoeker]ter hand heeft gesteld, heeft [verweerster] bovendien een groot aantal loonstroken overgelegd, waaronder steeds de laatste loonstrook van het betreffende jaar, waarbij uit het cumulatieve loon in relatie tot het maandloon kan worden afgeleid dat er steeds sprake is geweest van een vol dienstjaar.
3.6.
Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, kan onbesproken blijven, nu dit niet kan leiden tot een ander oordeel.
3.7.
[verzoeker]zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

4.De beslissing

De kantonrechter,
wijst het verzoek af;
veroordeelt [verzoeker]in de proceskosten, tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 500,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.J. Frikkee en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
932