In de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van kinderprostitutie, heeft de rechtbank Rotterdam op 4 september 2015 uitspraak gedaan. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat de rechtbank oordeelde dat het bewijs niet wettig en overtuigend was. De aangeefster had verklaard dat zij seks had gehad met de verdachte, maar haar verklaring werd niet voldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte schuldig zou worden bevonden en een gevangenisstraf van negen maanden zou krijgen, waarvan drie maanden voorwaardelijk. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster en een andere getuige, [betrokkene], niet consistent waren en dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen.
Daarnaast was er een benadeelde partij die een schadevergoeding van € 700,- eiste voor immateriële schade. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken. De kosten die de benadeelde partij had gemaakt, werden begroot op nihil. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, onder leiding van voorzitter mr. V. Mul, en de uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van griffier mr. J. Harskamp-Snoeren.