ECLI:NL:RBROT:2015:7548

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2015
Publicatiedatum
22 oktober 2015
Zaaknummer
15_2709
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep kinderopvangtoeslag wegens ontbreken procesbelang en vergoeding proceskosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 oktober 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de kinderopvangtoeslag. Eiseres, een inwoner van Rotterdam, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, waarin haar kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2013 definitief was vastgesteld op € 13.067,-. Tevens was bepaald dat eiseres een te veel ontvangen voorschot van € 1.215,- diende terug te betalen. Eiseres stelde dat er in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2013 geen kinderopvang had plaatsgevonden, en dat zij derhalve geen recht had op de toeslag voor die periode. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen procesbelang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep, omdat het geschil zich enkel richtte op de periode waarin zij geen recht had op de toeslag. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, maar kende eiseres wel een vergoeding van de proceskosten toe, omdat het bestreden besluit als uiterst gebrekkig gemotiveerd werd beschouwd. De rechtbank stelde de proceskosten vast op € 980,- en bepaalde dat de Belastingdienst/Toeslagen het door eiseres betaalde griffierecht van € 45,- diende te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 15/2709

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2015 in de zaak tussen

[eiseres] , te Rotterdam, eiseres,

gemachtigde: mr. M.G.J. Smit,
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder,

gemachtigde: drs. R.E. van Huisstede.

Procesverloop

Bij besluit van 19 september 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2013 definitief vastgesteld op € 13.067,- en bepaald dat eiseres de te veel ontvangen voorschotten van € 1.215,- dient terug te betalen.
Bij besluit van 14 april 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft bij faxbericht van 29 april 2015 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Bij faxbericht van 2 juli 2015 heeft eiseres de gronden van het beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In het primaire besluit heeft verweerder eiseres kinderopvangtoeslag toegekend voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 september 2013. Het geschil beperkt zich derhalve tot de periode van 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2013.
2. In de bezwaarfase heeft eiseres aangevoerd dat er in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2013 geen kinderopvang heeft plaatsgevonden. Ter zitting heeft zij dit bevestigd. Voorts heeft zij erkend dat het beroep zich niet (langer) richt tegen de berekening en de hoogte van de kinderopvangtoeslag. Daarmee is niet langer in geschil dat eiseres voor de periode van 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2013 geen recht heeft op kinderopvangtoeslag. Nu dat is waar het bestreden besluit op ziet, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of eiseres (nog) belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep.
3. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 26 februari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:646), is de bestuursrechter slechts gehouden tot inhoudelijke beoordeling van een bij hem ingediend beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan, indien de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Indien dat belang is vervallen, is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen vanwege de principiële betekenis daarvan.
4. Desgevraagd heeft eiseres ter zitting aangegeven (nog) belang te hebben bij deze procedure. Zij heeft het standpunt ingenomen dat het bestreden besluit in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer specifiek met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel.
5. Eiseres wenst kennelijk, gezien de aangevoerde en ter zitting gehandhaafde beroepsgronden, een uitspraak te verkrijgen over de door haar geconstateerde gebreken in de besluitvorming en de wijze waarop verweerder de zaak heeft behandeld. De rechtbank ziet niet in welk resultaat eiseres met de onderhavige procedure kan bereiken. Een oordeel daarover heeft voor eiseres immers geen feitelijke betekenis, omdat het niet tot een voor haar gunstiger resultaat kan leiden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres geen belang (meer) heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep.
6. De rechtbank zal het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren wegens het ontbreken van procesbelang.
7.1.
De rechtbank ziet aanleiding om, met toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Voorts ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).
7.2.
Daartoe overweegt zij het volgende. Het bestreden besluit is uiterst gebrekkig gemotiveerd. In het primaire besluit heeft verweerder de kinderopvangtoeslag over 2013 definitief vastgesteld op € 13.607,- en bepaald dat eiseres de te veel ontvangen voorschotten van € 1.215,- dient terug te betalen. Bij brief van 7 oktober 2014 heeft eiseres de gronden van haar bezwaar naar voren gebracht. Uit deze gronden blijkt dat het eiseres niet duidelijk is waarom verweerder de kinderopvangtoeslag heeft vastgesteld op € 13.607,-. Echter, in het bestreden besluit heeft verweerder het in het primaire besluit overwogene in feite herhaald, zonder daarin te motiveren waarom hetgeen in bezwaar is aangevoerd niet afdoet aan het primaire besluit. Eerst ter zitting is eiseres duidelijk kunnen worden dat verweerders besluit tot terugvordering slechts ziet op de maanden oktober tot en met december 2013. Daarom is, naar het oordeel van de rechtbank, het onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag lag volgens objectieve maatstaven zodanig onder de maat gebleven dat daaruit is voortgevloeid dat eiseres zich genoodzaakt zag in beroep te gaan en zich van professionele rechtsbijstand te voorzien.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 45,- vergoedt, en
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van mr. E.L. Bamberg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.