ECLI:NL:RBROT:2014:951

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 februari 2014
Publicatiedatum
12 februari 2014
Zaaknummer
AWB-13_08044 - AWB-13_08045
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van bestuur en milieu-informatie: verzoek om documenten en voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 februari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen Abengoa Bioenergy Netherlands B.V. en het dagelijks bestuur van de DCMR Milieudienst Rijnmond. De zaak betreft een verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) met betrekking tot documenten die verband houden met een aan verzoekster opgelegde last onder dwangsom. Verzoekster had eerder een verzoek ingediend om documenten te ontvangen die betrekking hebben op milieu-informatie, waaronder emissies en andere relevante gegevens. Het primaire besluit van 25 maart 2013 was positief, maar het bestreden besluit van 8 november 2013, dat het bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaarde, leidde tot beroep van verzoekster.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de documenten die door verzoekster zijn opgevraagd, voor een groot deel milieu-informatie betreffen. De rechter heeft de relevante artikelen van de Wob en de Wet Milieubeheer (Wm) in overweging genomen, waarbij het onderscheid tussen emissie-informatie, overige milieu-informatie en niet-milieu-informatie van belang was. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de openbaarmaking van bepaalde documenten niet kon worden geweigerd op grond van vertrouwelijkheid van bedrijfs- en fabricagegegevens, maar dat er wel een belangenafweging moest plaatsvinden voor andere informatie.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het bestreden besluit vernietigd voor zover het betrekking had op de openbaarmaking van de bedrijfsnaam, het klachtenoverzicht en een deel van het actieplan. De rechter heeft bepaald dat de overige documenten, die milieu-informatie bevatten, openbaar gemaakt moeten worden, behoudens de eerder genoemde uitzonderingen. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen, en de kosten van de procedure zijn toegewezen aan verzoekster.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer(s): ROT 13/8044
ROT 13/8045 (hoofdzaak)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 februari 2014 op het verzoek om voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak in de zaak tussen
Abengoa Bioenergy Netherlands B.V., te Rotterdam, verzoekster, tevens eiseres (hierna: verzoekster),
Gemachtigde: mr. T.N. Sanders,
en

het dagelijks bestuur van de DCMR Milieudienst Rijnmond, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder positief beslist op een verzoek van [verzoekster om informatie] te Rozenburg om haar op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) documenten te verstrekken met betrekking tot een aan verzoekster opgelegde last onder dwangsom.
Bij besluit van 8 november 2013, gewijzigd bij besluit van 22 november 2013 (tezamen het bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar van verzoekster deels gegrond en deels ongegrond verklaard en besloten de informatie deels openbaar te maken.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Voorts heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2014. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A.W. Lameijer.

Overwegingen

1.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.1.
In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
2.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.
3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van [verzoekster om informatie] om haar op grond van de Wob documenten te verstrekken met betrekking tot een aan verzoekster opgelegde last onder dwangsom toegewezen, in die zin dat de gevraagde gegevens geanonimiseerd zouden worden verstrekt. Het bezwaar van verzoekster richtte zich tegen de openbaarmaking van de volgende documenten:
- een brief van 8 juni 2011, waarin Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland aan verzoekster het voornemen meedeelt om haar een last onder dwangsom op te leggen (voornemenbrief), met vier bijlagen:
o bijlage 1: Beoordeling rapport emissie-metingen waaronder geur
o bijlage 2: Beoordeling geluidsrapport
o bijlage 3: Voorschriften uit de omgevingsvergunningen
o bijlage 4: Overzicht klachten 2011 en 2010 (klachtenoverzicht)
- de in verband hiermee door verzoekster ingebrachte zienswijze bij brief van 8 juli 2011 (zienswijze), met als bijlage:
o Action plan on odor van 8 juli 2011 (actieplan)
  • het besluit van 2 november 2011 waarbij Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland aan verzoekster een last onder dwangsom heeft opgelegd (dwangsombesluit), met als bijlage een aantal voorschriften uit de aan verzoekster verleende omgevingsvergunningen
  • eventuele rapporten van deskundige partijen.
4.
Bij uitspraak van 30 mei 2013 (ECLI:NL:RBROT:2013:3996) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank geoordeeld dat een deel van de in de gevraagde documenten opgenomen gegevens geen emissie-informatie maar (overige) milieu-informatie betreft en dat ten aanzien van openbaarmaking van deze informatie ten onrechte geen afweging is gemaakt tussen het belang van openbaarmaking en het belang van verzoekster bij bescherming van de vertrouwelijkheid van deze gegevens. Het primaire besluit is vervolgens geschorst tot zes weken na verzending van de beslissing op het daartegen gerichte bezwaar.
5.
Verweerder heeft zich in navolging van het advies van de Hoorcommissie Wob DCMR van 4 september 2013 op het standpunt gesteld dat de documenten milieu-informatie bevatten en een deel daarvan bovendien betrekking heeft op geur- en geluidsemissies. Van openbaarmaking van deze gegevens gaat verweerder uit, behalve wat betreft de gegevens die zijn opgenomen in het actieplan onder 2, a tot en met e, en onder 3a, omdat deze gaan om bedrijfs- en fabricagegegevens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob. Met betrekking tot deze laatstgenoemde informatie heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard. Voor het overige heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
6.
In beroep heeft eiseres aangevoerd dat:
  • de openbaar te maken documenten bedrijfs- en fabricagegegevens bevatten die op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob niet verstrekt mogen worden,
  • alle informatie die betrekking heeft op de handhavingsprocedure, maar geen relevantie heeft voor het milieu, niet te kwalificeren is als milieu-informatie als bedoeld in artikel 19.1a van de Wet Milieubeheer (Wm), zodat verweerder op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob had moeten beoordelen of openbaarmaking van deze informatie leidt tot onevenredige benadeling van verzoekster,
  • verweerder ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob en
  • het openbaar maken van het dwangsombesluit of gegevens met betrekking tot dit besluit is aan te merken als een punitieve sanctie (naming and shaming) en een wettelijke basis voor publicatie van deze gegevens ontbreekt.
7.
In artikel 2, eerste lid, van de Wob is bepaald dat een bestuursorgaan bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij wet bepaalde, informatie verstrekt overeenkomstig deze wet en daarbij uitgaat van het algemeen belang van openbaarheid van informatie.
In artikel 3, eerste lid, van de Wob is, voor zover hier van belang, bepaald dat een ieder kan verzoeken om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid. Op grond van artikel 3, vijfde lid, van de Wob wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11 van de Wob. Van deze artikelen zijn de volgende bepalingen relevant in deze zaak:
Artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob bepaalt:
“Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:
(…)
c. bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld;
(…)”
Op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Artikel 10, vierde lid, van de Wob bepaalt:
“Het eerste lid, aanhef en onder c (…) zijn niet van toepassing voorzover het milieu-informatie betreft die betrekking heeft op emissies in het milieu. Voorts blijft in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder c, het verstrekken van milieu-informatie uitsluitend achterwege voorzover het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het daar genoemde belang.”
Artikel 10, zesde lid, van de Wob bepaalt dat het tweede lid, aanhef en onder g, niet van toepassing is op het verstrekken van milieu-informatie.
Artikel 10, achtste lid, van de Wob bepaalt dat voorzover het vierde lid, eerste volzin niet van toepassing is, bij het toepassen van het eerste, tweede en zevende lid op milieu-informatie in aanmerking wordt genomen of deze informatie betrekking heeft op emissies in het milieu.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder g, van de Wob wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder milieu-informatie verstaan wat daaronder wordt verstaan in artikel 19.1a van de Wet Milieubeheer (Wm).
In artikel 19.1a, eerste lid, van de Wm, voor zover thans van belang, wordt onder milieu-informatie verstaan alle informatie, neergelegd in documenten, over:
a. de toestand van elementen van het milieu, zoals lucht en atmosfeer, water, bodem, land, landschap en natuurgebieden met inbegrip van vochtige biotopen, kust- en zeegebieden, biologische diversiteit en haar componenten, met inbegrip van genetisch gemodificeerde organismen, en de interactie tussen deze elementen;
b. factoren, zoals stoffen, energie, geluid, straling of afval, met inbegrip van radioactief afval, emissies, lozingen en ander vrijkomen van stoffen in het milieu die de onder a bedoelde elementen van het milieu aantasten of waarschijnlijk aantasten;
c. maatregelen, met inbegrip van bestuurlijke maatregelen, zoals beleidsmaatregelen, wetgeving, plannen, programma’s, milieuakkoorden en activiteiten die op de onder a en b bedoelde elementen en factoren van het milieu een uitwerking hebben of kunnen hebben, alsmede maatregelen of activiteiten ter bescherming van die elementen;
d (…).
e. kosten-baten- en andere economische analyses en veronderstellingen die worden gebruikt in het kader van de onder c bedoelde maatregelen en activiteiten.
f. (…)
In artikel 1.1 van de Wm, voor zover thans van belang, wordt onder emissie verstaan: stoffen, trillingen, warmte, die of geluid dat direct of indirect vanuit een bron in de lucht, het water of de bodem worden, onderscheidenlijk wordt gebracht.
8.
Ter zitting is aan de orde geweest dat niet in geschil is dat de vergunningvoorschriften die onder meer in de bijlage bij het dwangsombesluit en bijlage 3 bij de voornemenbrief zijn opgenomen, openbare informatie betreffen. De voorzieningenrechter stelt vast dat dit deel van de informatie buiten de aanvraag van [verzoekster om informatie] valt en daarmee buiten het bestreden besluit. Verder merkt de voorzieningenrechter dat verweerder geen deskundigenrapporten heeft betrokken bij het openbaarmakingsbesluit, zodat ook deze informatie buiten het bestreden besluit valt.
Onderscheid tussen emissie-informatie, overige milieu-informatie en niet-milieu-informatie
9.
Artikel 10 van de Wob maakt onderscheid tussen milieu-informatie die betrekking heeft op emissies in het milieu, overige milieu-informatie en niet-milieu-informatie. Informatie over emissies in het milieu mag niet geheim worden gehouden, behalve met toepassing van uitzonderingsgronden verband houdende met internationale betrekkingen, openbare veiligheid of nationale defensie, de rechtsgang en intellectuele-eigendomsrechten. Bij de afweging van belangen bij de openbaarmaking van milieu-informatie is voor niet-openbaarmaking minder plaats dan bij de afweging van belangen van overige informatie. Het is daarom van belang de gevraagde informatie te onderscheiden naar emissiegegevens, (overige) milieu-informatie en niet-milieu-informatie.
10.
Op grond van artikel 10, vierde lid, van de Wob geldt voor milieu-informatie die betrekking heeft op emissies in het milieu dat openbaarmaking niet mag worden geweigerd op grond van de vertrouwelijkheid van bedrijfs- en fabricagegegevens, terwijl op die grond, na een belangenafweging, openbaarmaking van overige milieu-informatie wel achterwege kan blijven. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoekster verklaart geen bezwaar te maken tegen openbaarmaking van emissiegegevens. Daarbij is benadrukt dat slechts een beperkt deel van de informatie als emissiegegevens kan worden beschouwd, namelijk de lijstjes met cijfers over uitstoot (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State – de Afdeling – van 28 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK1375). Voor zover dergelijke gegevens zijn opgenomen in informatie die verweerder openbaar wil maken, is openbaarmaking daarvan niet (meer) in geschil.
11.
De last onder dwangsom bevat de constatering van overtreding van een aan verzoekster verleende omgevingsvergunning en een afweging of de door verzoekster voorgestelde maatregelen voldoende zijn om af te zien van het voornemen om verzoekster een last onder dwangsom op te leggen. Verzoekster wordt gesommeerd binnen twee maanden blijvend te voldoen aan voorschrift 1.4 van de desbetreffende vergunning en gewaarschuwd dat zij een dwangsom verbeurt van € 10.000 per keer dat verzoekster daaraan niet voldoet, met een maximum tot € 100.000. Onder milieu-informatie vallen ook maatregelen die elementen van het milieu beschermen of kunnen beschermen (zie de uitspraak van de Afdeling van 15 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO7333). Met het dwangsombesluit worden rechten en plichten van verzoekster vastgelegd. Dit besluit is naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan te merken als een maatregel ter bescherming van de artikel 19.1a, eerste lid, onder a en b van de Wm bedoelde elementen en factoren van het milieu en is daarom milieu-informatie als bedoeld in artikel 19.1a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wm. Het betoog van verzoekster dat alle informatie die betrekking heeft op de handhavingsprocedure, maar geen relevantie heeft voor het milieu, niet te kwalificeren is als milieu-informatie als bedoeld in artikel 19.1a van de Wet Milieubeheer (Wm), slaagt dus niet.
12.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt de voornemenbrief in beginsel de kwalificatie van het dwangsombesluit als maatregel ter bescherming van het milieu, namelijk voor zover het dwangsombesluit is gebaseerd op het voornemenbesluit. Het dwangsombesluit verwijst naar de voornemenbrief en citeert daaruit grote gedeelten. De voornemenbrief heeft daarmee een onlosmakelijke samenhang met het dwangsombesluit. Deze brief is daarom milieu-informatie als bedoeld in artikel 19.1a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wm. Dit geldt echter niet zonder meer voor alle bijlagen bij de voornemenbrief.
13.
Bijlage 1 (beoordeling rapport emissie-metingen waaronder geur) en bijlage 2 (beoordeling geluidsrapport) betreffen de onderbouwing van de in de voornemenbrief geconstateerde overtredingen. Zij hangen onlosmakelijk samen met het voornemen en zij vormen ook de onderbouwing van de in het dwangsombesluit geconstateerde overtredingen. Zij volgen daarom de kwalificatie van het dwangsombesluit, en betreffen dus milieu-informatie als bedoeld in artikel 19.1a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wm.
14.
Bijlage 3 bevat voorschriften uit de omgevingsvergunningen. Onder r.o. 8 is vastgesteld dat deze informatie buiten de aanvraag valt.
15.
Over het in bijlage 4 opgenomen klachtenoverzicht overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Uit het overzicht van klachten blijkt volgens verweerder duidelijk dat er geurklachten zijn en dat deze gegrond zijn geacht door de meldkamer van DCMR. Verweerder heeft in het bestreden besluit aangegeven dat alle over verzoekster binnengekomen klachten aan haar zijn teruggekoppeld en in meer algemene zin gesteld dat alleen klachten die door de meldkamer zijn onderzocht en na dit onderzoek aan een bedrijf zijn toegewezen, in het klachtenoverzicht worden opgenomen. Niet duidelijk is gemaakt wat het onderzoek van de meldkamer inhoudt, hoe de toewijzing van de over verzoekster gemelde klachten heeft plaatsgevonden en op welke wijze verzoekster zich heeft kunnen weren tegen het opnemen van de klachten in het overzicht. Het klachtenoverzicht hangt naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook niet onlosmakelijk samen met het dwangsombesluit. In het dwangsombesluit wordt geconstateerd (p. 2, tweede alinea) dat uit het overzicht van klachten blijkt dat de geur afkomstig uit verzoeksters inrichting waarneembaar is, en dat dit wordt bevestigd in verzoeksters eigen geurrapportage. Het zijn niet slechts de klachten op het klachtenoverzicht die zijn gebruikt ter onderbouwing van de handhaving. Gelet op het voorgaande zijn de in het overzicht opgenomen klachten niet meer dan een subjectieve weergaven van de door klagers gedane meldingen, die niet onlosmakelijk samenhangen met het dwangsombesluit en betreft het overzicht dus geen informatie over de toestand van elementen van het milieu, factoren of maatregelen als bedoeld in artikel 19.1a, eerste lid, onder a tot en met c, van de Wm.
16.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt de zienswijze in beginsel de kwalificatie van het dwangsombesluit als maatregel ter bescherming van het milieu. Het dwangsombesluit verwijst naar de zienswijze en citeert daaruit grote gedeelten. De zienswijze heeft in zoverre een onlosmakelijke samenhang met het dwangsombesluit. Het bijlage bij de zienswijze gevoegde actieplan bevat gegevens over door verzoekster genomen en nog te nemen maatregelen als bedoeld in artikel 19,1a, aanhef en onder c, van de Wm en is daarom geheel als milieu-informatie aan te merken.
17.
Uit het voorgaande volgt dat één deelcategorie van de gevraagde informatie, namelijk het klachtenoverzicht dat is opgenomen als bijlage 4 bij het voornemen tot handhaving, niet als milieu-informatie kan worden beschouwd. Voor zover verweerder, in navolging van het advies van de Hoorcommissie Wob DCMR, heeft geoordeeld dat alle gevraagde documenten milieu-informatie bevatten, kan het besluit geen stand houden.
Uitzonderingsgronden voor openbaarmaking
18.
In r.o. 9 is aangegeven dat artikel 10 van de Wob onderscheid maakt tussen milieu-informatie die betrekking heeft op emissies in het milieu, overige milieu-informatie en niet-milieu-informatie. Voor de onder r.o. 11 tot en met 17 genoemde informatie (te onderscheiden naar “overige milieu-informatie” en “niet-milieu-informatie”) zal de voorzieningenrechter nu beoordelen of verweerder terecht tot openbaarmaking heeft besloten.
19.
Verzoekster betoogt dat de openbaar te maken documenten bedrijfs- en fabricagegegevens bevatten die op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob niet verstrekt mogen worden. Ook had verweerder volgens verzoekster openbaarmaking moeten weigeren op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g (onevenredige bevoordeling of benadeling).
20.
Naar vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2004) is er slechts sprake van bedrijfs- en fabricagegegevens als en voor zover uit deze gegevens wetenswaardigheden kunnen worden afgelezen of afgeleid met betrekking tot de technische bedrijfsvoering, het productieproces, de afzet van producten of de kring van afnemers en leveranciers.
21.
De voorzieningenrechter volgt niet het betoog van verzoekster dat het klachtenoverzicht betrekking heeft op bedrijfs- en fabricagegegevens. De klachten geven geen informatie over de technische bedrijfsvoering, het productieproces, de afzet van producten of de kring van afnemers en leveranciers van verzoekster. Omdat het klachtenoverzicht geen milieu-informatie betreft, kan de openbaarmaking worden geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g. Nu verweerder dit, ervan uitgaand dat het klachtenoverzicht milieu-informatie betreft, niet heeft gedaan, moet het bestreden besluit in zoverre vernietigd worden wegens strijd met artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g van de Wob. Met het oog op finale geschilbeslechting zal de voorzieningenrechter thans deze afweging maken.
22.
Ten aanzien van het klachtenoverzicht is de voorzieningenrechter van oordeel dat het, wat er ook zij van de procedure die ten grondslag ligt aan het opnemen van klachten in het overzicht, niet aannemelijk is dat alle op het klachtenoverzicht vermelde klachten zijn te herleiden naar verzoekster, gelet op een aantal omschrijvingen van de waargenomen geur. Ter zitting heeft verweerder erkend dat het goed mogelijk is dat niet alle klachten betrekking hebben op verzoekster. Het met de Wob beoogde belang van openbaarheid weegt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op tegen het belang van verzoekster dat haar niet ten onrechte klachten worden toegeschreven. Daaraan doet niet af dat het totaal van de aan verzoekster toegeschreven klachten al openbaar is gemaakt. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob te maken belangenafweging zich tegen openbaarmaking van het klachtenoverzicht verzet.
23.
Uit r.o. 17 volgt dat alle documenten, op het klachtenoverzicht na, milieu-informatie betreffen. Op grond van artikel 10, zesde lid, van de Wob geldt de weigeringsgrond voor openbaarmaking van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g niet voor het verstrekken van milieu-informatie. Verweerder heeft dus terecht besloten om de gegevens niet te weigeren op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g van de Wob. Verder geldt dat bij milieu-informatie de weigeringsgrond van artikel 10, eerste lid onder c (bedrijfs- en fabricagegegevens) niet absoluut van toepassing is. Op grond van artikel 10, vierde lid, van de Wob blijft het verstrekken van milieu-informatie uitsluitend achterwege voor zover het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het onder artikel 10, eerste lid onder c, genoemde belang.
24.
Verweerder is, met de overname van het advies van de Hoorcommissie Wob DCMR, tot de conclusie gekomen dat een deel van het als bijlage bij de zienswijze gevoegde actieplan aangemerkt moet worden als vertrouwelijk verstrekte bedrijfs- en fabricagegegevens. Dit is niet in geding.
Ten aanzien van de overige informatie concludeert verweerder in navolging van het advies dat deze geen bedrijfs- en fabricagegegevens bevatten, zodat geen grond bestaat om openbaarmaking te weigeren. Verzoeksters betoogt dat meer informatie dan alleen deze op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder c van de Wob niet openbaar gemaakt zou mogen worden. Dit betoog slaagt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient niet alleen het door verweerder aangeduide deel van het actieplan, maar ook de rest van het plan te worden aangemerkt als bedrijfs- en fabricagegegevens. Uit de daarin opgenomen informatie kunnen wetenswaardigheden over de technische bedrijfsvoering en het productieproces van verzoekster worden afgeleid. Ook de in bijlage 1 bij de voornemenbrief onderaan pagina 6/6 drie maal genoemde naam van het bedrijf dat de “offerte diffuse VOS metingen” heeft uitgebracht is naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan te merken als vertrouwelijk aan de overheid verstrekte bedrijfs- en fabricagegegeven. De overige informatie in de documenten bevatten naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen vertrouwelijk aan de overheid verstrekte bedrijfs- en fabricagegegevens die niet reeds openbaar zijn gemaakt.
25.
De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat meer informatie dan de door verweerder aangeduide informatie als bedrijfs- en fabricagegegevens moet worden aangemerkt (namelijk de in bijlage 1 bij de voornemenbrief genoemde bedrijfsnaam en het volledige actieplan/bijlage bij de zienswijze). Ten aanzien van deze informatie moet op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob in samenhang met artikel 10, vierde lid, tweede volzin, van de Wob verstrekking berusten op een belangenafweging. Op deze punten heeft verweerder geen belangenafweging gemaakt, zodat het bestreden besluit in zoverre onjuist is en vernietigd moet worden wegens strijd met artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c van de Wob, in samenhang met artikel 10, vierde lid, van de Wob. Met het oog op finale geschilbeslechting zal de voorzieningenrechter thans deze afweging maken.
26.
Gelet op de aard van de betreffende gegevens, is het niet onaannemelijk dat verstrekking ervan leidt tot onevenredig nadeel van verzoekster. De voorzieningenrechter zal daarom op dit punt zelf voorzien en bepalen dat verstrekking van de in bijlage 1 bij de voornemenbrief genoemde bedrijfsnaam en het volledige actieplan achterwege moeten blijven.
27.
Ten aanzien van het standpunt van verzoekster dat verweerder toepassing had moeten geven aan de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d van de Wob volgt de voorzieningenrechter het standpunt van verweerder. Deze heeft aangegeven dat de controletaken van de toezichthouder niet worden geschaad door het openbaar maken van de gegevens. Het betoog van verzoekster dat de toezichthoudende taak bemoeilijkt zal worden omdat bedrijven terughoudend informatie zullen gaan verstrekken wanneer de verstrekte informatie openbaar gemaakt kan worden, ziet voorbij aan de op grond van titel 5.2 van de Awb bestaande bevoegdheden van toezichthouders. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft gemaakt van de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob.
28.
Verzoekster betoogt dat er sprake is van naming and shaming en daarom van onrechtmatige openbaarmaking. De voorzieningenrechter overweegt dat de openbaarmaking van het dwangsombesluit en de daarmee samenhangende documenten is gebaseerd op de artikelen 2 en 3 van de Wob, zodat, in tegenstelling tot hetgeen verzoekster betoogt, voor openbaarmaking een wettelijke grondslag bestaat. In aanmerking genomen dat het bij het dwangsombesluit gaat om een herstelsanctie, alsmede gelet op de waarborgen die de Wob biedt tegen onevenredige benadeling door openbaarmaking, is openbaar maken van het – in rechte vaststaande – dwangsombesluit en andere hiermee in verband staande documenten niet als een aparte punitieve sanctie aan te merken. Met de openbaarmaking is het belang van het informeren van het publiek beoogd en niet het treffen van de overtreder. Het past bij de taak van verweerder om handhavingsbesluiten, waaronder een herstelsanctie als een last onder dwangsom, te publiceren. De voorzieningenrechter vindt steun voor het standpunt dat openbaarmaking van in rechte vaststaande sancties niet beschouwd worden als een aparte sanctie in de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW9561). Verweerder heeft in het betoog van verzoekster geen aanleiding behoeven te zien om van openbaarmaking af te zien.
29.
Het beroep is gegrond. De voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin is besloten tot openbaarmaking van de in bijlage 1 bij de voornemenbrief vermelde bedrijfsnaam, het klachtenoverzicht en het resterende deel van het actieplan. De voorzieningenrechter ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de onder r.o. 3 genoemde documenten (behalve de deskundigenrapporten) verstrekt moeten (emissie-gegevens) of kunnen (andere milieu-informatie of niet-milieu-informatie) worden, behoudens voor zover dit betreft de in bijlage 1 bij de voornemenbrief onderaan pagina 1 drie maal genoemde bedrijfsnaam, het als bijlage 4 bij de voornemen gevoegde klachtenoverzicht en het bij de zienswijze gevoegde actieplan (Action plan on odor)
30.
Gelet op het voorgaande is er geen aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen.
31.
Omdat de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaart, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
32.
De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten
bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.461,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een – op grond van artikel V, zesde lid, van de indexeringsregeling van 13 december 2013, nr. 46121 – waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond,
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij is besloten tot openbaarmaking van de in bijlage 1 bij de voornemenbrief onderaan pagina 1 drie maal genoemde bedrijfsnaam, het klachtenoverzicht en een deel van het actieplan,
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit zoals onder r.o. 29 is aangegeven,
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af,
  • bepaalt dat verweerder aan verzoekster het betaalde griffierecht van in totaal € 736,- vergoedt,
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.461,- , te betalen aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Schreuder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.