ECLI:NL:RBROT:2015:4898

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juli 2015
Publicatiedatum
9 juli 2015
Zaaknummer
4159766 - VV EXPL 15-282
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige concurrentie en relatiebeding in kort geding

In deze zaak heeft STL Logistics B.V. een kort geding aangespannen tegen Intertrans Nederland B.V. en een tweede verweerder, [verweerder 2], met betrekking tot de geldigheid van een relatiebeding. STL vorderde dat [verweerder 2] zou worden geboden om het relatiebeding na te leven, dat hem verbiedt om zakelijke contacten te onderhouden met klanten van STL na beëindiging van zijn dienstverband. De mondelinge behandeling vond plaats op 25 juni 2015, waarbij beide partijen hun standpunten toelichtten. STL stelde dat [verweerder 2] in strijd handelde met het relatiebeding door in dienst te treden bij Intertrans, een concurrent van STL.

De kantonrechter oordeelde dat het relatiebeding niet rechtsgeldig was overeengekomen, omdat het beding zelf of een document waarin naar het beding werd verwezen, niet ondertekend was door [verweerder 2]. De rechter benadrukte dat het schriftelijkheidsvereiste van artikel 7:653 BW van toepassing is op relatiebedingen en dat de werknemer schriftelijk moet instemmen met het beding. Aangezien [verweerder 2] het relatiebeding niet had ondertekend, kon STL er geen beroep op doen. De vorderingen van STL werden afgewezen en STL werd veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van de schriftelijke instemming van de werknemer bij het aangaan van een relatiebeding en de gevolgen van het niet voldoen aan dit vereiste. De kantonrechter concludeerde dat er geen rechtsgeldig relatiebeding was en dat STL geen spoedeisend belang had bij haar vordering, wat leidde tot de afwijzing van de vorderingen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 4159766 \ VV EXPL 15-282
uitspraak: 9 juli 2015
vonnis in kort geding ex artikel 254 Rv van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap
STL Logistics B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. W.A. Lenders te Den Haag,
tegen

1.de besloten vennootschap

Intertrans Nederland B.V.,
gevestigd te Rotterdam
en
2. [verweerder 2]
wonende te Oud-Beijerland,
gedaagden,
gemachtigde: mr. B.D. Bos te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid met ‘STL Logistics’, ‘Intertrans’ en ‘[verweerder 2]’.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
­ de dagvaarding in kort geding van 16 juni 2015, met producties;
­ de fax van de gemachtigde van Intertrans en [verweerder 2] van 24 juni 2015, met een productie.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgehad op 25 juni 2015. Aan de zijde van STL is verschenen de heer [K.], directeur, bijgestaan door de gemachtigde. Namens Intertrans is verschenen de heer [G.], sales directeur, die ter zitting een volmacht overgelegd heeft van de heer [A.] van Intertrans. [verweerder 2] is in persoon verschenen. Intertrans en [verweerder 2] werden bijgestaan door hun gezamenlijke gemachtigde. Beide partijen hebben hun standpunten nader toegelicht, Intertrans en [verweerder 2] aan de hand van een pleitnota die aan het procesdossier is toegevoegd. Van het overigens ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3.
De uitspraak van het vonnis is door de kantonrechter bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten.
2.1.
STL verricht onder meer werkzaamheden als expediteur.
2.2.
[verweerder 2] is van 8 november 2010 tot 1 mei 2014 bij STL op grond van een arbeidsovereenkomst in dienst geweest in de functie van commercieel expediteur.
2.3.
In Artikel 10 lid 2 van de arbeidsovereenkomst is het volgende opgenomen:

Het is werknemer niet toegestaan direct of indirect binnen een tijdvak van twee jaar na beëindiging van het dienstverband bij werkgever zakelijke contacten te leggen, te onderhouden dan wel zakelijke activiteiten te ontplooien met ondernemingen, organisaties, personen of instellingen waarmee de werkgever of de aan werkgever gelieerde vennootschappen zakelijke relaties onderhoudt of heeft onderhouden.
2.4.
Artikel 10 lid 5 van de arbeidsovereenkomst luidt: “
Bij overtreding van het in lid 1 tot en met 4 van dit artikel bepaalde verbeurt werknemer een boete van € 10.000 aan werkgever voor elke overtreding dezer bepalingen en voor elke dag dat de overtreding heeft plaatsgevonden of voortduurt onverlet het recht van werkgever tot het vorderen van door hem geleden of te lijden kosten, schade en interest; deze boete zal door het enkele feit der overtreding zonder sommatie of ingebrekestelling opeisbaar zijn.
2.5.
[verweerder 2] is per 1 mei 2014 bij Intertrans in dienst getreden. Ook Intertrans is een expediteur.
2.6.
STL en [verweerder 2] hebben allebei een ongedateerde brief ondertekend. Deze brief luidt voor zover thans van belang:

(…) Zoals wij, STL, je eerder te kennen hebben gegeven in het schrijven van 20 maart 2014 en duidelijk is gebleken tijdens het gesprek van zojuist zullen het concurrentie- en relatiebeding onverminderd van kracht blijven. Dit betekent dat het niet de bedoeling is dat er klanten met jou meegaan. Ook is het uitdrukkelijk niet geoorloofd dat jij klanten hiertoe zou bewegen. Dit geldt voor het klantenbestand (bekend in de systemen AccountView en Softpak) van STL. De enige uitzondering op dit relatiebeding is Voordeelscooters te Ridderkerk. Hiervan is in onderling overleg overeengekomen dat het relatiebeding zoals genoemd in je arbeidsovereenkomst niet geldt en wordt middels deze brief bevestigd.
Zekerheidshalve bericht ik je hierbij dat voor andere klanten gewoon het concurrentie- en relatiebeding gelden, en het jou alsdus verboden is contacten te onderhouden met andere klanten van STL danwel hen te benaderen. (…)

3.Het geschil

3.1.
STL heeft bij dagvaarding in kort geding gevorderd bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[verweerder 2] te gebieden tot nakoming van het hiervoor onder 2.3. genoemde relatiebeding tot 1 mei 2016, zulks op straffe van een dwangsom van € 2.500,- voor iedere overtreding, alsmede € 500,- voor elke dag dat de overtreding voortduurt, indien [verweerder 2] binnen 24 uur na betekening van het vonnis daarmee in gebreke blijft, althans op straffe van verbeurte van dwangsommen per overtreding en/of voor elke dag ter hoogte van door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedragen;
[verweerder 2] primair te veroordelen tot betaling van de uit het relatiebeding voortvloeiende boetes per overtreding, alsmede de verbeurde boetes per dag dat de schending voortduurt, te rekenen vanaf 4 maart 2015, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, althans tot betaling van een voorschot daarop, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening en subsidiair tot betaling aan STL van een bedrag van € 58.000,- ter zake schadevergoeding, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, althans een voorschot op de schadevergoeding;
Intertrans te gebieden zich te onthouden van verdergaande gebruikmaking van de wanprestatie, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- voor iedere overtreding, alsmede € 500,- voor elke dag dat de overtreding voortduurt, indien hij binnen 24 uur na betekening van dit vonnis daarmee in gebreke blijft, althans op straffe van verbeurte van dwangsommen per overtreding en/of voor elke dag ter hoogte van door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedragen;
Intertrans te veroordelen tot betaling van een voorschot op de schade die STL lijdt als gevolg van het onrechtmatig handelen van Intertrans ad € 58.000,-, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
[verweerder 2] en Intertrans hoofdelijk te veroordelen in de (na)kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken na betekening van het vonnis tot de dag der algehele voldoening.
3.2.
Intertrans en [verweerder 2] concluderen tot afwijzing van de vordering, met een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordeling van STL in de kosten van de procedure.
3.3.
De overige stellingen van partijen worden – voor zover van belang – in de beoordeling besproken.

4.De beoordeling van de vordering

4.1.
Intertrans en [verweerder 2] hebben betwist dat STL een spoedeisend belang bij haar vordering heeft. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft STL met haar stelling dat [verweerder 2] in strijd handelt met het relatiebeding en dat Intertrans onrechtmatig jegens STL handelt door hiervan te profiteren, echter voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang bij haar vordering heeft. STL is dan ook in zoverre ontvankelijk in haar vordering.
4.2.
In dit kort geding dient, mede op basis van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van STL in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
4.3.
Vooropgesteld wordt dat op een relatiebeding artikel 7:653 BW van toepassing is. Ook voor een relatiebeding geldt immers dat het de werknemer “beperkt in zijn bevoegdheid om na het einde van de arbeidsovereenkomst op zekere wijze werkzaam te zijn”.
4.4.
Intertrans en [verweerder 2] voeren het verweer dat, nu [verweerder 2] het relatiebeding niet ondertekend heeft, niet aan het schriftelijkheidsvereiste van artikel 7:653 BW is voldaan en derhalve geen sprake is van een rechtsgeldig overeengekomen relatiebeding. STL heeft dit betwist. Het volgende wordt hieromtrent overwogen.
4.5.
Uit productie 1 bij dagvaarding blijkt dat [verweerder 2] de arbeidsovereenkomst waar het relatiebeding onderdeel van uitmaakt, niet ondertekend heeft. Nu ook anderszins niet gebleken is dat [verweerder 2] door ondertekening akkoord is gegaan met het relatiebeding, wordt er in de onderhavige procedure van uitgegaan dat geen sprake is van een ondertekend relatiebeding. Dat [verweerder 2] de hiervoor onder 2.6. genoemde brief wel ondertekend heeft, maakt dit oordeel niet anders. In deze brief is het relatiebeding zelf immers niet opgenomen, noch is een document bijgevoegd waarin het relatiebeding is opgenomen en waarnaar wordt verwezen en evenmin is (rechtstreeks) verwezen naar een (ander) document waarin het relatiebeding is opgenomen.
4.6.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of de omstandigheid dat [verweerder 2] het relatiebeding niet ondertekend heeft met zich brengt dat niet aan het schriftelijkheidsvereiste van artikel 7:653 BW is voldaan. De kantonrechter is op voorhand van oordeel dat dit het geval is en overweegt daartoe het volgende. Aangezien een relatiebeding de vrijheid van een werknemer in aanzienlijke mate kan beperken, worden er relatief zware eisen gesteld aan het rechtsgeldig overeenkomen van een dergelijk beding tussen werkgever en werknemer. Een van die eisen is het schriftelijkheidsvereiste, hetgeen inhoudt dat de werknemer schriftelijk instemt met het beding. Daar het schriftelijkheidsvereiste als waarborg dient dat de werknemer de consequenties van het voor hem bezwarende beding goed overwogen heeft en een bewuste en doordachte afweging van alle voor- en nadelen heeft gemaakt, voordat hij een dergelijk beding overeenkwam, is tevens vereist dat de werknemer het relatiebeding of een stuk waarin verwezen wordt naar een bijgevoegd relatiebeding ondertekend heeft, zelfs als vaststaat dat het relatiebeding aan de werknemer is verstrekt, dat de werknemer er kennis van genomen heeft en er mondeling mee akkoord gegaan is. Nu [verweerder 2] evenmin in de ongedateerde brief zoals weergegeven onder 2.6 uitdrukkelijk verklaart dat hij met het relatiebeding instemt en daarvoor tekent, kan op voorhand niet van een schriftelijke instemming met het relatiebeding zoals weergegeven in de arbeidsovereenkomst worden uitgegaan.
4.7.
Nu naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter geen sprake is van een rechtsgeldig overeengekomen relatiebeding, kan STL er in het kader van dit kort geding geen beroep op doen en dienen de vorderingen te worden afgewezen.
4.8.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt STL veroordeeld in de kosten van de procedure.

5.De beslissing

De kantonrechter:
rechtdoende in kort geding,
wijst de vorderingen af;
veroordeelt STL in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Intertrans en [verweerder 2] vastgesteld op € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Verkerk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
874