ECLI:NL:RBROT:2014:7929
Rechtbank Rotterdam
- Schadevergoedingsuitspraak
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de rechtbank in verzoeken tot schadevergoeding na vrijheidsbeneming
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 september 2014 uitspraak gedaan over verzoeken tot schadevergoeding op grond van artikel 89 en artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) naar aanleiding van de vrijheidsbeneming van de verzoeker. De verzoeker, die in verband met een overleveringsprocedure aan de Belgische autoriteiten was aangehouden, had een verzoek ingediend om schadevergoeding voor immateriële schade en kosten van rechtsbijstand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker op 4 januari 2013 in verzekering was gesteld en dat de overleveringsprocedure was gestaakt omdat hij eerder al was overgeleverd aan België.
De rechtbank heeft in haar oordeel overwogen dat, gezien de exclusieve bevoegdheid van de rechtbank Amsterdam in overleveringszaken, deze rechtbank ook bevoegd is om te oordelen over de verzoeken tot schadevergoeding. De rechtbank Rotterdam heeft geconcludeerd dat zij niet bevoegd is om de verzoeken te behandelen en heeft deze doorgeleid naar de rechtbank Amsterdam. De beslissing om zich onbevoegd te verklaren is genomen in het belang van een correcte rechtsgang, waarbij de rechtbank Amsterdam als het bevoegde gerecht wordt aangemerkt.
De rechtbank heeft de verzoeken van de verzoeker, ingeschreven onder de RK-nummers 13/77 en 13/78, afgewezen en verklaard zich onbevoegd. Deze beschikking is openbaar uitgesproken, waarbij de rechter mr.drs. J.J.I. de Jong en griffier R.M.T. Verheijde aanwezig waren.