ECLI:NL:RBROT:2015:343

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 januari 2015
Publicatiedatum
22 januari 2015
Zaaknummer
ROT 14/8713 en ROT 14/9130
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake intrekking bijstandsuitkering en terugvordering door gemeente Capelle aan de IJssel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 23 januari 2015 uitspraak gedaan op de verzoeken om voorlopige voorziening van verzoekers, die beiden te Capelle aan de IJssel wonen. De verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan de IJssel, waarbij hun bijstandsuitkering werd herzien en een bestuurlijke boete werd opgelegd. De besluiten waren gebaseerd op het vermoeden dat verzoekers niet voldaan hadden aan de inlichtingenplicht zoals neergelegd in de Wet werk en bijstand (WWB). De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de intrekking van de bijstandsuitkering met terugwerkende kracht tot 25 november 2013 niet zonder meer kon worden gehandhaafd, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verzoekers in de maanden augustus en september 2014 structurele handelsactiviteiten hadden verricht via Marktplaats. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten om de intrekking van de bijstandsuitkering te schorsen met ingang van 10 december 2014 tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. De verzoekers hebben ook proceskosten vergoed gekregen, en de voorzieningenrechter heeft de gemeente veroordeeld tot betaling van deze kosten. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het nemen van besluiten die de bijstandsverlening aangaan, vooral in het licht van de inlichtingenplicht van de aanvragers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummers: ROT 14/8713 en ROT 14/9130
uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 januari 2015 op de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaken tussen
[Naam 1], verzoeker, en
[Naam 2], verzoekster, beiden te Capelle aan de IJssel,
tezamen hierna ook: verzoekers,
gemachtigde: mr. C.C. Sneper,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan de IJssel, verweerder,
gemachtigde: M. Cavlak.

Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2014 (besluit 1) heeft verweerder de bijstandsuitkering van verzoekers herzien (lees: ingetrokken) met ingang van 25 november 2013 en de ten onrechte verstrekte bijstand over de periode van 25 november 2013 tot 1 oktober 2014 van hen teruggevorderd tot een bedrag van € 13.522,31 (netto).
Bij besluit van 26 november 2014 (besluit 2) heeft verweerder verzoekers een bestuurlijke boete opgelegd van € 13.522,31 wegens het niet nakomen van de in artikel 17, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) neergelegde inlichtingenplicht.
Tegen de besluiten 1 en 2 hebben verzoekers bezwaar gemaakt. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter op 10 december 2014 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2015. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak.
2. Met ingang van 1 januari 2015 zijn – voor zover thans van belang – de Participatiewet, de Invoeringswet Participatiewet en de Wet maatregelen Wet werk en bijstand in werking getreden en is de Wet werk en bijstand (WWB) gewijzigd en vernoemd tot de Participatiewet. In artikel 78z, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat door het college op grond van de WWB genomen besluiten gelden als door hem genomen besluiten op grond van deze wet. In het vierde lid is bepaald dat op een bezwaar- of beroepschrift dat vóór of op de datum van inwerkingtreding van artikel I van de Invoeringswet Participatiewet is ingediend tegen een door het college op grond van de WWB genomen besluit en waarop op die datum nog niet onherroepelijk is beslist, wordt beslist met toepassing van de WWB. Voorop moet worden gesteld dat een zinvolle wetstoepassing met zich brengt dat in het voornoemde vierde lid de term “bezwaar- of beroepschrift” moet worden verstaan als “bezwaarschrift”, zodat in het onderhavige geval, waarin voor 1 januari 2015 bezwaar is gemaakt, de WWB het toetsingskader voor zowel het college als de bestuursrechter vormt (vgl. CRvB 20 juni 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AX9529).
3. Verzoekers ontvingen met ingang van 25 november 2013 van verweerder een bijstandsuitkering naar de gehuwdennorm. Naar aanleiding van een tip dat verzoeker betrokken zou zijn bij inbraken in bedrijfspanden heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverstrekking, waarbij met name Marktplaats B.V. is benaderd. In het rapport beëindiging levensonderhoud WWB van 30 oktober 2014 (het rapport) zijn onder meer de volgende feiten en omstandigheden genoemd:
  • verzoeker heeft in de maand maart 2013 gewerkt en inkomsten genoten tot € 119,58 netto, zonder dit op te geven;
  • verzoekers hebben blijkens opgave van Marktplaats vanaf 1 november 2013 in totaal 256 advertenties op Marktplaats geplaatst onder de namen [namen];
  • verzoekers hebben drie bankrekeningen verzwegen;
  • verzoeker legt eind oktober 2014 een arbeidscontract op oproepbasis voor de maand oktober 2014 over.
4. Met betrekking tot de advertenties op marktplaats.nl en de daarmee gemoeide inkomsten uit verkoop hebben verzoekers verweerder naar aanleiding van het onderzoek handgeschreven lijsten met artikelen die zij te koop hebben aangeboden en lijsten met daaruit ontvangen gelden overgelegd. Die lijst bevat 102 artikelen over de periode in geding en in totaal 15 bijschrijvingen op een van de bankrekeningen van verzoekers. Voorts hebben verzoekers 15 aankoopnota’s van spullen die zij op Marktplaats te koop hebben gezet overgelegd. In het rapport is overwogen dat de omvang van de handelsactiviteiten via Marktplaats de belangrijkste reden is voor de constatering dat het recht op bijstand vanaf de toekenning daarvan niet kan worden vastgesteld wegens inlichtingenverzuim. In het rapport wordt hierbij in aanmerking genomen dat het niet gaat om incidentele verkoop, dat een aantal volgens gegevens van Marktplaats door verzoekers aangeboden producten zoals een Audi A6, een koffiemachine, matrassen en een wasdroger niet door verzoekers kunnen worden verantwoord, dat verzoekers weliswaar hebben verklaard dat alle verkopen via bankoverschrijvingen plaatsvonden, maar dat dit niet juist is, omdat ook contant is betaald. In dit verband heeft de rapporteur in aanmerking genomen dat verzoekers hebben verklaard dat zij hun Mercedes Benz contant hebben verkocht via Marktplaats en het verschil tussen de opbrengst daarvan en de aankoop van een Peugeot 206, te weten € 1.300,- hebben gestort op eigen rekening. Een tweede aanwijzing dat ook contant werd betaald is dat verzoekers meubels te koop hebben aangeboden, die niet per post kunnen worden toegezonden en waarvan het door de rapporteur aannemelijk wordt geacht dat die aan de deur zijn afgerekend.
5. Verweerder heeft vervolgens, gelet op het rapport en de tekst van de besluiten 1 en 2, besloten de uitkering per 1 oktober 2014 te blokkeren, de bijstand per die datum te beëindigen, de bijstand vanaf 25 november 2013 te herzien en terug te vorderen en een bestuurlijke boete aan verzoekers op te leggen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding besluit 1 te duiden zoals hierboven in het procesverloop. Uit de intrekking vanaf 25 november 2013, die plaats heeft op grond van artikel 54, derde lid, van de WWB, volgt immers dat die intrekking ook doorloopt op en na 1 oktober 2014, terwijl de ten onrechte verstrekte bijstand op grond van artikel 58, eerste lid, van de WWB wordt teruggevorderd vanaf 25 november 2013. Een onderscheid tussen intrekking voor en vanaf 1 oktober 2014 heeft aldus geen verschillend rechtsgevolg, terwijl van beëindiging van de bijstandsuitkering vanaf een datum gelegen na besluit 1 geen sprake is en de in besluit 1 genoemde blokkering vanaf 1 oktober 2014 evenmin een afzonderlijke (rechts)handeling in de zin van artikel 79 van de WWB oplevert nu het feitelijk stopzetten van de uitkering samenvalt met het nemen van het intrekkingsbesluit (zie voor het voorgaande CRvB 18 juli 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY5142 en CRvB 20 juli 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY5145).
6. Verzoekers betogen dat zij een spoedeisend belang hebben bij een voorlopige voorziening in de vorm van voorschotten op de bijstand, omdat zij de vaste lasten niet kunnen voldoen en schulden ontstaan. Verzoekers betogen verder dat verweerder ten onrechte besloten heeft tot volledige herziening (lees: intrekking) en terugvordering en dat had moeten worden afgezien van het opleggen van een bestuurlijke boete. In dit verband stellen verzoekers dat het onderzoek door verweerder onzorgvuldig is. Volgens verzoekers is het aantal aanbiedingen op Marktplaats wegens dubbeltellingen veel lager dan verweerder heeft aangenomen en hebben zij met de verkoop van goederen slechts € 502,14 verdiend. Het zou gaan om de verkoop van eigen goederen wegens het uitblijven van een voorschot op de bijstandsuitkering. Verzoekers menen dat verweerder onder die omstandigheden had moeten afzien van terugvordering en boeteoplegging. Gelet op het beperkte benadelingsbedrag en het ontbreken van opzet zou volgens hen kunnen worden volstaan met een waarschuwing.
7. De voorzieningenrechter ziet – zoals ter zitting ook is besproken – aanleiding het verzoek om voorschotverlening op te vatten als een verzoek om schorsing van het besluit tot intrekking met ingang van 1 oktober 2014 dan wel met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift. Er is immers geen sprake van een aanvraag om bijstand waarop afwijzend is beslist, maar van intrekking van toegekende bijstand. In hun stelling dat zij thans niet over bestaansmiddelen beschikken ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een spoedeisend belang aan te nemen en over te gaan tot een voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling met betrekking tot de intrekking van de bijstand.
8.1.
Verzoekers hebben hun activiteiten niet uit eigen beweging aan verweerder gemeld. Uit de door Marktplaats aangeleverde gegevens die betrekking hebben op een periode die aanvangt op 18 oktober 2011 en doorloopt tot en met 12 juli 2014 alsmede uit de overige stukken en verklaringen moet worden afgeleid dat de verkoop via Marktplaats niet een incidenteel karakter had. Wegens het ontbreken van een betrouwbare administratie kan niet worden vastgesteld hoeveel inkomsten met de verkoop van goederen zijn gemoeid, zodat ten gevolge van het niet nakomen van artikel 17, eerste lid, van de WWB, het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld over de periode die loopt vanaf de aanvang van de bijstand tot en met de maand juli 2014.
8.2.
De voorzieningenrechter neemt hierbij het volgende in aanmerking. De stelling van verzoekers dat slechts in de periode tussen aanvraag en toekenning van de bijstand enige huisraad is verkocht acht de voorzieningenrechter niet geloofwaardig. Uit de stukken – waaronder de door Marktplaats verstrekte lijst in juli 2014 – volgt immers dat ten minste twee auto’s, een pinapparaat, televisieschermen of beamers, computers of software, een keuken of keukenelementen, wandmeubels, gitaren, matrassen, een wasdroger, mobiele telefoons, horloges, zonnebrillen, één of meer aquaria en een grote hoeveelheid merkkleding door verzoekers te koop zijn aangeboden, terwijl de aanbiedingen via Marktplaats ten minste hebben voortgeduurd tot aan de levering van die lijst door Marktplaats aan verweerder. Hierbij neemt de voorzieningenrechter voorts in aanmerking dat blijkens deze lijst ook nog in juli 2014 diverse advertenties zijn geplaatst, terwijl het recht op bijstand, gelet op artikel 45, eerste en derde lid, van de WWB, per maand wordt vastgesteld. Ook als rekening wordt gehouden met de mogelijkheid dat een deel van de advertenties dubbel is geteld, dan nog is aannemelijk dat daarmee aanzienlijke inkomsten zijn gemoeid en is niet aannemelijk dat het (slechts) zou gaan om huisraad waarover verzoekers beschikten voorafgaand aan de aanvraag om bijstand. Door het ontbreken van een deugdelijke administratie hebben verzoekers niet aannemelijk kunnen maken dat zij, wanneer zij wel de inlichtingenplicht waren nagekomen, recht zouden hebben gehad op aanvullende bijstand. Dit is een risico dat voor hun rekening moet komen (zie bijv. CRvB 20 april 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM1890).
8.3.
Behoudens dringende redenen – waarvan de voorzieningenrechter niet is gebleken – was verweerder daarom gehouden tot intrekking van de bijstand over te gaan op grond van de eerste volzin van het derde lid van artikel 54 van de WWB. Er is derhalve geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening ter zake van de intrekking voor zover die loopt over de periode van 25 november 2013 tot en met 31 juli 2014.
9. Met betrekking tot de intrekking over de periode vanaf 1 augustus 2014 komt de voorzieningenrechter tot een ander oordeel. Nu verweerder na aanlevering van de lijst door Marktplaats in juli 2014 tot 30 oktober 2014 heeft gewacht met het nemen van een intrekkingsbesluit, werkt de intrekking door voor een periode waarvan niet is komen vast te staan dat het plaatsen van advertenties onverkort door verzoekers is voortgezet. Weliswaar hebben verzoekers blijkens een door henzelf aangeleverd handgeschreven overzicht nog twee artikelen verkocht in augustus en september 2014, maar dit aantal en de daarmee gemoeide opbrengst van in totaal ongeveer € 40,-, leveren op zichzelf onvoldoende grond op om met betrekking tot die maanden te kunnen spreken van structurele handelsactiviteiten. Het onderzoek dat verweerder heeft verricht heeft verder geen belastend materiaal ten aanzien van verzoekers opgeleverd over de maanden volgend op juli 2014, terwijl verweerder evenmin is ingegaan op een aanbod van verzoekers om een huisbezoek af te leggen.
10. Onder die omstandigheden ziet de voorzieningenrechter aanleiding tot het treffen van een beperkte voorziening. Zij neemt hierbij in aanmerking dat eerst op 10 december 2014 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen, terwijl verweerder mogelijk nog aanvullend onderzoek zal kunnen verrichten over de periode vanaf augustus 2014. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding het in besluit 1 vervatte besluitonderdeel strekkende tot intrekking van de bijstand te schorsen met ingang van 10 december 2014 tot en met zes weken na de bekendmaking van de nog te nemen beslissing op bezwaar.
11. Verzoekers hebben in het verzoekschrift wel gronden ingebracht tegen de terugvordering en de boeteoplegging, maar zij hebben nagelaten te stellen waarin ter zake van die beslissingen de spoedeisendheid is gelegen. Ter zitting hebben zij desgevraagd wel gesteld dat zij vooralsnog in totaal € 100,- per maand moeten aflossen, terwijl zij daartoe niet over de middelen beschikken. Omdat verweerder bij het treffen van invorderingsmaatregelen – waarvan nog geen sprake is – rekening zal moeten houden met de beslagvrije voet als bedoeld in artikel 475c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat (tenminste) voor een deel van de periode in geding een grondslag zal zijn voor toepassing van artikel 58, eerste lid, en artikel 18a, eerste lid, van de WWB, ziet de voorzieningenrechter thans geen aanleiding tot het treffen van enige voorziening met betrekking tot de terugvordering en boeteoplegging.
12. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek deels toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt met betrekking tot besluit 1.
13. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487,- en wegingsfactor 1 vanwege zwaarte en samenhang).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, in die zin dat met ingang van 10 december 2014 het in besluit 1 vervatte besluitonderdeel strekkende tot intrekking van de bijstand wordt geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar van verzoekers;
- wijst de verzoeken voor het overige af;
- bepaalt dat verweerder aan verzoekers het betaalde griffierecht van € 45,- inzake besluit 1 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 974,-, te betalen aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Strien, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. dr. R. Stijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.