ECLI:NL:RBROT:2014:8694

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2014
Publicatiedatum
24 oktober 2014
Zaaknummer
C/10/440631 / HA ZA 13-1316
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot aanhouding bodemprocedure in afwachting van arbitrage tussen gedaagden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 oktober 2014 uitspraak gedaan in een incident tot aanhouding van de bodemprocedure, in afwachting van een arbitrageprocedure die in Londen aanhangig is. De eiseressen, [eiseres1] en Royal Sun Alliance Insurance PLC, hebben in de hoofdzaak vorderingen ingesteld tegen Onego Shipping & Chartering B.V. en MFU Shipping Ltd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek tot aanhouding van de procedure niet kan worden toegewezen. De rechtbank overweegt dat het Nederlandse recht geen specifieke regels kent voor het aanhouden van een procedure in afwachting van een arbitrage die niet tussen dezelfde partijen wordt gevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisen van een goede procesorde en proceseconomie in dit geval niet voldoende grond bieden voor aanhouding. De rechtbank heeft het verzoek van Onego om de procedure aan te houden afgewezen, omdat er geen concreet risico op tegenstrijdige beslissingen is en de aansprakelijkheidsvragen in beide procedures verschillen. De rechtbank heeft Onego als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld tot betaling van de proceskosten in het incident, die zijn vastgesteld op € 904,-- voor salaris van de advocaat. De zaak is vervolgens weer op de rol gezet voor conclusie van antwoord in de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/440631 / HA ZA 13-1316
Vonnis in incident van 22 oktober 2014
in de zaak van
1. de rechtspersoon naar het recht van Portugal
[eiseres1],
gevestigd te Santa Catarina da Serra, Portugal,
2. de rechtspersoon naar het recht van Engeland
ROYAL SUN ALLIANCE INSURANCE PLC.,
gevestigd te Manchester, Verenigd Koninkrijk,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat mr. J.F. van der Stelt,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ONEGO SHIPPING & CHARTERING B.V.,
gevestigd te Rhoon,
gedaagde,
eiseres in het incident,
advocaat mr. V.R. Pool,
2. de rechtspersoon naar het recht van de Marshall Eilanden
MFU SHIPPING LTD.,
gevestigd te Majuro, Marshall Eilanden,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [eiseres1] en RSA respectievelijk Onego en MFU genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties,
  • de incidentele conclusie tot aanhouding,
  • de conclusie van antwoord in het incident tot aanhouding,
  • de akte overlegging producties van Onego, met productie,
  • de bij de pleidooien in het incident door de raadslieden van [eiseres1] en RSA en Onego gebruikte pleitaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
In de hoofdzaak vorderen [eiseres1] en RSA dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair
voor recht verklaart dat [eiseres1] en RSA niet gehouden zijn tot het doen van enige bijdrage in de averij-grosse van de Faruk Kaan;
Onego, althans MFU, althans beide hoofdelijk te veroordelen tot betaling van USD 615.979,63 aan [eiseres1] en RSA op grond van wanprestatie;
subsidiair
1. MFU te veroordelen tot betaling van USD 615.979,63 aan [eiseres1] en RSA op grond van onrechtmatige daad;
primair en subsidiair te vermeerderen met rente en kosten.
2.2.
Onego vordert in het incident dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
deze procedure aanhoudt in de stand waarin deze zich bevindt totdat bij onherroepelijke arbitrale uitspraak is beslist over de aansprakelijkheid tussen Onego en MFU in de hoofdzaak en de zaak in verband daarmee naar de parkeerrol te verwijzen en iedere verdere beslissing aan te houden, en
subsidiair, indien deze incidentele vordering wordt afgewezen, tussentijds hoger beroep van het te wijzen tussenvonnis toe te staan,
met veroordeling van [eiseres1] en RSA in de kosten van het incident, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het in deze te wijzen vonnis.
2.3.
[eiseres1] en RSA voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van Onego althans tot afwijzing van de incidentele vorderingen, met veroordeling van Onego, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten in het incident.
2.4.
De vordering van [eiseres1] en RSA in de hoofdzaak houdt verband met het vervoer over zee van La Coruña in Spanje naar Puerto Cabello in Venezuela van een zending ‘deformed bars’ aan boord van het aan MFU toebehorende en door Onego in tijdbevrachting genomen m.s. ‘Faruk Kaan’. Niet in geschil is dat het schip op 7 juli 2012 motorproblemen heeft ondervonden, waarna het door Tsavliris Salvage is gesleept naar een haven op de Kaapverdische Eilanden. MFU heeft averij-grosse verklaard.
2.5.
Aan haar primaire verzoek tot aanhouding legt Onego het volgende ten grondslag.
Onego heeft op 2 november 2012, acht maanden voordat de dagvaarding in de onderhavige zaak is uitgebracht, in Londen een arbitrageprocedure tegen MFU aanhangig gemaakt met betrekking tot voornoemd incident met de Faruk Kaan. Vonnis in die procedure wordt eind 2014 of begin 2015 verwacht. Centraal in de arbitrage staat de vraag naar de oorzaak van het incident. Voor wat betreft de feitelijke vragen is het arbitrale vonnis een eindoordeel, waartegen geen hoger beroep mogelijk is.
Een goede rechtspleging in de onderhavige procedure vereist dat deze wordt aangehouden en de uitkomst van de arbitrage in Londen wordt afgewacht. De arbitrage betreft twee van de procespartijen in de onderhavige zaak en in beide zaken liggen dezelfde feitelijke vragen over de omstandigheden en oorzaak van de motorproblemen voor. De uitkomst van de arbitrage is cruciaal voor de afloop van de onderhavige zaak.
Als de rechtbank gelijktijdig met arbiters oordeelt over de oorzaak van de motorproblemen, en dus mogelijk ook over de aansprakelijkheid, bestaat een aanzienlijk risico op tegenstrijdige beslissingen. Dit is onwenselijk, gelet op de beginselen achter en het stelsel van de artikelen 28 EEX-Vo en 12, 1022 lid 1 en 1074 lid 1 Rv. Doorzetting van beide procedures is in strijd met de proceseconomie, aldus nog steeds Onego.
2.6.
Aan haar subsidiaire verzoek om ingeval van afwijzing tussentijds appel toe te staan, legt Onego het volgende ten grondslag.
Indien de procedure voor de rechtbank niet wordt aangehouden, bestaat het risico op tegenstrijdige vonnissen in de twee procedures. Of op de arbitrage moet worden gewacht, kan dan pas weer in hoger beroep aan de orde komen. Dit is ongewenst want in strijd met de proceseconomie. De rechtbankprocedure zal vermoedelijk tijdrovend en kostbaar zijn.
Onego wijst op HR 23 januari 2004, NJ 2005, 510 waarin de Hoge Raad onder 3.4 heeft overwogen dat er ruimte is voor een procesbeleid waarin de rechtbank tussentijds hoger beroep toelaat, bijvoorbeeld vanuit een oogpunt van proceseconomie of het niet laten uiteenlopen van samenhangende zaken.
2.7.
De verweren van [eiseres1] en RSA worden voor zover relevant bij de beoordeling hieronder besproken.
2.8.
Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorziet niet in een incident strekkende tot aanhouding, maar behelst ook niet de beperking dat geen andere dan in de wet genoemde incidenten naar voren kunnen worden gebracht. Dat een partij die aanhouding van de behandeling van de zaak wenst om een beslissing in een samenhangende procedure af te wachten, ervoor kan kiezen om een daartoe strekkende incidentele vordering in te stellen, is door de Hoge Raad bevestigd in zijn uitspraak van 2 maart 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BU8176).
Hierop stuit af het standpunt van [eiseres1] en RSA dat Onego haar verzoek om aanhouding niet als incidentele vordering naar voren mocht brengen.
Voor zover [eiseres1] en RSA betogen dat het de rechtbank niet vrijstond om het verzoek als incident te behandelen, stuit dit af op het bepaalde in artikel 209 Rv, dat aan de rechter overlaat om te beoordelen of de zaak meebrengt dat eerst en vooraf op de incidentele vordering wordt beslist. In dit geval heeft de rolrechter beslist dat over het verzoek om aanhouding vooraf wordt geoordeeld. Dit sluit aan op het standpunt van Onego dat het doelmatig en proceseconomisch zou zijn om pas verder te procederen zodra de Engelse procedure heeft geleid tot (meer) duidelijkheid over de feiten en de oorzaak van het incident.
2.9.
Gelet op bovenbedoelde uitspraak van de Hoge Raad kunnen [eiseres1] en RSA niet worden gevolgd in hun standpunt dat het opwerpen van een in de wet niet benoemd incident moet worden opgevat als het nemen van een conclusie van antwoord met beperkte strekking in de hoofdzaak. De steun die [eiseres1] en RSA vinden voor hun betoog in een uitspraak van deze rechtbank van 2 mei 2007 (ECLI:NL:RBROT:2007:BC7940), is gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van de Hoge Raad achterhaald.
Zodra in de hoofdzaak zal worden voortgeprocedeerd, zal de zaak dan ook op de rol worden geplaatst voor conclusie van antwoord aan de zijde van Onego.
2.10.
Voor de vraag wanneer een procedure voor de Nederlandse rechter - buiten het (hier niet aan de orde zijnde) geval van een eenstemmig verzoek daartoe door partijen - mag of moet worden aangehouden in afwachting van een arbitrageprocedure die in het buitenland en niet tussen (alle) dezelfde partijen wordt gevoerd, geeft het Nederlandse recht geen regels. De EEX-Vo mist hier toepassing, nu artikel 1 lid 2 onder d EEX-Vo bepaalt dat de verordening niet van toepassing is op arbitrage. Het gaat hier ook niet om een geval als bedoeld in de door Onego aangehaalde artikelen 12, 1022 lid 1 en 1074 lid 1 Rv.
Zoals is overwogen in het door Onego aangehaalde vonnis van deze rechtbank van 12 december 2007 (ECLI:NL:RBROT:2007:BC1218), bepalen vooral de eisen van een goede procesorde, waaronder begrepen de eisen van een doelmatige en voortvarende rechtspleging, of er voldoende grond bestaat voor een aanhouding. Uitgangspunt daarbij is onder meer dat moet worden gewaakt tegen een onredelijke vertraging van de procedure.
2.11.
Hoewel [eiseres1] en RSA bij gebrek aan wetenschap alles hebben betwist wat Onego over de Londense arbitrage heeft gesteld, zal de rechtbank in het incident veronderstellenderwijs van de juistheid van de feitelijke stellingen hierover uitgaan. Zij neemt dus voor nu aan dat in Londen een arbitrage aanhangig is tussen Onego en MFU over het incident met de Faruk Kaan en de oorzaken van de daaraan ten grondslag liggende motorproblemen, en dat de stand in die procedure is dat begin november deskundigenberichten zullen worden uitgewisseld, waarna arbiters zullen beslissen of een mondelinge behandeling wordt gehouden, terwijl een uitspraak over de feiten wordt verwacht in - naar bij pleidooi is aangegeven - het eerste halfjaar van 2015.
2.12.
Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat een uitspraak van de Londense arbiters in het geschil tussen Onego en MFU alleen voor deze partijen verbindend zal zijn en niet rechtstreeks gevolgen zal hebben voor de in de onderhavige procedure te nemen beslissing. In zoverre kan Onego niet worden gevolgd in haar standpunt dat de uitkomst van de arbitrage cruciaal is voor de afloop van de onderhavige zaak.
Onego heeft bepleit echter dat een doelmatige procesvoering gebaat is bij het afwachten van de arbitrale uitspraak, omdat zij ter vermijding van dubbel werk en onnodige kosten wenst aan te knopen bij het ten behoeve van de arbitrageprocedure verrichte feitenonderzoek en de bewijsverrichtingen, waarover zij zolang die procedure nog loopt vertrouwelijkheid moet betrachten.
Onego heeft onbetwist aangevoerd dat vooral zij en MFU wetenschap hebben van hetgeen zich feitelijk rond het schip en haar motoren heeft afgespeeld. De advocaat van [eiseres1] en RSA heeft ter gelegenheid van de pleidooien desgevraagd verklaard niet bekend te zijn met enig deskundigenonderzoek aan eigen zijde. Bij gebrek aan eigen feitelijke kennis over het gebeurde aan de zijde van [eiseres1] en RSA acht de rechtbank inderdaad aannemelijk dat het in de arbitrage overgelegde of vergaarde bewijsmateriaal ook in de onderhavige procedure te zijner tijd een rol zal kunnen spelen.
Dit maakt echter nog niet dat het noodzakelijk is om de onderhavige procedure aan te houden.
Ter zitting is met partijen besproken dat enerzijds op [eiseres1] en RSA als eiseressen de plicht rust om aan hun vordering voldoende gemotiveerde stellingen ten grondslag te leggen, maar dat anderzijds van Onego en MFU, als de partijen bij wie de kennis over de feitelijke omstandigheden rond het incident zich concentreert, mag worden verwacht dat zij mede ten behoeve van [eiseres1] en RSA hun verweer voldoende feitelijk uitwerken en onderbouwen.
Bij pleidooi is namens Onego desgevraagd bevestigd dat zij in staat is om nu haar verweer tegen de vordering van [eiseres1] en RSA te formuleren, zonder de uitspraak van arbiters af te wachten. Dat Onego een concreet belang heeft om vooralsnog geen conclusie van antwoord op te stellen welk belang zwaarder moet wegen dan het evidente belang van [eiseres1] en RSA bij voortvarend voortprocederen, is niet gesteld of gebleken. Dat Onego mogelijk haar verweer moet aanpassen indien het arbitrale vonnis daartoe aanleiding geeft, is in dit verband onvoldoende zwaarwegend.
Het risico op onnodige herhaling van tijdrovende en kostbare bewijslevering lijkt zeer beperkt. Op grond van de stellingen van Onego is voorshands onwaarschijnlijk dat het in deze procedure tot bewijslevering zal komen voordat arbiters in Londen een uitspraak over de feiten hebben gedaan. Eerst zal immers van antwoord moeten worden gediend, een comparitie worden gehouden waarbij nog stukken ter bespreking kunnen worden ingebracht, en mogelijk zal na de zitting nog gelegenheid worden gegeven voor re- en dupliek. Indien nodig kunnen partijen met elkaar en de rechtbank in nader overleg treden over de timing van een en ander. Als de te zijner tijd over te leggen stukken uit de arbitrageprocedure zodanig overtuigend zijn dat geen verdere bewijslevering noodzakelijk wordt geacht, doet zich het door Onego gevreesde risico niet voor. Indien de stukken onvoldoende overtuigend zijn, is verdere bewijslevering niet onnodig.
2.13.
De conclusie is dat de rechtbank onvoldoende reden ziet om iedere beslissing in deze procedure aan te houden zoals door Onego primair verzocht. Dit verzoek zal worden afgewezen.
2.14.
Voor het toestaan van tussentijds hoger beroep, zoals subsidiair verzocht, ziet de rechtbank evenmin aanleiding.
De rechtbank ziet geen concreet risico op tegenstrijdige beslissingen in samenhangende zaken. Immers: de procespartijen in de twee procedures zijn niet gelijk, de arbitrale uitspraak heeft geen bindend effect in de onderhavige procedure, en de aansprakelijkheidsvragen in beide zaken verschillen omdat de onderliggende rechtsverhoudingen verschillend zijn. Daarbij komt dat redelijkerwijs mag worden verwacht dat met de uitkomst van de arbitrale procedure zo nodig tijdig rekening zal kunnen worden gehouden in de onderhavige zaak.
Onego zal het debat met [eiseres1] en RSA in deze procedure moeten voeren. Dat de daarmee gemoeide tijd en kosten aanzienlijk toenemen indien niet eerst de arbitrage wordt afgewacht ziet de rechtbank, mede gelet op hetgeen onder 2.12 is overwogen, niet in.
Ook het subsidiaire verzoek zal daarom worden afgewezen.
2.15.
Onego zal als in de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten in het incident. Deze worden aan de zijde van [eiseres1] en RSA bepaald op € 904,-- voor salaris van de advocaat.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt Onego in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiseres1] en RSA tot op heden begroot op € 904,--,
3.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 3 december 2014voor conclusie van antwoord in de hoofdzaak.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. van Schouwenburg-Laan en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2014.
1885/
1729