ECLI:NL:RBROT:2014:7409

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 september 2014
Publicatiedatum
4 september 2014
Zaaknummer
2490452 GZ VERZ 13-2898
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling door bewindvoerder aan erven van rechthebbende na tekortkomingen in bewindvoering

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 september 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de terugbetaling van ruim € 24.000 door de bewindvoerder aan de erven van de rechthebbende. De bewindvoerder, mevrouw [X], was van 22 januari 2009 tot 31 oktober 2013 verantwoordelijk voor het beheer van de financiën van de rechthebbende, de heer [rechthebbende]. Tijdens deze periode heeft de kantonrechter vastgesteld dat er een aanzienlijke vermenging van de financiën van de bewindvoerder en de rechthebbende heeft plaatsgevonden, wat heeft geleid tot schade voor de rechthebbende. De rechthebbende is op 29 juli 2014 overleden, waarna de erven de bewindvoerder aansprakelijk hebben gesteld voor de geleden schade.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de bewindvoerder tekort is geschoten in haar zorgplicht en dat deze tekortkomingen aan haar kunnen worden toegerekend. De rechter heeft de schade berekend op basis van de ingediende rekening en verantwoording, waarbij is gekeken naar de vermogenssituatie van de rechthebbende voor en na de bewindvoering. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de bewindvoerder een bedrag van € 24.360,00 aan de erven van de rechthebbende moet terugbetalen, vermeerderd met wettelijke rente. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de bewindvoerder direct tot betaling kan worden gedwongen, ongeacht een eventueel hoger beroep.

De uitspraak benadrukt het belang van een goede bewindvoering en de verantwoordelijkheden die daarmee gepaard gaan. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling ook rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de bewindvoering heeft plaatsgevonden, en heeft de schade naar billijkheid vastgesteld, gezien de moeilijkheid om exacte bedragen te berekenen door de vermenging van de financiën.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 2490452 GZ VERZ 13-2898 (BM 1147)
uitspraak: 4 september 2014
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
aangaande het bewind ex artikel 1:431 van het Burgerlijk Wetboek dat bij beschikking van 22 januari 2009 is ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan:
de heer
[rechthebbende]
geboren op [geboortedatum en geboorteplaats],
hier na te noemen: rechthebbende,
sinds 19 april 2011 verblijvende [adres verzorgingshuis],
ten aanzien van welk bewind tot 31 oktober 2013 tot bewindvoerder is benoemd:
mevrouw [X],
wonende te[adres en woonplaats],
levensgezel en mentor van rechthebbende,
hierna te noemen: [X],
en ten aanzien van welk bewind met ingang van 31 oktober 2013 tot bewindvoerder is benoemd:
de heer [Y],
wonende te [adres en woonplaats],
zoon van rechthebbende.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Over de periode vanaf 22 januari 2009 tot en met 31 december 2012 heeft [X] als bewindvoerder rekening en verantwoording afgelegd.
1.2.
Naar aanleiding van de ingediende rekening en verantwoording over de in 1.1 genoemde periode heeft er op 22 juli 2013 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Ter gelegenheid van die mondelinge behandeling heeft [X] diverse financiële stukken overgelegd.
1.3.
Op 31 juli 2013 heeft er een tweede mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvoor de zoon van rechthebbende, de heer [Y] is opgeroepen.
1.4.
Bij brief van 31 juli 2013 is [X] door de kantonrechter verzocht de volgende bescheiden aan te leveren:
• kopieën van alle bankafschriften vanaf 22 januari 2009;
• kopieën van de rekeningen van Eneco, Evides en SVHW vanaf 22 januari 2009;
• facturen van alle vakanties vanaf 22 januari 2009;
• specificatie van de uitgavenpost ‘kosten huis & tuin’.
1.5.
Bij brief van 19 augustus 2013 heeft [X] de voornoemde gegevens overgelegd. Op 31 oktober 2013 heeft er een derde mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvoor zowel [X] als de heer [Y]is opgeroepen.
1.6.
Bij beschikking van 31 oktober 2013 is [X] ontslagen als bewindvoerder over de goederen van rechthebbende en is de heer[Y]tot opvolgend bewindvoerder benoemd.
1.7
Bij brief van 28 november 2013 is [X] verzocht om ten aanzien van verschillende door haar opgegeven uitgaven in de jaren 2009 t/m 2013 een nadere toelichting te geven. Op 16 januari 2014 is op de griffie een nadere toelichting van [X] ontvangen.
1.8.
Rechthebbende is op 29 juli 2014 overleden.
1.9.
Ten aanzien van een beslissing over eventuele terugbetaling door [X] aan (de erven van) rechthebbende over de periode van het door [X] gevoerde bewind is de datum van de beschikking nader bepaald op heden.

2.Beoordeling

2.1.
De kantonrechter is ingevolge het bepaalde in artikel 1:445 van het Burgerlijk Wetboek belast met het toezicht en de controle op het door [X] gevoerde bewind over de goederen van rechthebbende. Hierbij staan de financiële belangen van rechthebbende voorop. Zoals reeds in de beschikking van 31 oktober 2013 is overwogen, is naar aanleiding van de door [X] overgelegde financiële stukken gebleken dat er tijdens het door haar gevoerde bewind (te veel) vermenging heeft plaatsgevonden tussen haar vermogen en het vermogen van rechthebbende, waardoor rechthebbende schade heeft geleden en naar aanleiding waarvan [X] is ontslagen als bewindvoerder.
Thans dient te worden beoordeeld of [X], gelet op de vermenging van haar vermogen met dat van rechthebbende, de door rechthebbende geleden schade dient te vergoeden en, zo ja, hoe hoog die schade is.
2.2.
Het uitgangspunt voor deze beoordeling is dat uit de ingediende rekening en verantwoording blijkt dat het vermogen van rechthebbende in de periode van bewindvoering door [X] tot minder dan de helft is geslonken, zulks terwijl rechthebbende een AOW-uitkering ontving en daarnaast een aanzienlijk pensioen genoot (€ 1.329,49 per maand in 2013). Die vermindering van het vermogen is mede veroorzaakt door vakanties en andere uitjes (naast andere kosten zoals de begrafenis van de voormalige echtgenote van rechthebbende). Deze uitgaven zijn (ook) ten behoeve van rechthebbende gedaan. Daarnaast was gedurende de periode van opname in een zorginstelling een bijdrage op grond van de AWBZ verschuldigd. Deze uitgaven verklaren echter niet de mate waarin het spaargeld van rechthebbende is geslonken gedurende de periode van bewindvoering. Op 31 december 2009 bedroeg het vermogen van rechthebbende € 196.282,71; op de ontslagdatum van [X] als bewindvoerder bedroeg het vermogen van rechthebbende € 89.056,82.
2.3.
Uit de door [X] overgelegde stukken over de jaren 2012 en 2013 is gebleken dat rechthebbende, toen hij niet meer bij [X] in huis woonde maar was opgenomen in een zorginstelling, ook nog substantieel is blijven meebetalen aan de dagelijkse boodschappen via pinbetalingen van zijn bankrekening, naast aanzienlijke overboekingen naar de ‘huishoudrekening’ én dat er daarnaast nog forse bedragen van de bankrekening van rechthebbende zijn gepind voor andere (huishoudelijke) uitgaven betreffende de woning van [X], zoals de tuinman en de huishoudelijke hulp. In de jaren dat rechthebbende nog wel bij [X] woonde zijn nog forsere bedragen met een pinpas waarover de bewindvoerder beschikte opgenomen, terwijl deze bedragen niet met kwitanties, bonnetjes en dergelijke kunnen worden verantwoord. Hierna zullen de jaren van bewindvoering en de gemaakte kosten achtereenvolgens worden beoordeeld en zal de schade worden becijferd. Daarbij stelt de kantonrechter voorop dat in de gegeven omstandigheden – waarin voortdurende vermenging heeft plaatsgevonden tussen de financiën van [X] en de financiën van rechthebbende – een exacte berekening van de schade niet kan worden gemaakt, zodat deze naar billijkheid zal worden vastgesteld.
2009 t/m 2011
2.4.
Het staat vast dat rechthebbende in de periode van 22 januari 2009 tot 19 april 2011 samenwoonde met [X] in het huis dat volledig in eigendom is van [X]. Het is op zich terecht dat rechthebbende over deze periode meebetaalde aan de kosten van het huis en de verdere huishoudelijke uitgaven, zoals boodschappen en vaste lasten. Naast de (door)berekening van deze kosten aan rechthebbende zijn er in deze periode echter ook substantiële bedragen van de rekening van rechthebbende gepind. In 2009 was dat € 9.350,00, in 2010 € 8.550,00 en in 2011 € 7.810,00. Los van voornoemde bedragen is er daarnaast in 2010 nog een bedrag van in totaal € 9.000,00 van de rekening van rechthebbende naar de huishoudrekening (de gezamenlijke ABN AMRO-rekening) overgemaakt en in 2011 een bedrag van in totaal € 5.500,00. Volgens [X] zijn de pinopnames met name gebruikt voor de kosten van de huishoudelijke hulp en van de tuinman. Volgens [X] betaalt zij de huishoudelijke hulp € 60,00 per week en de tuinman € 15,00 per uur. Hiervan zijn echter geen kwitanties of bonnetjes beschikbaar.
2.5.
[X] heeft de noodzaak om dergelijke grote contante bedragen van de rekening van rechthebbende op te nemen aldus onvoldoende kunnen onderbouwen (met rekeningen, kwitanties en dergelijke), hetgeen wel tot haar verantwoordelijkheid als bewindvoerster behoorde.
2.6.
Nu rechthebbende in 2010 en 2011 nog wel bij [X] in huis woonde en de kantonrechter daarom veronderstelt dat een deel van de gepinde bedragen ook wel ten gunste van rechthebbende zal zijn aangewend, zal de kantonrechter voornoemde bedragen halveren, in die zin dat [X] over 2009 een bedrag van € 4.675,00, over 2010 een bedrag van € 4.275,00 en over 2011 € 3.905,00 aan (de erven van) rechthebbende dient terug te betalen.
2012 t/m 2013
2.7.
In 2012 en 2013 woonde rechthebbende niet meer bij [X] thuis, maar kwam rechthebbende volgens [X] wel zeer regelmatig overdag (gedurende meerdere dagen per week) bij haar thuis en at hij ook mee. Dit is ook bevestigd door de zorginstelling waarin rechthebbende verbleef. Uit de overgelegde bonnetjes en bankafschriften blijkt dat er in 2012 een bedrag van € 6.000,00 van de rekening van rechthebbende is gepind en dat er daarnaast een bedrag van € 3.750,00 naar de gezamenlijke ABN AMRO-rekening (de huishoudrekening) is overgemaakt. In 2013 is er een bedrag van in totaal € 2.250,00 van de rekening van rechthebbende gepind en naar de huishoudrekening is een bedrag van € 2.250,00 overgemaakt.
2.8.
Ten aanzien van de gepinde bedragen heeft [X] toegelicht dat zij die bedragen ook over deze jaren (mede) heeft gebruikt om de tuinman en de huishoudelijke hulp te betalen. Volgens [X] heeft de huishoudelijk hulp ook in 2012 en 2013 nog kleding van rechthebbende gewassen en gestreken. Dat rechthebbende hieraan meebetaalt is dan ook terecht, maar dit geldt naar het oordeel van de kantonrechter niet voor alle schoonmaakwerkzaamheden van de hulp. Ten aanzien van de tuinman is de kantonrechter van oordeel dat nu rechthebbende in 2012 en 2013 niet meer bij [X] woonde, het niet redelijk is dat rechthebbende ook in deze jaren nog in de door [X] aan rechthebbende doorberekende omvang aan de kosten voor de tuinman heeft meebetaald.
2.9.
Ook over deze jaren is de kantonrechter van oordeel dat de gepinde bedragen – die aanzienlijk lager zijn dan de bedragen die gepind zijn over de jaren 2009 t/m 2011, zodat de kantonrechter er vanuit gaat dat [X] deels al heeft verdisconteerd dat rechthebbende niet langer bij haar woonde, maar ook over deze jaren niet met kwitanties en/of bonnen verantwoord zijn – voor de helft door [X] aan (de erven van) rechthebbende dienen te worden terugbetaald. [X] dient dan ook een bedrag van € 3.000,00 respectievelijk € 1.125,00 in verband met de gepinde bedragen aan (de erven van) rechthebbende terug te betalen.
2.10.
Naast de overboekingen aan de huishoudrekening zijn van de rekening van rechthebbende ook nog in winkels voor boodschappen pinbetalingen verricht. Voor 2012 gaat het om een bedrag van € 450,78 aan boodschappen en voor 2013 om € 425,23 aan boodschappen. Ter zitting heeft [X] uitgelegd dat de pinbetalingen ten behoeve van boodschappen van de bankrekening van rechthebbende een vergissing waren, omdat die van de gezamenlijke huishoudrekening hadden moeten worden betaald, maar zij waarschijnlijk bij die gelegenheden niet de juiste pinpas bij zich had. Volgens haar zouden de pinbetalingen in de winkels slechts voor 50% voor rekening van rechthebbende moeten komen.
2.11.
Mede gelet op de aanzienlijke bedragen die in dezelfde periode – de jaren 2012 en 2013 – reeds van de rekening van rechthebbende naar de huishoudrekening zijn overgemaakt ten behoeve van allerhande uitgaven, aankopen en boodschappen, gedurende welke jaren rechthebbende niet langer woonachtig was bij [X], is de kantonrechter van oordeel dat de bedragen van € 450,78 en € 425,23 volledig aan (de erven van) rechthebbende dienen te worden terugbetaald.
Overige schade
2.12.
Daarnaast is uit bestudering van de stukken en de toelichting van [X] gebleken, dat [X] de afgelopen jaren haar huis en tuin heeft doen verfraaien, onder andere door het vernieuwen van het terras, het plaatsen van een nieuwe omheining, schilderwerk en het rooien van grote bomen en dergelijke, waarvan de kosten door haar geheel dan wel gedeeltelijk voor rekening van rechthebbende zijn gebracht. Dit terwijl [X] als eigenaar van de woning en tuin in overwegende mate profijt heeft gehad van een en ander en dit voor rechthebbende in veel mindere mate het geval was. Bovendien heeft [X] een aantal malen bedragen van de rekening van rechthebbende naar haar eigen rekening overgemaakt (€ 1.274,00 per keer) met als omschrijving “compensatie van gederfde AOW”, omdat naar eigen zeggen haar AOW-uitkering was verlaagd toen zij ging samenwonen met rechthebbende en rechthebbende haar daarvoor diende te compenseren. Dit terwijl rechthebbende in de betreffende periodes ook (tenminste) de helft van alle vaste lasten voor het huis van [X] betaalde. [X] stelt dat over de compensatie een mondelinge afspraak tussen haar en rechthebbende is gemaakt, maar daar is verder geen bewijs van voorhanden. Tussen [X] en rechthebbende is nimmer een samenlevingscontract gesloten waarin rechthebbende zich heeft verbonden om de helft van alle vaste lasten en overige kosten van de woning van [X] voor zijn rekening te nemen. De overige schade stelt de kantonrechter gelet op het voorgaande naar billijkheid vast op € 7.500,00.
Conclusie
2.13.
Gelet op het bovenstaande is de kantonrechter van oordeel dat [X] in de zorg van een goed bewindvoerder tekort is geschoten en dat deze tekortkoming aan haar kan worden toegerekend. De kantonrechter stelt ambtshalve de schade die rechthebbende als gevolg daarvan heeft geleden vast op de navolgende bedragen:
2009: € 4.675,00, 2010: € 4.275,00, 2011: € 3.905,00, 2012: 2.012,00 + € 450,78, 2013: € 1.125,00 + 425,23, overige schade: € 7.500,00.
Totaalbedrag (afgerond): € 24.360,00.
2.14.
Gelet op het bovenstaande wordt als volgt beslist.

3.De beslissing

De kantonrechter
stelt vast dat [X] tekort is geschoten in de zorg van een goed bewindvoerder en dat de tekortkoming aan haar kan worden toegerekend;
stelt vast dat [X] aansprakelijk is jegens (de erven van) rechthebbende voor de door hem gelegen schade;
stelt de schade die rechthebbende dientengevolge geleden heeft vast op een bedrag van € 24.360,00;
veroordeelt [X] tot betaling aan de erven van rechthebbende het bedrag van € 24.360,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag, te rekenen vanaf veertien dagen vanaf de dag van deze beschikking tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.J. Frikkee en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
879/428
Ingevolge het bepaalde in artikel 806 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan van een beschikking hoger beroep worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.