Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat een uitspraak van de Londense arbiters in het geschil tussen Onego en MFU alleen voor deze partijen verbindend zal zijn en niet rechtstreeks gevolgen zal hebben voor de in de onderhavige procedure te nemen beslissing. In zoverre kan Onego niet worden gevolgd in haar standpunt dat de uitkomst van de arbitrage cruciaal is voor de afloop van de onderhavige zaak.
Onego heeft bepleit echter dat een doelmatige procesvoering gebaat is bij het afwachten van de arbitrale uitspraak, omdat zij ter vermijding van dubbel werk en onnodige kosten wenst aan te knopen bij het ten behoeve van de arbitrageprocedure verrichte feitenonderzoek en de bewijsverrichtingen, waarover zij zolang die procedure nog loopt vertrouwelijkheid moet betrachten.
Onego heeft onbetwist aangevoerd dat vooral zij en MFU wetenschap hebben van hetgeen zich feitelijk rond het schip en haar motoren heeft afgespeeld. De advocaat van [eiseres1] en RSA heeft ter gelegenheid van de pleidooien desgevraagd verklaard niet bekend te zijn met enig deskundigenonderzoek aan eigen zijde. Bij gebrek aan eigen feitelijke kennis over het gebeurde aan de zijde van [eiseres1] en RSA acht de rechtbank inderdaad aannemelijk dat het in de arbitrage overgelegde of vergaarde bewijsmateriaal ook in de onderhavige procedure te zijner tijd een rol zal kunnen spelen.
Dit maakt echter nog niet dat het noodzakelijk is om de onderhavige procedure aan te houden.
Ter zitting is met partijen besproken dat enerzijds op [eiseres1] en RSA als eiseressen de plicht rust om aan hun vordering voldoende gemotiveerde stellingen ten grondslag te leggen, maar dat anderzijds van Onego en MFU, als de partijen bij wie de kennis over de feitelijke omstandigheden rond het incident zich concentreert, mag worden verwacht dat zij mede ten behoeve van [eiseres1] en RSA hun verweer voldoende feitelijk uitwerken en onderbouwen.
Bij pleidooi is namens Onego desgevraagd bevestigd dat zij in staat is om nu haar verweer tegen de vordering van [eiseres1] en RSA te formuleren, zonder de uitspraak van arbiters af te wachten. Dat Onego een concreet belang heeft om vooralsnog geen conclusie van antwoord op te stellen welk belang zwaarder moet wegen dan het evidente belang van [eiseres1] en RSA bij voortvarend voortprocederen, is niet gesteld of gebleken. Dat Onego mogelijk haar verweer moet aanpassen indien het arbitrale vonnis daartoe aanleiding geeft, is in dit verband onvoldoende zwaarwegend.
Het risico op onnodige herhaling van tijdrovende en kostbare bewijslevering lijkt zeer beperkt. Op grond van de stellingen van Onego is voorshands onwaarschijnlijk dat het in deze procedure tot bewijslevering zal komen voordat arbiters in Londen een uitspraak over de feiten hebben gedaan. Eerst zal immers van antwoord moeten worden gediend, een comparitie worden gehouden waarbij nog stukken ter bespreking kunnen worden ingebracht, en mogelijk zal na de zitting nog gelegenheid worden gegeven voor re- en dupliek. Indien nodig kunnen partijen met elkaar en de rechtbank in nader overleg treden over de timing van een en ander. Als de te zijner tijd over te leggen stukken uit de arbitrageprocedure zodanig overtuigend zijn dat geen verdere bewijslevering noodzakelijk wordt geacht, doet zich het door Onego gevreesde risico niet voor. Indien de stukken onvoldoende overtuigend zijn, is verdere bewijslevering niet onnodig.