1.18De beslissing op bezwaar inzake de berisping heeft verweerder op 27 januari 2014 genomen (bestreden besluit I).
De schriftelijke berisping
2. Aan het bestreden besluit I heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim door het onderhouden van privécontacten met een minderjarige leerling van de school, onder meer door het maken van een gezamenlijke reis naar de Verenigde Staten van Amerika, zonder dat de ouders daarbij aanwezig waren. Eiser heeft door zijn handelen de schijn van een niet-passende relatie gewekt, die een negatieve uitstraling heeft op de professionaliteit van eiser en op de school.
3. Volgens artikel 9.a.7, tweede lid, van de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het voortgezet onderwijs (de CAO VO) wordt onder plichtsverzuim verstaan het overtreden van de voor de werknemer geldende voorschriften, het niet nakomen van hem opgelegde verplichtingen, alsmede het doen of nalaten van datgene dat de werknemer bij een goede uitoefening van zijn functie behoort na te laten of te doen.
4. Eiser betoogt tevergeefs dat hij zich niet aan plichtsverzuim schuldig heeft gemaakt.
Het contact van eiser met de minderjarige leerling ging naar het oordeel van de rechtbank verder dan in het algemeen gebruikelijk is in een verhouding tussen leraar en minderjarige leerling, zoals met name blijkt uit het ondernemen van een gezamenlijke reis buiten Europa zonder de ouders van de minderjarige. Dat deze contacten voortkwamen uit de vriendschap van eiser met de moeder van de leerling maakt het ontstaan van dit contact wellicht verklaarbaar, maar doet niet af aan het ongebruikelijke karakter ervan. Eiser had gelet op het ongebruikelijke karakter van deze privécontacten verweerder in ieder geval over de gezamenlijke reis met de leerling moeten informeren, juist ter vermijding van de schijn van een niet-geoorloofde relatie. Voor een goede uitoefening van zijn functie was dit melden noodzakelijk, zoals eiser had kunnen en moeten begrijpen. Dat de ouders van de minderjarige leerling toestemming hadden gegeven voor de reis en op de hoogte waren van de overige privécontacten van eiser met de minderjarige leerling, zoals eiser stelt, leidt volgens de rechtbank niet tot een andere conclusie, nu eiser hierin ook een verantwoordelijkheid had jegens de school.
Verweerder heeft terecht aan eiser verweten dat (mede) door het niet-melden van de privécontacten de schijn van een ongeoorloofde relatie is ontstaan. Eiser heeft nagelaten hetgeen hij als goed werknemer bij de uitoefening van zijn functie had behoren te doen, zodat verweerder terecht heeft geconstateerd dat er sprake is van plichtsverzuim. Gesteld noch gebleken is dat eiser daarvan geen verwijt kan worden gemaakt. Dat niet is gebleken van grensoverschrijdend gedrag in de relatie tot de leerling en dat de verdenking van een seksuele relatie naar eiser stelt slechts is ontstaan door een melding van een rancuneuze collega, doet niet af aan eisers verantwoordelijkheid om verweerder te informeren over de (voorgenomen) reis.
Verweerder heeft in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegd eiser disciplinair te straffen wegens plichtsverzuim en stelt zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt dat een schriftelijke berisping evenredig is aan de aard en ernst van het plichtsverzuim
.
5. Hetgeen eiser overigens tegen het bestreden besluit I heeft aangevoerd, behoeft in dit licht geen bespreking. Het beroep tegen het bestreden besluit I is ongegrond.
6. Aan het bestreden besluit II heeft verweerder ten grondslag gelegd dat er sprake is van een impasse, nu uit de gronden van het bezwaar van 26 november 2013 en de brief van eiser van 29 november 2013 voortvloeit dat eiser meent dat het bij de uitoefening van zijn functie past (of geoorloofd is) om buiten schooltijd één op één contacten te onderhouden met een leerling en met een minderjarige leerling op vakantie te gaan buiten de aanwezigheid van diens ouders. Dit geeft verweerder geen vertrouwen dat herhaling kan worden voorkomen en verbetering kan worden gerealiseerd, nu eiser wezenlijk anders denkt over hetgeen zich heeft voorgedaan dan verweerder en over wat de school van eiser verwacht. Daar komt bij dat eiser geen zelfreflectie toont, zodat een verbetering van zijn functioneren niet kan worden verwacht. Een verbetertraject acht verweerder daarom niet opportuun. Eiser is ongeschikt voor zijn functie. Volgens verweerder is gebleken dat de noodzakelijke basis van vertrouwen dat eiser voortaan zijn functie zal vervullen op een wijze die de school van een goed docent verwacht, conform het binnen de school geldende beleid, ontbreekt. De school kan daarom niet instaan voor een veilige werk- en leeromgeving vanwege de opvattingen van eiser over de omgang met een minderjarige, op grond waarvan niet kan worden verwacht dat zij de aanstelling van eiser continueert.
7. Op grond van artikel 9.b.3., aanhef en onder 7 en 12 van de CAO VO, voor zover hier van belang, kan de werknemer ontslag worden verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het verrichten van zijn functie uit anderen hoofde dan ziekte of gebreken dan wel op grond van andere met name genoemde en aan de betrokkene schriftelijk meegedeelde redenen van gewichtige aard.
Het ongeschiktheidsontslag
8. De beroepsgrond dat het ongeschiktheidsontslag op onvoldoende gronden berust, slaagt.