ECLI:NL:RBROT:2015:6175

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 augustus 2015
Publicatiedatum
26 augustus 2015
Zaaknummer
10/775507-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de rechtmatigheid van het schieten door politieagenten in een dodelijk schietincident

Op 5 augustus 2015 deed de Rechtbank Rotterdam uitspraak in een zaak waarin twee politieagenten betrokken waren bij een dodelijk schietincident op 7 april 2013 in Rotterdam. De rechtbank oordeelde dat de agenten geen straf opgelegd kregen, omdat hun vrees voor een dreigende situatie gerechtvaardigd was. De verdachte, een man die niet luisterde naar vermaningen en met een wapen in de hand wegrende, werd door de agenten als een bedreiging gezien. Ondanks dat achteraf bleek dat er geen concrete dreiging was, was de vrees van de agenten op dat moment gerechtvaardigd, wat de rechtbank als putatief noodweer kwalificeerde. De officier van justitie had ontslag van rechtsvervolging geëist, en de rechtbank volgde dit oordeel. De rechtbank erkende de teleurstelling van de nabestaanden, maar concludeerde dat de agenten niet strafrechtelijk verwijtbaar waren. De zaak benadrukt de complexe afwegingen die politieagenten moeten maken in situaties van acute dreiging, en de rechtbank stelde vast dat de agenten handelden in een noodsituatie, wat hun handelen rechtvaardigde.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: [10/775507-15]
Datum uitspraak:
5 augustus 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
NN02,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
domicilie kiezende te: Oostmaaslaan 71 te 3063 AM Rotterdam.
Raadsman mr. A.J.M. de Swart, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 juli 2015.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. G.C. Bos heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder primair ten laste gelegde;
- ontslag van alle rechtsvervolging vanwege een gerechtvaardigd beroep op noodweer;
- niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [benadeelde partij].

4.De verdediging

De raadsman heeft gepleit voor:
- ( primair) integrale vrijspraak van het onder primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde;
- ( subsidiair) ontslag van alle rechtsvervolging vanwege een beroep op noodweer wat betreft het onder primair en subsidiair ten laste gelegde;
- ( meer subsidiair) ontslag van alle rechtsvervolging vanwege een beroep op putatief noodweer wat betreft het onder primair en subsidiair ten laste gelegde en vrijspraak vanwege een beroep op afwezigheid van alle schuld wat betreft het onder meer subsidiair ten laste gelegde;
- niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [benadeelde partij].

5.Waardering van het bewijs

5.1
De feiten
De rechtbank gaat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 7 april 2013 rond 18.00 uur hebben medewerkers van Stadstoezicht aan [slachtoffer] (verder te noemen: [slachtoffer]) een bekeuring aangezegd omdat hij zijn honden niet aangelijnd had op de Lepelaarsingel in Rotterdam. [slachtoffer] zei tegen de stadswachten dat hij geen legitimatiebewijs bij zich had. Hem werd daarop gezegd dat hij werd aangehouden. [slachtoffer] wilde weglopen. De stadswachten probeerden dat te verhinderen. Er ontstond een schermutseling waarbij [slachtoffer] één van de stadswachten een aantal keren hard duwde en probeerde te slaan waardoor deze op straat viel. Haar collega vroeg intussen via haar portofoon om spoedassistentie van de politie. Een buurtbewoner die tussenbeide kwam, sloeg [slachtoffer] in het gezicht waardoor [slachtoffer] op straat viel. [slachtoffer] schreeuwde naar deze buurtbewoner (het kwam er op neer dat hij de man te grazen zou nemen) en [slachtoffer] liep weg in de richting van zijn woning.
Volgens de stadswachten en deze buurtbewoner was [slachtoffer] heel boos en agressief en niet voor rede vatbaar.
De medeverdachte NN01 (verder te noemen: NN01), die in burger dienst deed op zijn fiets, was de eerste politieagent die na de spoedoproep ter plaatse kwam. Terwijl hij in gesprek was met de stadswachten, werd hij door één van hen gewaarschuwd dat [slachtoffer] achter hem kwam aanlopen uit de richting van zijn woning. De stadswachten zagen dat [slachtoffer] een soort bijl in zijn hand had en daarmee op hen afkwam. NN01 zag [slachtoffer] aan komen rennen met een lange staaf met een scherpe punt in zijn hand, ‘een soort van hakbijl’. [slachtoffer] maakte met zijn armen zwaaiende bewegingen. NN01 heeft daarop (om 18:14:11 uur) aan de meldkamer doorgegeven: “Wapen getrokken, man met wapen Fazantstraat”. De politiewagens die onderweg waren voor de spoedassistentie, kregen het bericht dat er een wapen was getrokken, dat de vesten moesten worden aangetrokken en dat de BTGV (Benaderingstechniek Gevaarlijke Verdachten) moest worden toegepast.
[slachtoffer] rende intussen op een groep mensen af die op de hoek van de straat stond. NN01 rende met getrokken wapen achter [slachtoffer] aan, onderwijl roepend dat hij van de politie was, dat [slachtoffer] was aangehouden en dat hij zijn wapen moest laten vallen. Diverse buurtbewoners zagen [slachtoffer] op zich afkomen met een voorwerp in zijn rechterhand dat wordt omschreven als een bijl of een tomahawk. Volgens één van hen had [slachtoffer] in zijn andere hand een mes. Omstanders zagen dat [slachtoffer] erg boos en agressief was. Het leek alsof hij dronken was en naar iemand op zoek. NN01 is voor de groep mensen gaan staan. [slachtoffer] stond voor hem met zijn wapen omhoog in de hand en maakte daarmee even later zwaaiende bewegingen.
Even later arriveerde een politiebusje op de andere hoek van de straat. In dat busje zaten de verdachte NN02 (verder te noemen: NN02) als bijrijder en haar collega NN03 als bestuurder. NN02 zag [slachtoffer] staan ‘met iets zwarts in zijn hand’. [slachtoffer] rende van NN01 en de omstanders vandaan in de richting van het politiebusje. NN01 rende achter hem aan. NN03 meende te zien dat [slachtoffer] een geweer in zijn handen had en waarschuwde NN02 dat ze dekking moesten zoeken. NN03 loste een waarschuwingsschot. [slachtoffer] rende na enkele meters via een poortje de aaneengesloten en door, merendeels lage, hekjes/heggetjes gescheiden tuinen in die zijn gelegen tussen de portiekwoningen aan de Fazantstraat en de Korhaanstraat. [slachtoffer] had daarbij nog steeds zijn wapen in de hand. NN01 rende achter hem aan en ging even later ook de tuinen in, gevolgd door NN02, NN03 en een andere collega. NN01 en NN02 zagen geen andere mensen in de tuinen. Zij zagen dat [slachtoffer] bleef rennen en over afscheidingen heen de naast elkaar liggende tuinen doorrende. Naar [slachtoffer] is een aantal malen geroepen “politie”, dat hij moest stoppen en moest blijven staan en dat hij zijn wapen moest laten vallen. Ook NN02 loste ook een waarschuwingsschot. [slachtoffer] reageerde niet en bleef verder rennen.
Vervolgens is er door NN01 en NN02 een aantal keren gericht op [slachtoffer] geschoten. [slachtoffer] viel neer. Hij bleek gewond.
Om 18:14:34 uur werd aan de meldkamer om een ambulance gevraagd. Kort daarna is [slachtoffer] ter plekke aan zijn verwondingen overleden.
Vastgesteld is dat NN01 in elk geval drie maal in de richting van [slachtoffer] heeft geschoten. Twee schoten daarvan hebben [slachtoffer] getroffen: één in de rug en één in zijn rechter arm. Het schot in de rug heeft tot de dood van [slachtoffer] geleid.
NN02 heeft twee maal in de richting van [slachtoffer] geschoten. [slachtoffer] is door de schoten van NN02 niet geraakt.
Nabij het hoofd van [slachtoffer] heeft de politie een langwerpig, houten voorwerp aangetroffen, gelijkend op een bijl. In een van de tuinen waar [slachtoffer] doorheen is gerend, lag bij het hekje tussen twee tuinen - op ongeveer acht meter van het lichaam van [slachtoffer] - een mes. Op dit mes is het DNA van [slachtoffer] aangetroffen.
[slachtoffer] had alcohol gedronken, zo is uit postmortaal toxicologisch onderzoek gebleken. Bij de gemeten concentratie alcohol kunnen onder andere gedrags- en stemmingsveranderingen optreden.
5.2
Het onder primair tenlastegelegde (doodslag)
5.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie ziet - zoals in haar requisitoir weergegeven - het handelen van NN01 en NN02 als één geheel omdat zij bij de achtervolging in de tuinen beiden in de richting van [slachtoffer] hebben geschoten. NN01 heeft de leiding gehad en NN02 is volgend geweest. Volgens de officier van justitie hebben beiden het voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] gehad. Het afvuren van een wapen in de richting van [slachtoffer] brengt zonder meer de aanmerkelijke kans met zich mee dat deze het leven verliest. Hetgeen ook is gebeurd.
5.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat NN02 hoogstens verweten kan worden het medeplegen van doodslag, nu duidelijk is dat de kogels uit het dienstwapen van NN02 [slachtoffer] niet hebben getroffen. De kogels uit het dienstwapen van NN01 hebben [slachtoffer] gedood. Dan zou er - aldus de raadsman - sprake moeten zijn van een nauwe en bewuste samenwerking met NN01 en daarvan was geen sprake. NN02 heeft alleen gehandeld. Zij is later gearriveerd en heeft volgens haar verklaring bij de Rijksrecherche wel collega’s gehoord maar niet gezien, was gefocust op [slachtoffer] en weet niet of andere collega’s ook geschoten hebben. Ook NN01 heeft zich in min of meer soortgelijke bewoordingen bij de Rijksrecherche uitgelaten.
5.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Naar aanleiding van de oproep van stadstoezicht om spoedassistentie was NN02 met haar collega NN03 in een politiebus op weg naar de Carnissesingel. NN02 kreeg onderweg als aanvulling het adres Fazantstraat en hoorde haar collega NN01 roepen: “man met wapen”. Via de meldkamer kreeg zij te horen: “BTGV, collega’s trek de vesten aan”. NN02 is uitgestapt en achter [slachtoffer] en NN01 de tuinen in gerend.
Een oproep om spoedassistentie betekent - zo heeft de rechtbank het verstaan - dat een politieagent alles ‘uit zijn/haar handen laat vallen’ en op de melding af gaat, want zo’n oproep betekent dat een collega in nood is.
De rechtbank stelt vast dat NN02 - en met haar NN03 en een andere collega - ook op basis van die aanvankelijke oproep en de berichten van de meldkamer en NN01 achter [slachtoffer] en NN01 de tuinen zijn in gerend om NN01 bij te staan. Deze onderlinge assistentie is zo vanzelfsprekend bij gezamenlijk politie optreden, dat alleen al op grond hiervan gezegd kan worden dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Tijdens de achtervolging en benadering van [slachtoffer] was er - naar het oordeel van de rechtbank - ook sprake van zo’n samenwerking. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de verklaring van de getuige Velthuis, die heeft gezien dat er in de tuinen twee politieagenten voor en twee politieagenten achterliepen en zij als één groep naar voren liepen. Deze nauwe en bewuste samenwerking - in casu medeplegen - kent evenwel zijn grenzen. Ten aanzien van de uiteindelijke keuze van NN01 - toen [slachtoffer] bleef doorrennen - met een vuurwapen gericht op de rug van [slachtoffer] te schieten kan niet worden gezegd dat hier sprake is van medeplegen. Dit voert te ver, die handeling is en blijft een individuele keuze van NN01. Met de verdediging is de rechtbank dan ook van oordeel dat NN02 van het tenlastegelegde medeplegen moet worden vrijgesproken. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank NN02 vrijspreekt van het primair tenlastegelegde feit (de doodslag).
5.3
Het onder subsidiair tenlastegelegde (poging tot doodslag)
5.3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat een poging doodslag eveneens niet kan worden bewezen.
Het opzet van NN02 was niet op de dood gericht en volgens haar eigen verklaring heeft zij geprobeerd om op het onderste gedeelte van het lichaam te schieten. Van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] was dus geen sprake.
5.3.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank kan uit het strafdossier niet afleiden dat NN02 [slachtoffer] heeft willen dood schieten. Van doelopzet is dan ook geen sprake.
Dan moet de vraag worden beantwoord of NN02 bewust - door de gerichte schoten op het onderlichaam - de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] door die schoten zodanig zou kunnen worden getroffen dat hij daardoor zou komen te overlijden. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. NN02 heeft volgens haar verklaring tweemaal met haar vuurwapen gericht op [slachtoffer] geschoten, terwijl hij door de tuinen aan het rennen was. Volgens haar verklaring bij de Rijksrecherche vond NN02 dat ook lastig. De rechtbank neemt aan dat NN02 door haar opleiding, de IBT-trainingen en ervaring zich bewust was van de risico’s van het gebruik van een vuurwapen. Uit diverse verklaringen blijkt dat het ging om rommelige/ruige tuinen met gaten en oneffenheden, waarbij het zicht enigszins beperkt werd door lage hekjes/heggetjes. NN02 heeft op 8 april 2013 zelf hierover bij de Rijksrecherche verklaard dat zij bosjes met prikkels zag waar zij zelf in bleef hangen en hekjes waar zij net niet over heen kon stappen en dat zij niet meer weet of zij na het eerste gerichte schot is blijven staan. Onder die omstandigheden heeft NN02 met het afvuren van die twee schoten bewust de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] aanvaard. De rechtbank acht daarom de subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
5.4
De bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij,
op
of omstreeks7 april 2013 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een
persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel
toe te brengen,met dat opzet met een vuurwapen
één of meerkogel
(s
)
heeft afgevuurd op en
/ofin de richting van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering
van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

6.Strafbaarheid feit

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie meent dat aan NN02 een beroep op noodweer toekomt. Er is sprake geweest van een dreigend gevaar voor aanranding van andermans lijf. Zij stelt daartoe dat [slachtoffer] opgefokt was en schijnbaar doelgericht onderweg naar een slachtoffer. Hij had zich voorzien van een mes en een voorwerp dat als een wapen werd gezien en dat objectief gezien als wapen kon dienen. [slachtoffer] reageerde nergens op, rende weg en rende door ook toen de politieagenten waarschuwingsschoten losten. Hij gedroeg zich als doof en blind voor alle pogingen hem van zijn voornemen af te brengen. Gezien de doelgerichtheid waarmee [slachtoffer] rende, konden de politieagenten vrezen dat [slachtoffer] op weg was naar een beoogd doelwit. De beslissing van beide politieagenten om te schieten, is een logische en in het vervolg liggend van de andere handelingen geweest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Ook de verdediging meent dat aan NN02 een beroep op noodweer toekomt. De toestand waarin [slachtoffer] verkeerde in combinatie met het wapen en de overige omstandigheden ter plaatse heeft NN02 opgevat als een onmiddellijk dreigend gevaar voor de wederrechtelijke aanranding van andermans lijf en NN02 mocht dat, naar de uiterlijke verschijningsvorm beschouwd, ook zo doen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor het aannemen van een noodweer situatie is noodzakelijk dat aannemelijk wordt dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederechtelijke aanranding jegens - in dit geval -derden dan wel van een dergelijke dreigende aanranding. Daarbij geldt dat uit objectieve omstandigheden moet kunnen worden afgeleid dat iemand - in dit geval [slachtoffer] - daadwerkelijk op het punt stond om tot de aanval jegens een derde over te gaan.
De rechtbank is van oordeel dat daar in het onderhavige geval geen sprake van is geweest.
Geen van de betrokken politieagenten die ten tijde van het schieten in de tuinen aanwezig waren, verklaart dat er mensen in de tuinen aanwezig waren. Zij hebben dat niet gezien omdat zij volledig op [slachtoffer] gefocust waren dan wel daadwerkelijk niemand gezien hebben. Van gevaarzetting voor de politieagenten zelf was voorts geen sprake, nu [slachtoffer] van hen aan het weg rennen was. Van enige concrete dreigende actie jegens derden is niet gebleken op het moment dat NN02 gericht op [slachtoffer] heeft geschoten. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweer.
Het bewezen feit levert op:
POGING TOT DOODSLAG.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid van de verdachte.

7.1
Het standpunt van de verdediging
Meer subsidiair is door de raadsman betoogd dat NN02 een beroep op putatief noodweer toekomt. Zij heeft verschoonbaar gedwaald omtrent de aanwezigheid van een noodweersituatie.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
Van putatief noodweer is sprake wanner men verschoonbaar dwaalt over het bestaan van een noodweersituatie. Er moet dan geoordeeld worden dat er omstandigheden aannemelijk zijn geworden die voor een verdachte redelijkerwijze aanleiding konden geven te veronderstellen dat hij of een ander dreigde te worden aangevallen. Anders gezegd: NN02 dacht - en mocht denken - dat zij of een ander werd aangevallen of dreigde te worden aangevallen, maar dit bleek niet het geval. Een beroep op putatief noodweer dient met een objectieve ex tunc toets te worden beoordeeld: Zou de gemiddelde rechtsgenoot geplaatst in de situatie van NN02 ook in de veronderstelling hebben verkeerd dat [slachtoffer] dreigde iemand aan te vallen?
Voor het antwoord op de vraag of het door de verdediging gedane beroep op putatief noodweer slaagt, dient de rechtbank eerst te onderzoeken of er sprake is geweest van een verschoonbare dwaling ten aanzien van het verkeren in een noodweersituatie door NN02. Vastgesteld moet kunnen worden dat NN02 in redelijkheid kon en mocht menen dat er sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor de wederrechtelijke aanranding van derden, in dit geval één of meer bij toeval in de tuinen aanwezige personen.
Op grond van de zogenaamde Garantenstellung mogen aan politieagenten op grond van hun beroep, opleiding en training andere eisen gesteld worden dan aan een burger. Enerzijds mag van hen worden gevergd dat zij beschikken over zelfbeheersing en tactisch inzicht en ook in stressvolle confrontaties met verdachten niet te snel naar hun dienstwapen zullen grijpen, maar afgewogen beslissingen nemen. Anderzijds moet worden opgemerkt dat, juist bij gevaar van geweld, optreden van de sterke arm geboden is, zelfs als dat tot een gewelddadig treffen leidt. Beide elementen spelen een rol.
NN02 is opgetreden naar aanleiding van een oproep om spoedassistentie. NN02 hoorde dat haar collega NN01 riep “man met wapen”. Zij kent NN01 als een rustige man. Hij klonk nu hoorbaar gespannen. Toen NN02 uit haar voertuig stapte, zag zij verderop bij NN01 een man staan ‘met iets zwarts in zijn hand’. Deze man rende ineens weg, waarop NN01 hem achtervolgde. Er was sprake van een man die naar niets en niemand luisterde en die ook na waarschuwingsschoten bleef doorrennen. Op basis hiervan heeft NN02 volgens haar eigen verklaring gedacht dat het ging om een zeer gevaarlijk persoon die hoe dan ook moest worden gestopt. Naar het oordeel van de rechtbank kon en mocht NN02 denken dat optreden geboden was. Voor NN02 was sprake van een, voor haar onbekende, agressieve man met een wapen. De man rende door de tuinen met het wapen in de hand en maakte daarmee ongecontroleerde, zwaaiende bewegingen. De man reageerde niet op (herhaald) aanroepen, bevelen en zelfs niet op (meerdere) waarschuwingsschoten. Om die reden heeft NN02 volgens haar eigen verklaring twee maal gericht op het onderlichaam van [slachtoffer] geschoten.
Naar het oordeel van de rechtbank mocht NN02 redelijkerwijs menen dat [slachtoffer] agressief en onberekenbaar was en tegengehouden moest worden.
Andere mogelijkheden die NN02 had kunnen volgen acht de rechtbank niet opportuun. Omdat [slachtoffer] wegrende was er geen reële mogelijkheid voor NN02 en haar collega’s om hem aan te houden met gebruikmaking van een ander middel, zoals wapenstok of pepperspray of met fysiek geweld. Voor het wachten op een arrestatieteam was de situatie te acuut. [slachtoffer] rende in tuinen waar zich, gelet op het tijdstip (circa 18.15 uur) en het weer bewoners konden bevinden. Alle pogingen om hem te stoppen hadden tot niets geleid. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep op putatief noodweer slaagt, zodat NN02 niet strafbaar is en dientengevolge wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten overvloede merkt de rechtbank het navolgende op. Alle politieagenten en ook de meeste getuigen hebben het wapen dat [slachtoffer] in zijn handen had, omschreven als een soort “tomahawk”, een stok met een soort bijl er op. De rechtbank heeft de houten stok met een ijzeren punt en een handvat in de vorm van een adelaarskop op de zitting kunnen bekijken en is van oordeel dat dit omschreven kan worden als een “tomahawk”, een gemodificeerd wapen. De betrokken politieagenten hebben ook alleen op de aanwezigheid van dit wapen in de handen van [slachtoffer] gehandeld. Gebleken is evenwel dat [slachtoffer] naast de tomahawk ook een groot zilverkleurig mes bij zich had, dat op korte afstand van zijn lichaam is gevonden. Dit gegeven onderstreept - zij het achteraf - dat acuut ingrijpen van de politie geboden was.
De rechtbank realiseert zich dat haar oordeel dat het schieten van de betrokken politieagenten onder de hiervoor genoemde omstandigheden gerechtvaardigd was en hen hiervan geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, voor de nabestaanden teleurstellend is. Uit de op de terechtzitting voorgelezen verklaringen van de nabestaanden is gebleken hoe ingrijpend hun leven nadien is veranderd en hoe schrijnend hun verdriet. Dat [slachtoffer] is overleden moet zeer worden betreurd.

8.Het onder meer subsidiair tenlastegelegde (dood door schuld)

De rechtbank zal, zoals hiervoor is overwogen, NN02 ontslaan van alle rechtsvervolging ten aanzien van de onder subsidiair bewezenverklaarde poging tot doodslag.
Nu dit niet tot een veroordeling leidt, schrijft het wettelijk systeem voor dat het meer subsidiair tenlastegelegde moet worden onderzocht teneinde te beoordelen of dit tot een veroordeling kan leiden.
8.1
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van hetgeen de rechtbank ten aanzien van het primaire feit - het medeplegen van doodslag - al heeft overwogen, acht de rechtbank het medeplegen van dood door schuld niet bewezen, zodat NN02 daarvan dient te worden vrijgesproken. Het met een vuurwapen gericht schieten op de rug van [slachtoffer] is en blijft een individuele beslissing van NN01.

9.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij], gemachtigde mr. D.N. de Jonge. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 3.322,91 aan materiële schade (uitvaartkosten).
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu aan NN02 geen straf of maatregel wordt opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing heeft gevonden.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door NN02 ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart
niet bewezen, dat de verdachte het onder
primair ten laste gelegdeheeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder
subsidiair ten laste gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte voor het onder subsidiair bewezen verklaarde niet strafbaar en
ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
verklaart
niet bewezen, dat de verdachte het onder
meer subsidiair ten laste gelegdeheeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij], p/a gemachtigde: mr. D.N. de Jonge, Van der Helstplein 3 te 1072 PH Amsterdam, niet-ontvankelijk in de vordering; bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.A. Kalk, voorzitter,
mr. A.J.M. van Breevoort en mr. G.M. Munnichs, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Gaal, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 augustus 2015.
Bijlage I bij vonnis van 5 augustus 2015: NN02
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
zij,
op of omstreeks 7 april 2013 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers
heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) met dat opzet met een vuurwapen
één of meer kogel(s) afgevuurd op en/of in de richting van die [slachtoffer],
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij,
op of omstreeks 7 april 2013 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een
persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel
toe te brengen, met dat opzet met een vuurwapen één of meer kogel(s)
heeft afgevuurd op en/of in de richting van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering
van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij,
op of omstreeks 7 april 2013 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of
onoplettend
op een rennende [slachtoffer] met een vuurwapen één of meer kogel(s) heeft afgevuurd
op en/of in de richting van die [slachtoffer],
waardoor het aan haar, verdachtes, schuld en/of de schuld van zijn
mededaderes) te wijten is geweest dat die [slachtoffer] zodanig letsel, te weten:
een inschot in de rechterarm/romp en/of een doorschot door de romp (van
rugzijde naar buikzijde) met ernstig inwendig letsel aan de linkerlong, heeft
bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden;
art 307 lid 2 Wetboek van Strafrecht
Bijlage II bij vonnis van 5 augustus 2015: NN02
Bewijsmiddelen