ECLI:NL:RBROT:2014:9853

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 december 2014
Publicatiedatum
3 december 2014
Zaaknummer
10/662424-11
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude en feitelijke leiding geven aan eenvoudige bankbreuk door een rechtspersoon

Op 3 december 2014 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van faillissementsfraude en feitelijke leiding geven aan een eenvoudige bankbreuk, gepleegd door een rechtspersoon. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], was niet ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie en verbleef op het adres [adres]. De zaak werd behandeld in tegenspraak, waarbij de officier van justitie vrijspraak eiste voor de primair ten laste gelegde feiten en een bewezenverklaring voor het subsidiair onder B ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte als bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf], die op 18 september 2007 in staat van faillissement was verklaard, niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen om de administratie te bewaren en deze aan de curator ter beschikking te stellen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn persoonlijke problemen, niet ontslagen kon worden van zijn wettelijke verplichtingen. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk vrijgesproken van de primair ten laste gelegde feiten, maar het subsidiair onder B ten laste gelegde feit bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met de waarschuwing dat bij niet-nakoming vervangende hechtenis kan worden opgelegd. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het lange tijdsverloop tussen het plegen van het feit en de behandeling ter terechtzitting.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/662424-11
Datum uitspraak: 3 december 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
niet ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie,
verblijvend op het adres [adres],
raadsvrouw [raadsvrouw], advocaat te Rotterdam.

ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 november 2014.

TENLASTELEGGING

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

EIS OFFICIER VAN JUSTITIE

De officier van justitie [officier van justitie] heeft gerekwireerd tot:
- vrijspraak van het primair (onder A en B) en subsidiair onder A ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het subsidiair onder B ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, met bevel dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen.

MOTIVERING VRIJSPRAAK

Het primair (onder A en B) en subsidiair onder A ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Nu de officier van justitie dit heeft gevorderd en het eveneens is bepleit door de raadsvrouw, behoeft dit oordeel geen nadere motivering.

BEWEZENVERKLARING

Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het subsidiair onder B ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
aan [rechtspersoon], als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [bedrijf], welke rechtspersoon bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Haarlem d.d. 18 september 2007, in staat van faillissement is verklaard, te wijten is dat in de periode van 19 april 2007 tot en met 20 september 2007, te Rotterdam niet is voldaan aan
- de volgens artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 15i, eerste lid, Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek omschreven verplichtingen, en
- de aldus gevoerde administratie niet in ongeschonden staat tevoorschijn heeft gebracht,
zulks terwijl hij, verdachte feitelijk
eleiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedragingen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

BEWIJSMOTIVERING

De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen en de voor de bewezenverklaring redengevende inhoud daarvan zijn weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bijlage II. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

NADERE BEWIJSMOTIVERING

Namens de verdachte is bepleit hem vrij te spreken van het subsidiair onder B ten laste gelegde. Hiertoe is aangevoerd dat de verdachte in de ten laste gelegde periode psychisch in de war was vanwege problemen in zijn privé situatie. Hierdoor kan hem niet worden verweten dat hij de administratie van [bedrijf]niet heeft bewaard en na faillissement van [bedrijf]niet ter beschikking heeft kunnen stellen aan de curator.
De rechtbank overweegt het volgende.
De verdachte heeft als bestuurder van [rechtspersoon] de rechtspersoon [bedrijf]overgenomen. Hij bewaarde de administratie van [bedrijf]in zijn huurwoning. De verdachte heeft verklaard dat hij op enig moment naar het buitenland is vertrokken vanwege problemen in zijn privé situatie. Hij heeft zijn huurwoning met daarin de administratie van [bedrijf]achtergelaten en daar niet meer naar omgekeken. De huurwoning is vervolgens ontruimd en de administratie van [bedrijf]is enige tijd later vernietigd.
Als ondernemer had de verdachte zich te houden aan de wettelijke bepalingen die gelden voor het drijven van een onderneming. De door de verdachte geschetste privé problematiek ontslaat hem niet van zijn wettelijke verplichting om de administratie van zijn bedrijf gedurende meerdere jaren te bewaren. De verdachte is, zonder enige moeite te doen om de administratie van [bedrijf]veilig te stellen, voor langere tijd naar het buitenland vertrokken. Dat de administratie in de tussentijd is vernietigd en hij na het faillissement van [bedrijf]de administratie niet meer aan de curator ter beschikking kon stellen, is dan ook aan hem te wijten. Dat hij destijds zeer ernstige problemen had op het persoonlijke vlak, doet daaraan niet af.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair onder B ten laste gelegde.

STRAFBAARHEID FEIT

Het bewezen feit levert op:
feitelijke leiding geven aan eenvoudige bankbreuk, begaan door een rechtspersoon.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

STRAFBAARHEID VERDACHTE

Voor zover de verdediging heeft beoogd te betogen dat het feit niet aan de verdachte kan worden toegerekend vanwege zijn psychische toestand in 2007, wordt dit beroep verworpen. Het is niet aannemelijk geworden dat de verdachte destijds in een zodanige toestand verkeerde dat van hem niet gevergd kon worden dat hij maatregelen nam om de administratie veilig te stellen. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

STRAFMOTIVERING

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft als feitelijk leidinggever van de bestuurder van een rechtspersoon niet voldaan aan zijn wettelijke verplichting om de administratie van die rechtspersoon te bewaren, waardoor hij niet aan een andere wettelijk verplichting kon voldoen, te weten het aan de curator overhandigen van de administratie toen die rechtspersoon in staat van faillissement was verklaard.
Dergelijk handelen belemmert de curator in het uitoefenen van zijn taken. Door geen administratie te kunnen overhandigen is een curator immers niet in staat om eventuele rechten van de rechtspersoon op derden vast te stellen en deze waar mogelijk te incasseren.
Op een dergelijk feit is het opleggen van een taakstraf op zijn plaats.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen taakstraf is in aanmerking genomen dat de verdachte blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 13 oktober 2014 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het lange tijdverloop. Er zijn meer dan zeven jaren verstreken tussen het plegen van het feit en de behandeling daarvan ter terechtzitting.
De rechtbank ziet hierin, en gelet op de straffen die rechtsprekende instanties in vergelijkbare gevallen plegen op te leggen, aanleiding om tot een iets lagere straf te komen dan de officier van justitie heeft geëist.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 51 en 342 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de primair (onder A en B) en subsidiair onder A ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair onder B ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
20 (twintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
en mrs. V. Mul en J. Leyenaar-Holleman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Aagaard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 december 2014.
Bijlage Ibij vonnis van 3 december 2014:

TEKST TENLASTELEGGING

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 september 2007 tot en met 5 februari 2010, te Rotterdam en/of te Capelle aan den IJssel, in elk geval in Nederland,
als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [bedrijf], welke rechtspersoon bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Haarlem d.d. 18 september 2007, in staat van faillissement is verklaard, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
ter bedriegelijke verkorting van de rechten der schuldeisers van genoemde rechtspersoon,
niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en/of te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in die artikelen bedoeld,
immers heeft hij, verdachte, niet de (gehele) administratie bewaard en/of (desgevraagd) uitgeleverd aan de curator in het faillissement van de rechtspersoon [bedrijf];
art 343 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
en/of
B.
dat [rechtspersoon], als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [bedrijf], welke rechtspersoon bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Haarlem d.d. 18 september 2007, in staat van faillissement is verklaard, in of omstreeks de periode van 19 april 2007 tot en met 20 september 2007,
te Rotterdam en/of te Capelle aan den IJssel, in elk geval in Nederland, te Rotterdam, althans in Nederland,
ter bedriegelijke verkorting van de rechten der schuldeisers van genoemde
rechtspersoon, niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting ten opzichte van
- het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2
van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, Boek 3 van het
Burgerlijk Wetboek, en/of
- het bewaren en/of te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere
gegevensdragers in die artikelen bedoeld,
immers heeft [rechtspersoon],
niet de (gehele) administratie van de rechtspersoon [bedrijf] bewaard;
zulks terwijl hij, verdachte,
tot bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) opdracht heeft gegeven dan wel
feitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedraging(en);
art 51 Wetboek van Strafrecht
art 343 lid 4 Wetboek van Strafrecht
art 343 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 343 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 343 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht
art 343 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
A.
dat aan hem, verdachte, in of omstreeks de periode van 19 september 2007 tot en met 5 februari 2010, te Rotterdam en/of te Capelle aan den IJssel, in elk geval in Nederland,
aan hem te wijten is dat hij als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [bedrijf],
welke rechtspersoon bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Haarlem d.d.
18 september 2007, in staat van faillissement is verklaard, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, niet heeft voldaan aan
- de volgens artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek
en/of artikel 15i, eerste lid, Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of
artikel 5, eerste lid van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen
in samenhang met artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk
Wetboek omschreven verplichtingen, en/of
- de (aldus) gevoerde administratie en/of de (aldus) bewaarde boeken en/of
bescheiden en/of andere gegevensdragers niet in ongeschonden staat te
voorschijn heeft gebracht;
art 342 lid 3 Wetboek van Strafrecht
en/of
B.
dat aan [rechtspersoon], als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [bedrijf], welke rechtspersoon bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Haarlem d.d. 18 september 2007, in staat van faillissement is verklaard, te wijten is dat in of omstreeks de periode van 19 april 2007 tot en met 20 september 2007, te Rotterdam en/of te Capelle aan den IJssel, in elk geval in Nederland,
te Rotterdam, althans in Nederland, niet is voldaan aan
- de volgens artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek
en/of artikel 15i, eerste lid, Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of
artikel 5, eerste lid van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen
in samenhang met artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk
Wetboek omschreven verplichtingen, en/of
- de aldus gevoerde administratie en/of de aldus bewaarde boeken en/of
bescheiden en/of andere gegevensdragers niet in ongeschonden staat te
voorschijn heeft gebracht,
zulks terwijl hij, verdachte, tot bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) opdracht heeft gegeven dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedraging(en).
art 51 Wetboek van Strafrecht
art 342 lid 3 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Toegevoegd door de rechtbank voor de leesbaarheid.