In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 oktober 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de kinderopvangtoeslag. Eiseres, een inwoner van Rotterdam, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, waarin haar kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2013 definitief was vastgesteld op € 13.067,-. Tevens was bepaald dat eiseres een te veel ontvangen voorschot van € 1.215,- diende terug te betalen. Eiseres stelde dat er in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2013 geen kinderopvang had plaatsgevonden, en dat zij derhalve geen recht had op de toeslag voor die periode. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen procesbelang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep, omdat het geschil zich enkel richtte op de periode waarin zij geen recht had op de toeslag. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, maar kende eiseres wel een vergoeding van de proceskosten toe, omdat het bestreden besluit als uiterst gebrekkig gemotiveerd werd beschouwd. De rechtbank stelde de proceskosten vast op € 980,- en bepaalde dat de Belastingdienst/Toeslagen het door eiseres betaalde griffierecht van € 45,- diende te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.