1.zaak [naam bedrijf]
hij
in de periode van 21 oktober 2012 tot en met 11 maart 2013 te
Rotterdam en te Schiedam, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de
Opiumwet,
te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, van een hoeveelheid heroïne en/of cocaïne, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne
en/of cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
- zich en anderen gelegenheid en middelen
tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en
stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden
had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven
bedoelde feit
hebbende verdachte en/of (een of meer) van zijn medeverdachten,
- een of meer hoeveelheden paracetamol en cafeïne en lidocaïne en
procaïne en mannitol en inositol en fenacetine en boorzuur en/of
(andere) (versnijdings)middelen (bestemd voor het versnijden en/of bewerken
en/of verwerken van heroïne en cocaïne) voorhanden gehad en
opgeslagen en
- afspraken gemaakt en ontmoetingen gehad en/of al dan niet in versluierd
taalgebruik telefoongesprekken en/of besprekingen en/of onderhandelingen
gevoerd met zijn mededaders betreffende de wijze waarop
die paracetamol en/of cafeïne en/of lidocaïne en/of procaïne en/of mannitol
en/of inositol en/of fenacetine en/of die
(andere) versnijdingsmiddelen (bestemd voor het versnijden van heroïne of cocaïne) konden worden besteld
en/of gekocht en/of vervoerd en/of
- hoeveelheden paracetamol en cafeïne/coffeïne en (bestemd voor het
versnijden en/of bewerken en/of verwerken van heroïne en/of cocaïne) vervoerd
naar en/of
overgedragen aan[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] ;
hij
op 12 maart 2013 te Rotterdam en/of te Schiedam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel
10van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken,
van een of meer hoeveelheden (van een
materiaal bevattende) heroïne en/of cocaïne, in elk geval (een) middel(en)
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden , stoffen en voorwerpen en middelen
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s)
wist(en) of ernstige
redenenhad(den) te vermoeden, dat dat bestemd was/waren tot het plegen van dat feit,
hebbende verdachte en (een of meer van) zijn mededader(s) in (een)
opslagbox van [naam bedrijf] (gelegen aan de [adres 2]
hoeveelheden (in totaal -ongeveer- 3820 kilogram) paracetamol
en/of cafeïne en/of lidocaïne en/of procaïne en/of mannitol en/of inositol
en/of fenacetine en/of boorzuur (bestemd
voor het versnijden en/of bewerken en/of verwerken van heroïne en/of
cocaïne) voorhanden gehad;
hij
op 15 april 2013 te Rotterdam, tezamen
en in vereniging met een ander
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk bewerken, verwerken,
van een of meer hoeveelheden (van een
materiaal bevattende) heroïne en/of cocaïne, in elk geval (een) middel(en)
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden , stoffen
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededaderwistenof ernstig hadden te vermoeden, dat
die stoffenbestemd waren
tot het plegen van dat feit,
hebbende verdachte en/of zijn mededader in (een)
opslagbox van [naam bedrijf 2] (gelegen aan de [adres 3]
hoeveelheden (in totaal -ongeveer-
302kilogram) benzocaïne
en lidocaïne (bestemd
voor het versnijden en/of bewerken en/of verwerken van heroïne en/of
cocaïne) voorhanden gehad;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen en de voor de bewezenverklaring redengevende inhoud daarvan zijn weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bijlage II. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Standpunt van de verdediging
De verdachte dient van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde te worden vrijgesproken. De wetenschap omtrent de bestemming van de stoffen, ook in voorwaardelijke, zin ontbreekt. Het is geen feit van algemene bekendheid dat stoffen als paracetamol en cafeïne een veel gezien versnijdingsmiddel is voor heroïne en cocaïne. De verdachte wist dit niet en had ook geen redenen om aan te nemen dat dit anders was. Verdachte trok de etiketten van de verpakkingen af als geheugensteun om zijn handel te beschermen. Van een voorwaardelijk opzet is geen sprake nu de aangetroffen goederen ook voor andere, legale, doeleinden kunnen worden gebruikt.
Oordeel van de rechtbank
Vooropgesteld kan worden dat het aantreffen van de stoffen in de loodsen van de verdachte niet zonder meer kan leiden tot de conclusie dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Voor de beoordeling van de betekenis die aan de wetenschap omtrent de bestemming moet worden gehecht zijn de feiten en omstandigheden van belang.
De rechtbank stelt daaromtrent vast dat verdachte, nadat hem bekend was geworden van de inbeslagneming van zijn handelsvoorraad, zich niet heeft gemeld bij de politie, terwijl gebleken is dat de inbeslagname hem wel bezighield. Uit tapgesprekken blijkt immers dat de verdachte omtrent de doorzoeking en inbeslagneming meerdere keren de vraag heeft gesteld wat hij nu diende te doen; wachten of actie ondernemen. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat de inbeslaggenomen goederen een waarde van € 15.000,-- à € 20.000,-- vertegenwoordigde, terwijl hij in een telefoongesprek heeft aangegeven dat hij voor “minimaal 80 rooitjes het schip is ingegaan”. De verdachte trok de etiketten van de verpakkingen van de grondstoffen af en liet [medeverdachte 3] - die verdachtes grootste klant was en over een sleutel van beide loodsen beschikte, ongecontroleerd pakken wat hij nodig had waarna, als zij elkaar weer eens tegenkwamen in een café, werd medegedeeld hoeveel [medeverdachte 3] had afgenomen. Betaling geschiedde contant en de facturen werden op naam gesteld van een Bulgaar; [betrokkene 1].
De lezing van verdachte omtrent de het aftrekken van de etiketten acht de rechtbank niet aannemelijk. Voor zover het de bedoeling van verdachte zou zijn geweest om slechts de gegevens van zijn leverancier van de verpakking te verwijderen, is niet duidelijk waarom ook de andere stickers, met onder meer de batchnummers, van de verpakkingen werden verwijderd.
Bovenvermelde wijze van handelen wijkt naar het oordeel van de rechtbank zodanig af van een reguliere- en legale wijze van zakendoen in de grondstoffen waarin verdachte handelde dat het niet anders kan dan dat de verdachte wetenschap heeft gehad omtrent de bestemming van de door hem geleverde goederen. Dit laatste wordt nog versterkt door de aanvankelijke ontkenning van verdachte dat hij nog een tweede opslagplaats had, zijn verklaring dat hij zichzelf zou kunnen belasten door te verklaren over personen die in zijn loods aanwezig zijn geweest en het feit dat bij onderzoek van de computer directe zoekslagen op versnijdingsmiddelen zijn aangetroffen.
De rechtbank stelt voorts vast dat uit verdachtes boekhouding is gebleken dat er meer leveringen plaatsvonden dan in de administratie werden vermeld, facturen voor uitgevoerde transporten niet werden opgenomen en er meer grondstoffen werden verkocht, dan er werden ingekocht. Zo werd in getapte telefoongesprekken gesproken over aantallen van “400 pa” en “200 co” en ook zijn bij doorzoekingen grote hoeveelheden (grondstoffen van) versnijdingsmiddelen aangetroffen. Vast is komen te staan dat de verdachte de leverancier was van de aangetroffen stoffen binnen dit onderzoek. Hij kan voor deze aantallen dan ook verantwoordelijk worden gehouden. Uit de boekhouding blijkt voorts dat de Bulgaar [betrokkene 1] voor het laatst op 5 december 2011 grondstoffen heeft afgenomen, terwijl [medeverdachte 3] ook in 2012 grote hoeveelheden grondstoffen van de verdachte heeft afgenomen, hetgeen kan blijken uit de bestelling van [medeverdachte 5] bij [medeverdachte 3] op 21 oktober 2012 en het informeren van [medeverdachte 5] bij [medeverdachte 3] naar de prijzen op 19 november 2012.
Vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien leiden tot het oordeel dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2 en 3 thans bewezen verklaarde feiten.
De bewezen feiten leveren op: