ECLI:NL:RBROT:2014:7691

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2014
Publicatiedatum
17 september 2014
Zaaknummer
2595712 CV EXPL 13-61090
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van schadevergoeding door verzekeraar na opschorting en royement van autoverzekering

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 22 augustus 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen Delta Lloyd Schadeverzekering N.V. (hierna: Ohra) en [mevrouw XX] betreffende een autoverzekering. De zaak betreft de vraag of Ohra recht had op terugbetaling van schadevergoedingen die zij aan [mevrouw XX] had uitgekeerd, nadat zij de verzekering had opgeschort en uiteindelijk had geroyeerd wegens het niet betalen van de aanvangspremie. De verzekering was ingegaan op 16 juli 2012, maar de aanvangspremie was niet betaald. Ohra had wel enkele vervolgpremies ontvangen, maar de aanvangspremie was gestorneerd. Na twee aanrijdingen op 9 oktober 2012 heeft Ohra schadevergoedingen uitgekeerd, maar heeft zij later de verzekering beëindigd en terugbetaling van de schadevergoeding gevorderd op grond van artikel 15 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM).

[Mevrouw XX] betwistte de vordering van Ohra en stelde dat zij niet op de hoogte was van de stornering van de aanvangspremie en dat zij geen aanmaningen had ontvangen. De kantonrechter oordeelde dat Ohra niet voldoende had aangetoond dat de verplichte aanmaningen [mevrouw XX] hadden bereikt. Hierdoor kon de dekking van de verzekering niet als geschorst worden beschouwd op het moment van de aanrijdingen. De kantonrechter wees de vordering van Ohra af en oordeelde dat [mevrouw XX] recht had op terugbetaling van het door haar betaalde bedrag van € 325,- minus de verschuldigde premie. De wettelijke rente werd toegewezen vanaf 3 januari 2014. Ohra werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 2595712 CV EXPL 13-61090
uitspraak: 22 augustus 2014
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de naamloze vennootschap Delta Lloyd Schadeverzekering N.V.
rechtsopvolger onder algemene titel van Delta Lloyd Groep Particuliere Schadeverzekeringen N.V.,
h.o.d.n. Ohra Schadeverzekeringen,
gevestigd te Arnhem,
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: M.G. de Jong Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[mevrouw XX],
wonende te Vlaardingen,
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. I.D.C.J. van Driel.
Partijen worden hierna aangeduid als “Ohra” en “[mevrouw XX]”.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 11 november 2013, met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in voorwaardelijke reconventie, met producties;
  • de conclusie van repliek in conventie tevens antwoord in voorwaardelijke reconventie, met producties;
  • de conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in voorwaardelijke reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie.
De uitspraak van het vonnis is door de kantonrechter nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1
Tussen Ohra als verzekeraar en [mevrouw XX] als verzekerde is een overeenkomst gesloten met betrekking tot een autoverzekering met polisnummer 7088825-531-400 voor de auto van het merk Ford Ka met kenteken [kenteken]. De ingangsdatum van de verzekering is 16 juli 2012.
2.2
De eerste te betalen verzekeringspremie (de aanvangspremie) bedroeg € 31,38. De premie is onbetaald gebleven.
2.3
De vervolgpremies over de maanden augustus, september en oktober 2012 zijn voldaan respectievelijk op 22 augustus 2012, 26 september 2012 en 24 oktober 2012.
2.4
Op 9 oktober 2012 hebben er twee, met elkaar samenhangende, aanrijdingen plaatsgevonden met de verzekerde auto. Ohra heeft in verband daarmee uit hoofde van de autoverzekering van [mevrouw XX] de navolgende bedragen uitgekeerd: € 852,97, € 487,63 en
€ 964,66 (totaal € 2.305,26).
2.5
Op 24 oktober 2012 heeft Ohra aan [mevrouw XX] geschreven:
‘(…) Wij hebben u een aantal keer verzocht de premie voor bovengenoemde verzekering te betalen. Tot nu toe hebben wij geen of geen volledige betaling ontvangen.
De verzekering is beëindigd vanaf 7 september 2012.(…)’

3.De stellingen van partijen

In conventie
3.1
Ohra heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [mevrouw XX] te veroordelen aan haar te betalen € 2.305,26 aan hoofdsom, € 363,- aan buitengerechtelijke kosten en € 38,85 aan verschenen rente, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.980,26 vanaf 7 november 2013 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [mevrouw XX] in de proceskosten. Op de vordering strekt in mindering een bedrag van € 325,- welk bedrag door [mevrouw XX] aan de incassogemachtigde is voldaan.
3.2
Aan haar vordering heeft Ohra het navolgende ten grondslag gelegd. Op de verzekeringsovereenkomst zijn de polisvoorwaarden van Ohra van toepassing. [mevrouw XX] heeft een machtiging tot automatische incasso van de verzekeringspremies afgegeven aan Ohra. De aanvangspremie is op 3 augustus 2012 gestorneerd. Vervolgens is er een acceptgiro gezonden aan [mevrouw XX]. Zij is echter niet tot betaling overgegaan. Op 7 september 2012 was de premie nog altijd niet voldaan zodat Ohra de polis per die datum heeft geschorst. De premies over de maanden augustus, september en oktober 2012 heeft Ohra wel ontvangen, echter wel veel te laat. De betalingen werden aanvankelijk steeds gestorneerd. Nadat ter zake een acceptgiro werd verzonden heeft [mevrouw XX] de premies voldaan. Op 23 oktober 2012 heeft Ohra uiteindelijk de verzekering geroyeerd per de datum van schorsing 7 september 2012. De uitgekeerde schadevergoedingen vordert Ohra op grond van artikel 15 Wet aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM) terug van [mevrouw XX]. Ohra maakt tevens aanspraak op een vergoeding van de door haar gemaakte buitengerechtelijke werkzaamheden en de wettelijke rente.
3.3
[mevrouw XX] heeft de vordering van Ohra betwist. Het is [mevrouw XX] ontgaan dat de aanvangspremie is gestorneerd. De overige premies zijn wel voldaan. De storno’s zijn een gevolg geweest van een ontoereikend saldo op de rekening van [mevrouw XX]. De polisvoorwaarden waarnaar Ohra verwijst zijn niet van toepassing en voor zover deze wel van toepassing zijn, dan geldt dat [mevrouw XX] niet uitdrukkelijk is gewezen op de gevolgen van het niet betalen van de aanvangspremie. Zij heeft geen herinneringen of aanmaningen van Ohra ontvangen. Op grond van artikel 7:933 BW is Ohra daartoe gehouden. [mevrouw XX] heeft zodoende nooit de mogelijkheid gehad de aanvangspremie alsnog te voldoen. Van betalingsonwil is geen sprake.
In voorwaardelijke reconventie
3.4
Indien de kantonrechter tot het oordeel komt dat er wel dekking was dan is [mevrouw XX] van mening dat zij recht heeft op terugbetaling van het door haar betaalde bedrag van € 325,- minus de verschuldigde premie over de periode dat zij verzekerd was (€ 153,78) is € 171,22, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van Ohra in de proceskosten, alsmede de nakosten.
3.5
Ohra heeft de vordering van [mevrouw XX] betwist. Het bedrag van € 325,- is afbetaald op de terechte vordering in conventie. Er is derhalve geen sprake van onverschuldigde betaling.
In conventie en in voorwaardelijke reconventie
3.6
Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd wordt hierna, voor zover relevant voor de beoordeling, besproken.

4.De beoordeling van de vordering

In conventie
4.1
Ohra heeft haar vordering gegrond op artikel 15 WAM waarin is bepaald dat: ‘
de verzekeraar die ingevolge deze wet de schade van een benadeelde geheel of ten dele vergoedt, ofschoon de aansprakelijkheid voor die schade niet door een met hem gesloten verzekering was gedekt, heeft voor het bedrag der schadevergoeding verhaal op de aansprakelijke persoon’. Het onderhavige geschil betreft de vraag of Ohra op goede gronden de dekking van de autoverzekering heeft opgeschort en uiteindelijk de verzekering heeft geroyeerd waardoor de uit hoofde van de autoverzekering van [mevrouw XX] uitgekeerde schadevergoeding dient te worden terugbetaald aan Ohra.
4.2
Vooropgesteld wordt dat door [mevrouw XX] niet is weersproken dat de aanvangspremie door haar onbetaald is gelaten. Zij stelt echter niet op de hoogte te zijn geweest van het storneren van de automatische incasso, dat zij zij geen acceptgiro heeft ontvangen om de premie alsnog te voldoen en dat zij niet is gewezen op de gevolgen van het niet (tijdig) voldoen van de premie. Van belang is voor de verdere beoordeling van de vordering, in de eerste plaats, of de polisvoorwaarden van toepassing zijn. Nu [mevrouw XX] niet heeft betwist dat zij de brieven van 17 juli 2012 met het polisblad en bijbehorende voorwaarden heeft ontvangen, heeft als uitgangspunt te gelden dat deze van toepassing zijn op de onderhavige overeenkomst en dat de polisvoorwaarden ter hand zijn gesteld aan [mevrouw XX] zodat zij van de inhoud daarvan heeft kunnen kennisnemen.
4.3
Het voorgaande betekent dat artikel 6.2 van de polisvoorwaarden, waarop Ohra in deze procedure een beroep doet, in beginsel van toepassing is. In voornoemd artikel is, kort gezegd, bepaald dat wanneer de aanvangspremie niet tijdig is ontvangen de verzekering als nooit tot stand gekomen wordt beschouwd. Ohra heeft echter van deze mogelijkheid in het voortraject geen gebruik gemaakt. Zij heeft immers de verzekering niet als nooit tot stand gekomen beschouwd, maar heeft de dekking opgeschort en uiteindelijk de verzekering geroyeerd per 7 september 2012.
4.4
De aanvangspremie zal derhalve voor de verdere beoordeling worden beschouwd als een ‘gewone’ niet betaalde premie. Voor de betaling van de premie geldt artikel 6.3 van de polisvoorwaarden waarvan de inhoud gelijk is aan het bepaalde aan artikel 7:934 BW. De verzekeraar dient de verzekerde eerst aan te manen voordat – indien betaling uitblijft – de dekking wordt opgeschort. Ohra stelt zich op het standpunt dat zij twee aanmaningen heeft verzonden, te weten op 3 augustus 2012 en 22 augustus 2012 (welke brieven overigens niet in het geding zijn gebracht), waarbij is gewezen op de gevolgen van het niet betalen van de premie. [mevrouw XX] betwist de verzending, maar in elk geval de ontvangst van de brieven. Gelet op het bepaalde in artikel 3:37 lid 3 BW staat onvoldoende vast dat de verplichte aanmaningen [mevrouw XX] hebben bereikt. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat de premies van augustus, september en oktober 2012 na aanmaning wel zijn voldaan en de aanmaningen van 3 augustus 2012 en 22 augustus 2012 in deze procedure niet zijn overgelegd.
4.5
Het voorgaande betekent dat de dekking van de verzekering op de dag van de aanrijding(en) niet als geschorst kan worden beschouwd, dan wel dat de verzekering niet als geroyeerd kan worden beschouwd, zodat [mevrouw XX] niet aansprakelijk is voor terugbetaling van de uitgekeerde schadevergoedingen. De vordering van Ohra zal dan ook worden afgewezen.
In voorwaardelijke reconventie
4.6
Nu in conventie de vordering tot terugbetaling van de uitgekeerde schadeverzekeringen is afgewezen komt de kantonrechter toe aan de beoordeling in reconventie. [mevrouw XX] heeft de bedragen die zij reeds heeft betaald ter afdoening van de vermeende vordering van Ohra onverschuldigd betaald. Zij was immers niet gehouden tot terugbetaling van de schade-uitkeringen. De vordering van [mevrouw XX] – die overigens op de onverschuldigd betaalde bedragen de verschuldigde premies in mindering laat strekken – zal derhalve worden toegewezen.
4.7
De wettelijke rente over voornoemd bedrag zal worden toegewezen vanaf veertien dagen na de datum van de in gebrekestelling (19 december 2013).
In conventie en in voorwaardelijke reconventie
4.8
Ohra zal als de in het ongelijk gestelde partij zowel in conventie als in reconventie, worden veroordeeld in de proceskosten. Het salaris van de gemachtigde zal op € 300,- (2 punten á € 150,-) worden vastgesteld waarbij geen afzonderlijke punten voor de conclusies in reconventie worden toegekend gelet op de samenhang met de vordering in conventie.
4.9
Ten aanzien van de gevorderde nakosten in reconventie geldt het navolgende. De door [mevrouw XX] (voorwaardelijk) gevorderde afwikkelingskosten (nakosten) worden afgewezen, nu voldoende gegevens ontbreken om die kosten reeds thans te kunnen begroten. Mocht tussen partijen een geschil ontstaan omtrent de omvang van die kosten, staat het [mevrouw XX] vrij de kantonrechter te verzoeken deze te begroten op de voet van artikel 237 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie,
wijst af de vordering van Ohra;
in voorwaardelijke reconventie,
veroordeelt Ohra om aan [mevrouw XX] tegen kwijting te betalen € 171,22, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 3 januari 2014 tot aan de dag van algehele voldoening;
in conventie en in voorwaardelijke reconventie,
veroordeelt Ohra in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [mevrouw XX] vastgesteld op € 300,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.F.A. van Buitenen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
540