ECLI:NL:RBROT:2015:2863

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 april 2015
Publicatiedatum
23 april 2015
Zaaknummer
10/995518-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte rechtspersoon in zaak betreffende overtreding van de Verordening (EG) nr. 1774/2002 met betrekking tot afgifte van vossenvet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 april 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte rechtspersoon, die werd beschuldigd van het overtreden van artikel 6, lid 3, van de Verordening (EG) nr. 1774/2002. De verdachte rechtspersoon was aangeklaagd voor het afgeven van vossenvet, dat als categorie 3-materiaal werd aangemerkt, aan een bedrijf dat niet erkend was als intermediair categorie 3-bedrijf volgens de genoemde verordening. De officier van justitie had een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten geëist, met een geldboete van € 20.000,--, waarvan € 10.000,-- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

Tijdens de zitting op 9 april 2015 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de verdachte rechtspersoon vrijgesproken moest worden. Hij stelde dat het verwijt van de officier van justitie op een verkeerde grondslag was gebaseerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte rechtspersoon een erkend intermediair categorie 3-bedrijf is en dat de afgifte van het vossenvet aan een niet erkend bedrijf niet in strijd is met de verordening. De rechtbank oordeelde dat de afgifte van het vossenvet, zelfs als dit aan een niet erkend bedrijf gebeurde, niet onder de overtreding viel zoals ten laste gelegd.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte rechtspersoon niet schuldig was aan de tenlastegelegde feiten en heeft haar vrijgesproken. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer voor economische strafzaken, waarbij de jongste rechter niet in staat was om het vonnis mede te ondertekenen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de feiten en de juridische grondslagen in strafzaken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/995518-13
Datum uitspraak: 23 april 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor economische strafzaken, in de zaak tegen de verdachte rechtspersoon:
[verdachte rechtspersoon],
gevestigd: [vestigingsadres], [vestigingsplaats],
ter terechtzitting vertegenwoordigd door [naam directeur], directeur van de verdachte rechtspersoon,
raadsman mr. F. Schneider, advocaat te Bussum.

ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 april 2015.

TENLASTELEGGING

Aan de verdachte rechtspersoon is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

EIS OFFICIER VAN JUSTITIE

De officier van justitie mr. L.W. Boogert heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde in de opzetvariant;
- veroordeling van de verdachte rechtspersoon tot een geldboete van € 20.000,--, waarvan € 10.000,-- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

MOTIVERING VRIJSPRAAK

Namens de verdachte rechtspersoon heeft de raadsman bepleit dat de verdachte rechtspersoon moet worden vrijgesproken van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het door de officier van justitie aan de verdachte rechtspersoon gestelde verwijt op een verkeerde grondslag is gebaseerd. Het bepaalde in artikel 6, derde lid, van de Verordening (EG) nr. 1774/2002 (hierna: de Verordening), beoogt een regeling te bieden voor de activiteiten die plaatsvinden in intermediaire categorie 3-bedrijven waarin het betrokken materiaal, in casu het vossenvet, tussentijds wordt
gehanteerdof tijdelijk wordt
opgeslagen. Deze bepaling ziet bijgevolg niet op het
afgevenvan het vossenvet, aan een niet ex artikel 10 van genoemde Verordening erkend bedrijf.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte rechtspersoon een intermediair categorie 3-bedrijf is dat overeenkomstig artikel 10 van de Verordening is erkend. Aan haar wordt verweten dat zij meermalen in strijd met artikel 6, derde lid van de Verordening, categorie 3-materiaal, te weten vossenvet, heeft afgegeven aan een bedrijf dat die erkenning niet heeft.
De rechtbank volgt de raadsman in zijn betoog dat de afgifte van vossenvet door de verdachte rechtspersoon aan [naam rechtspersoon], ook al is dat bedrijf niet overeenkomstig artikel 10 van de Verordening erkend, geen overtreding oplevert van artikel 6, derde lid van de Verordening. In artikel 6, derde lid, van de Verordening is bepaald dat tussentijds hanteren of tijdelijk opslaan van categorie 3-materiaal uitsluitend mag geschieden in intermediaire categorie 3-bedrijven die overeenkomstig artikel 10 zijn erkend.
Voor zover de afgifte van het vossenvet is aan te merken als het hanteren daarvan, heeft dit binnen de inrichting van de verdachte rechtspersoon plaatsgevonden en valt daarmee onder haar erkenning. Na afgifte van het vossenvet is de ontvanger, [naam rechtspersoon], aan te wijzen als verantwoordelijke om te voldoen aan de eisen die overeenkomstig de Verordening worden gesteld aan het hanteren en opslaan van het categorie 3- materiaal. Dat [naam rechtspersoon] daaraan niet voldoet kan in dit geval aan de verdachte rechtspersoon niet worden verweten met een beroep op artikel 6, derde lid, van de Verordening.
De verdachte rechtspersoon zal daarom worden vrijgesproken van de aan haar onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten.

BESLISSING

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte rechtspersoon de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte rechtspersoon daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. N. Doorduijn en H. de Doelder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Lemm, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 april 2015.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bij vonnis van 23 april 2015.

TEKST TENLASTELEGGING

Aan de verdachte rechtspersoon wordt ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 20 februari 2009, in elk geval in de maand februari 2009,
te Elsendorp, althans Lexmond, in elk geval in Nederland,
opzettelijk,
in strijd heeft gehandeld met een of meer bij de Regeling dierlijke
bijproducten 2008 aangewezen voorschrift(en) van de Verordening (EG) nr.
1774/2002,
immers heeft zij in strijd met voorschrift
- Artikel 6, derde lid, van de Verordening (EG) nr. 1774/2002,
Categorie 3-materiaal, te weten een hoeveelheid van (circa) 33.540 kg
vossenvet (van vossenhuiden afkomstig vet), in elk geval een vossenvet
bevattende substantie,
afgegeven aan [rechtspersoon], - zijnde een bedrijf waar
dit materiaal tussentijds werd gehanteerd en/of tijdelijk werd opgeslagen -,
terwijl dit bedrijf niet een intermediair categorie 3 bedrijf betrof dat
overeenkomstig artikel 10 van bovengenoemde Verordening was erkend;
(art. 81b jo. 81c Gezonheids- en welzijnswet voor dieren, art. 2.6 lid 1
aanhef sub b. Regeling dierlijke bijproducten 2008, art. 6 lid 3 Verordening
(EG) nr. 1774/2002, art. 1a aanhef sub 1, art. 2, en 6 Wet op de economische
Delicten)
art 81b Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
2.
zij op of omstreeks 23 februari 2009, in elk geval in de maand februari 2009,
te Elsendorp, althans Lexmond, in elk geval in Nederland,
opzettelijk,
in strijd heeft gehandeld met een of meer bij de Regeling dierlijke
bijproducten 2008 aangewezen voorschrift(en) van de Verordening (EG) nr.
1774/2002,
immers heeft zij in strijd met voorschrift
- Artikel 6, derde lid, van de Verordening (EG) nr. 1774/2002,
Categorie 3-materiaal, te weten een hoeveelheid van (circa) 34.160 kg
vossenvet (van vossenhuiden afkomstig vet), in elk geval een vossenvet
bevattende substantie,
afgegeven aan [rechtspersoon], - zijnde een bedrijf waar
dit materiaal tussentijds werd gehanteerd en/of tijdelijk werd opgeslagen -,
terwijl dit bedrijf niet een intermediair categorie 3 bedrijf betrof dat
overeenkomstig artikel 10 van bovengenoemde Verordening was erkend;
(art. 81b jo. 81c Gezonheids- en welzijnswet voor dieren, art. 2.6 lid 1
aanhef sub b. Regeling dierlijke bijproducten 2008, art. 6 lid 3 Verordening
(EG) nr. 1774/2002, art. 1a aanhef sub 1, art. 2, en 6 Wet op de economische
Delicten)
art 81b Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
3.
zij op of omstreeks 4 maart 2009, in elk geval in de maand maart 2009,
te Elsendorp, althans Lexmond, in elk geval in Nederland,
opzettelijk,
in strijd heeft gehandeld met een of meer bij de Regeling dierlijke
bijproducten 2008 aangewezen voorschrift(en) van de Verordening (EG) nr.
1774/2002,
immers heeft zij in strijd met voorschrift
- Artikel 6, derde lid, van de Verordening (EG) nr. 1774/2002,
Categorie 3-materiaal, te weten een hoeveelheid van (circa) 26.320 kg
vossenvet (van vossenhuiden afkomstig vet), in elk geval een vossenvet
bevattende substantie,
afgegeven aan [rechtspersoon], - zijnde een bedrijf waar
dit materiaal tussentijds werd gehanteerd en/of tijdelijk werd opgeslagen -,
terwijl dit bedrijf niet een intermediair categorie 3 bedrijf betrof dat
overeenkomstig artikel 10 van bovengenoemde Verordening was erkend;
(art. 81b jo. 81c Gezonheids- en welzijnswet voor dieren, art. 2.6 lid 1
aanhef sub b. Regeling dierlijke bijproducten 2008, art. 6 lid 3 Verordening
(EG) nr. 1774/2002, art. 1a aanhef sub 1, art. 2, en 6 Wet op de economische
Delicten)