ECLI:NL:RBROT:2015:6739

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 september 2015
Publicatiedatum
21 september 2015
Zaaknummer
3947749 cv expl 15-11168
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een provisionele vordering in een civiele procedure

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Rotterdam, heeft eiser, vertegenwoordigd door M. van Rosmalen, een provisionele vordering ingediend tegen gedaagde, vertegenwoordigd door mr. K. Colakoglu. De vordering was gebaseerd op een overeenkomst tussen partijen voor het monteren van wanden en kozijnen, waarbij eiser een bedrag van € 8.494,79 vorderde. Eiser stelde dat gedaagde niet volledig had betaald voor de goedgekeurde facturen, terwijl gedaagde betwistte dat er nog een bedrag openstond en stelde dat eiser meer had gefactureerd dan daadwerkelijk was uitgevoerd.

Tijdens de comparitie van partijen op 4 september 2015 heeft de kantonrechter de processtukken bestudeerd, waaronder de dagvaarding en de conclusie van antwoord. De kantonrechter oordeelde dat de provisionele vordering van eiser voldeed aan de eisen van artikel 223 Rv, maar dat er onvoldoende zekerheid was dat de vordering in de hoofdzaak zou worden toegewezen. Gedaagde had immers aangevoerd dat alles al was betaald en dat eiser niet deugdelijke werkzaamheden had verricht.

De kantonrechter heeft de provisionele vordering afgewezen, waarbij eiser in de proceskosten van het incident werd veroordeeld. De zaak werd vervolgens verwezen naar de rolzitting voor het inbrengen van aanvullende stukken door gedaagde, met de mogelijkheid voor eiser om hierop te reageren. De beslissing van de kantonrechter benadrukt het belang van de bewijsvoering en de noodzaak voor eiser om zijn vordering te onderbouwen met voldoende bewijs.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 3947749 CV EXPL 15-11168
uitspraak: 25 september 2015
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],v.h.o.d.n. [handelsnaam eiser]
wonende te Rotterdam,
eiser in de hoofdzaak,
eiser in het incident
gemachtigde: M. van Rosmalen,
tegen
[gedaagde],h.o.d.n. [handelsnaam gedaagde],
wonende te Schiedam,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
gemachtigde: mr. K. Colakoglu werkzaam bij DAS Rechtsbijstand.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiser]” en “[gedaagde]”.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
  • het exploot van dagvaarding van 9 maart 2015, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het vonnis van 6 mei 2015 waarin een comparitie van partijen is gelast;
  • de akte inbrengen aanvullende producties aan de zijde van [eiser];
  • het proces-verbaal van de op 4 september 2015 gehouden comparitie van partijen;
  • de brief van 15 september 2015 aan de zijde van [eiser].
1.2.
Tijdens de comparitie van partijen heeft [eiser] ex artikel 223 Rv een provisionele vordering ingediend.
1.3.
De uitspraak van het vonnis (in het incident) is bepaald op heden.

2.De vordering

In de hoofdzaak
2.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te betalen € 19.047,70 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 14.892,93 vanaf 1 maart 2015 tot aan de van algehele voldoening, tevens vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 2.989,89 vanaf 10 augustus 2014 tot de dag van algehele voldoening en voorts [gedaagde] in de proceskosten te veroordelen.
In het incident
2.2.
[eiser] heeft gevorderd om bij provisioneel vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te betalen € 8.494,79 waarvan een bedrag van € 1.326,00 op de G-rekening dient te worden voldaan.
2.3.
Aan zijn provisionele vordering heeft [eiser] – zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. Op 8 juli 2014 is [eiser] met [gedaagde] een overeenkomst aangegaan tot het monteren van m-s wanden/kozijnen op het project ‘De Hofmeester’ te Rijswijk. [eiser] heeft de door hem op het project uitgevoerde werkzaamheden gefactureerd. In totaal heeft [eiser] voor een bedrag van € 31.308,14 gefactureerd. [gedaagde] heeft facturen van [eiser] voorzien van opmerkingen. [eiser] heeft conform die opmerkingen nieuwe facturen opgesteld en aan [gedaagde] gestuurd. [gedaagde] heeft deze facturen behouden. [gedaagde] heeft echter deze goedgekeurde facturen niet volledig betaald. [eiser] vordert thans betaling van het onbetaald gebleven gedeelte van de door [gedaagde] goedgekeurde facturen, dat is een bedrag van € 8.494,79. [eiser] heeft belang bij deze provisionele vordering omdat hij thans geen financiële middelen heeft.

3.Het verweer

[gedaagde] heeft de provisionele vordering betwist en heeft daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. [gedaagde] heeft alles al betaald, zelfs meer dan dat en kan dat aantonen met stukken. Daarnaast heeft [eiser] meer werk gefactureerd dan hij heeft uitgevoerd, was het werk niet goed uitgevoerd en is het werk niet afgemaakt. [gedaagde] heeft dit zelf moeten herstellen dan wel uitvoeren.

4.De beoordeling

In het incident
4.1.
In artikel 223 Rv is bepaald dat iedere partij tijdens een aanhangig geding kan vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding, mits de voorlopige voorziening samenhangt met de hoofdvordering. De kantonrechter stelt vast dat de provisionele vordering van [eiser] hieraan voldoet.
4.2.
Bij de beoordeling van de gevraagde voorziening stelt de kantonrechter voorop dat het algemene vereiste voor toewijsbaarheid van een vordering, dat de eisende partij bij haar vordering belang heeft, gevoegd bij de beperkte werkingsduur van een voorziening op grond van artikel 223 Rv er toe leidt dat het belang bij de gevraagde voorziening dringend moet zijn in die zin dat van de eisende partij niet kan worden gevergd dat zij de afloop van de procedure in de hoofdzaak afwacht. [eiser] heeft in beginsel voldoende belang bij zijn provisionele vordering, nu niet weersproken is dat [eiser] geen financiële middelen heeft.
4.3.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of de provisionele vordering kan worden toegewezen. De kantonrechter kan uitsluitend vooruitlopen op de in de hoofdzaak te nemen beslissing, indien aannemelijk is dat de vordering in de hoofdzaak (gedeeltelijk) zal worden toegewezen. Gelet op het verweer van [gedaagde] dat alles al is betaald en [gedaagde] dat met stukken kan aantonen met daarbij het verweer in de hoofdzaak dat er te veel is gefactureerd en dat de werkzaamheden niet juist zijn uitgevoerd, is het vooralsnog onvoldoende zeker dat het thans gevorderde bedrag in de hoofdzaak zal worden toegewezen. Daarbij komt dat ook het restitutierisico in deze zaak een rol speelt en de stukken mét toelichting op korte termijn in het geding kunnen worden gebracht. Al deze belangen tegen elkaar afwegend, maken dat de provisionele vordering zal worden afgewezen.
4.4.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [eiser] veroordeeld in de proceskosten in het incident van [gedaagde]. Gelet op het feit dat het incident niet tot extra werkzaamheden aan de zijde van [gedaagde] heeft geleid worden deze kosten begroot op nihil aan salaris voor de gemachtigde.
In de hoofdzaak
4.5.
[gedaagde] zal, teneinde zoveel mogelijk recht te kunnen doen op de feiten en onnodig hoger beroep te voorkomen, conform zijn verzoek in de gelegenheid worden gesteld om op de rolzitting van woensdag 21 oktober 2015 bij akte de ontbrekende stukken waaronder betaaloverzichten, betaalbewijzen en e-mailberichten in het geding te brengen, voorzien van een deugdelijke toelichting. [eiser] zal hier vervolgens nog op mogen reageren. De kantonrechter overweegt reeds thans dat de extra kosten die hierdoor worden veroorzaakt, ongeacht de afloop van de onderhavige zaak, voor rekening van [gedaagde] zullen komen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
In het incident
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van het incident vastgesteld op nihil aan salaris voor de gemachtigde;
In de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 21 oktober 2015voor akte overleggen stukken mét toelichting aan de zijde van [gedaagde], als bedoeld in overweging 4.5, waarna [eiser] nog mag reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Verkerk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
754