ECLI:NL:RBROT:2015:2270

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 maart 2015
Publicatiedatum
1 april 2015
Zaaknummer
C/10/453205 / HA ZA 14-637
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanspraak op pensioenverevening na echtscheiding en rechtsverwerking

In deze zaak gaat het om een geschil tussen ex-echtelieden over de aanspraak van de vrouw op het door de man opgebouwde pensioen, waarbij de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding (WVPS) van toepassing is. De vrouw heeft pas circa één jaar en negen maanden na de pensioengerechtigde leeftijd van de man aanspraak gemaakt op haar deel van het pensioen. De rechtbank oordeelt dat deze vertraging, gezien de onbekendheid van partijen met de werking van de WVPS, de vrouw niet kan worden tegengeworpen. De rechtbank verwerpt het beroep van de man op rechtsverwerking, omdat hij op eerste verzoek van de vrouw al bedragen ter zake van pensioenverevening is gaan betalen, wat erop wijst dat hij ook ervan uitging dat de vrouw hierop aanspraak kon maken. De rechtbank stelt vast dat de vrouw haar aanspraak op het pensioen van de man kan geldend maken, en dat de man gehouden is om vanaf 1 februari 2015 een bruto bedrag van € 161,-- per maand aan de vrouw te betalen. De rechtbank compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Rotterdam
zaaknummer / rolnummer: C/10/453205 / HA ZA 14-637
Vonnis van 11 maart 2015
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. A. Alam-Khan te Delft,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats2],
gedaagde,
advocaat mr. A.K. Ramdas te Rotterdam.
Partijen zullen hierna “de vrouw” en “de man” genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 december 2014
  • nadere akte van de zijde van de man d.d. 6 januari 2015
  • nadere stukken van de zijde van de vrouw d.d. 8 januari 2015
  • het proces-verbaal van comparitie van 26 januari 2015.
1.2.
De vrouw heeft ter zitting een nadere productie overgelegd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. De echtscheiding is uitgesproken bij beschikking van 19 juli 1996 door deze rechtbank. De echtscheidingsbeschikking is op
22 november 1996 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
De man heeft op 24 mei 2011 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en ontvangt een AOW-uitkering.
2.3.
De vrouw heeft op 14 november 2013 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en ontvangt een AOW-uitkering.
2.4.
Het pensioen van de man bij Aegon is geheel tijdens het huwelijk opgebouwd.
2.5.
De man is hertrouwd.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert samengevat - :
- de veroordeling van de man tot het verstrekken van de pensioenopgave,
alvorens over te gaan tot verdeling bij helfte van het door de man opgebouwde pensioen;
- het te verdelen pensioen vast te leggen in de beschikking;
- de veroordeling van de man de helft van zijn opgebouwde pensioen, vanaf
mei 2011, aan de vrouw over te maken;
- de veroordeling van de man in de proceskosten.
3.2.
De man voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of de vrouw aanspraak kan maken op het door de man bij Aegon opgebouwde pensioen en in het bevestigende geval op welk bedrag deze aanspraak ziet.
4.2.
Het meest verstrekkend verweer van de man is het beroep op rechtsverwerking.
De man heeft onder verwijzing naar uitspraken van rechtbank Rotterdam, het hof Den Haag en het hof Arnhem-Leeuwarden aangevoerd dat sprake is van de situatie dat bij de man het gerechtvaardigd vertrouwen is ontstaan dat de vrouw geen aanspraak meer zou maken op verdeling van het pensioen nu zij eerst drie jaar nadat de man de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt, de verdeling van het pensioen heeft gevorderd en bovendien de door de man in het kader van de pensioenverdeling gedane betalingen heeft teruggestort. Uit de eisen van redelijkheid en billijkheid vloeit volgens de man voort dat van hem niet kan worden verlangd dat hij zijn pensioen deelt met de vrouw nu hij na zijn pensionering zijn financiële leven heeft ingericht in de veronderstelling dat hij over zijn volledige pensioen kon beschikken.
4.3.
Met de vrouw is de rechtbank van oordeel dat de door de man genoemde uitspraken zien op de verdeling van pensioenrechten (Boon/Van Loon) doch dat in de onderhavige procedure de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding (WVPS) van toepassing is, gelet op de ontbinding van het huwelijk op
22 november 1996.
4.4.
De verdeling van de pensioenrechten hield in dat pensioenrechten die voorafgaand
en in de huwelijkse periode door de echtgenoten waren opgebouwd in het
algemeen bij de verdeling van de gemeenschap dienden te worden betrokken.
In de door de man aangehaalde zaken is de verdeling van de pensioenrechten echter niet bij de echtscheiding en de verdeling van de gemeenschap betrokken en zijn de vorderingen, inhoudende deze pensioenrechten alsnog te verdelen, eerst ingesteld tientallen jaren na de huwelijksontbinding en enkele jaren na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
4.5.
Met de komst van de WVPS op 1 mei 1995 is de verdeling van pensioenrechten gewijzigd. Uit de WVPS volgt dat, in geval van scheiding en voor zover de ene echtgenoot na de huwelijkssluiting en voor de scheiding pensioenaanspraken heeft opgebouwd, de andere echtgenoot van rechtswege recht heeft op pensioenverevening. Als de scheiding niet tijdig of correct is gemeld bij de pensioenuitvoerder, houdt de ex-partner zijn pensioenaanspraak en recht op uitkering. De termijn van twee jaar die de WVPS stelt geldt alleen voor de vraag van wie de vereveningsgerechtigde het verevende deel van de uitkering kan claimen. Vergeten partners de scheiding binnen twee jaar te melden aan de pensioenuitvoerder, dan houdt de vereveningsgerechtigde vanaf pensioendatum ook recht op zijn of haar deel van de pensioenuitkering. Maar in dit geval moet de vereveningsplichtige dat deel van het pensioen uitbetalen aan zijn ex-partner.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit een andere situatie dan in de hiervoor genoemde “Boon/Van Loon” zaken waarin na (aanzienlijk) verloop van tijd nadere verdeling van de pensioenrechten werd gevorderd.
4.6.
De toepasselijkheid van de WVPS sluit overigens, naar het oordeel van de rechtbank, een beroep op rechtsverwerking niet uit, doch per geval zal moeten worden beoordeeld of dit beroep slaagt. De rechtbank overweegt in het onderhavige geval het volgende.
4.7.
Vooropgesteld wordt dat rechtsverwerking een toepassing van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid is. Hierbij geldt dat alleen een tijdsverloop onvoldoende grond is voor het aannemen van rechtsverwerking. Er moeten bijzondere omstandigheden zijn als gevolg waarbij bij de man het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de vrouw haar aanspraak niet (meer) geldend zou maken, of als gevolg waarvan de positie van de man onredelijk zou worden benadeeld.
4.8.
De rechtbank is uit hetgeen ter zitting is verhandeld gebleken dat partijen na de echtscheiding door hun advocaten niet, althans onvoldoende zijn geïnformeerd over de toepasselijkheid van de WVPS.
Volgens de vrouw is haar verteld dat het pensioen “automatisch” zou worden geregeld en was zij in de veronderstelling dat het pensioen verevend zou worden op het moment dat ook zij de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt, derhalve op 14 november 2013. Volgens de man is er door zijn advocaat niet met hem over pensioenrechten gesproken.
De vrouw heeft uiteindelijk op aanraden van haar zus begin 2013 contact opgenomen met de man over het pensioen. Dit is de rechtbank onder meer gebleken uit het emailbericht van de zoon van partijen aan de vrouw van 29 maart 2013 waarin hij refereert aan gesprekken die hij met de man heeft gehad over de pensioenverevening. Uit de stellingen van partijen en de stukken is de rechtbank voorts gebleken dat de man daarop, te weten op 30 mei 2013, 1 juli 2013 en 30 juli 2013 bedragen is gaan betalen aan de vrouw. Inmiddels is tot en met januari 2015
€ 1.569,-- door de man betaald aan de vrouw.
De omstandigheid dat de vrouw eerst circa één jaar en negen maanden
nadat de man 65 jaar was geworden aanspraak heeft gemaakt op het haar toekomende deel van het opgebouwde pensioen, kan gelet op de onbekendheid van partijen met de werking van de WVPS, de vrouw niet worden tegengeworpen. Het “stilzitten” van de vrouw gedurende genoemde periode kan in de gegeven omstandigheden dan ook niet worden aangemerkt als rechtsverwerking. Hierbij heeft de rechtbank tevens in aanmerking genomen dat de man op eerste verzoek van de vrouw bedragen ter zake van pensioenverevening aan haar is gaan betalen, zodat ook hij ervan uitging dat de vrouw hierop (nog) aanspraak kon maken. Dat de vrouw de eerste betalingen heeft teruggestort kan evenmin bij de man het gerechtvaardigd vertrouwen hebben gewekt dat de vrouw haar aanspraak niet meer geldend wilde maken, nu zij bij de terug storting uitdrukkelijk heeft vermeld dat zij alle rechten voorbehield.
Het standpunt van de man dat hij na zijn pensionering zijn financiële leven zodanig heeft ingericht in de veronderstelling dat hij over zijn volledige pensioen kon beschikken, is op geen enkele wijze door hem onderbouwd of nader toegelicht en strookt niet met de omstandigheid dat hij inmiddels € 1.569,-- heeft voldaan aan de vrouw. Evenmin staat vast dat de positie van de man door het geldend maken van de aanspraak door de vrouw onredelijk is benadeeld.
4.9.
Uit het vorenstaande volgt dat het beroep van de man op rechtsverwerking door de rechtbank wordt verworpen. Dit betekent dat de vrouw haar aanspraak op het pensioen van de man geldend kan maken.
4.10.
Ter zitting heeft de vrouw haar vordering, zo de rechtbank begrijpt, gewijzigd in die zin dat zij thans alleen nog aanspraak maakt op het haar toekomend deel van het pensioen met ingang van 1 februari 2015. Voor de periode vanaf december 2013 tot en met januari 2015 stelt de vrouw € 1.569,-- netto van de man te hebben ontvangen en voor het pensioen over de periode vóór december 2013 geldt dat de vrouw zich op het standpunt stelt dat dit deel niet hoeft te worden verevend.
Het heeft de voorkeur van de vrouw de verevening vanaf 1 februari 2015 via Aegon te laten verlopen op basis van de zogeheten coulanceregeling, doch de man heeft ter zitting aangegeven dat Aegon hieraan niet wil meewerken en dat hij Aegon hiervoor niet opnieuw wil benaderen. De rechtbank geeft partijen in overweging, mede gelet op hun onderlinge moeizame verstandhouding, alsnog te trachten de pensioenverevening via Aegon te laten verlopen.
4.11.
Tussen partijen is voorts in geschil of de door de man aan de vrouw te betalen pensioenbedragen bruto dan wel netto dienen te worden voldaan. Anders dan de man, is de rechtbank van oordeel dat de pensioenuitkering die de man doorbetaalt aan de vrouw voor hem aftrekbaar is voor de inkomstenbelasting en dat de vrouw deze uitkering moet aangeven voor de inkomstenbelasting. Hieruit volgt dat de man gehouden is bruto bedragen aan de vrouw te betalen. Op basis van de thans voor handen zijnde gegevens is het maandelijkse brutobedrag dat de man met ingang van 1 februari 2015 aan de vrouw dient te betalen € 161,-- bruto per maand
(€ 3.867,60 : 12 : 2). De rechtbank zal de man hiertoe veroordelen op de wijze als hierna in de beslissing is vermeld. Gelet op deze veroordeling heeft de vrouw geen belang bij haar vordering “het te verdelen pensioen” vast te leggen in de beschikking (de rechtbank begrijpt vonnis). Deze vordering wordt afgewezen.
4.12.
Nu de man de jaaropgaaf 2013, het pensioenoverzicht 2013 en een brief van Aegon
d.d. 10 juni 2014 in het geding heeft gebracht waaruit blijkt hij een levenslang ouderdomspensioen van € 3.867,60 bruto per jaar heeft, heeft hij voldoende inzage gegeven in zijn pensioengegevens en heeft de vrouw ook geen belang meer bij haar vordering de man te veroordelen tot het verstrekken van de pensioenopgave. Deze vordering wordt ook afgewezen.
4.13.
Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Partijen vorderen over en weer de andere partij in de proceskosten te veroordelen. In hetgeen partijen hebben aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding de ene partij in de kosten van de andere partij te veroordelen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt de man de helft van zijn opgebouwde bruto pensioen, thans zijnde € 161,-- bruto per maand, aan de vrouw over te maken met ingang van 1 februari 2015,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C.A. de Groot en in het openbaar uitgesproken op
11 maart 2015.
1735 / 2303