ECLI:NL:RBROT:2015:9834

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 december 2015
Publicatiedatum
8 januari 2016
Zaaknummer
C/10/471974 / HA ZA 15-266
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van ouderdomspensioen in het kader van echtscheiding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om de verrekening van ouderdomspensioen tussen partijen die in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd en later zijn gescheiden. De vrouw heeft de man verzocht om inlichtingen te verstrekken over zijn opgebouwde ouderdomspensioenrechten bij het Rabobank Pensioenfonds, welke rechten zijn opgebouwd tijdens hun huwelijk. De man heeft de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, maar heeft geen informatie verstrekt aan de vrouw. De vrouw vordert dat de man binnen 14 dagen na betekening van het vonnis schriftelijke inlichtingen verstrekt over de ouderdomspensioenrechten, met een dwangsom van € 250,- per dag voor elke dag dat hij in gebreke blijft. De man verzet zich tegen de vordering en stelt dat de vrouw niet ontvankelijk is in haar verzoek, omdat zij de procedure volgens artikel 677 van het Wetboek van Rechtsvordering had moeten volgen. De rechtbank oordeelt dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek, omdat zij op grond van artikel 678 lid 2 Rv bevoegd is om de rechter te verzoeken de wijze van verdeling te gelasten. De rechtbank overweegt verder dat de door de man opgebouwde ouderdomspensioenrechten verrekend dienen te worden, en dat de vordering van de vrouw in beginsel voor toewijzing vatbaar is. De rechtbank wijst de man op zijn verplichting om de gevraagde informatie te verstrekken en houdt verdere beslissingen aan totdat deze informatie is ontvangen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/471974 / HA ZA 15-266
Vonnis van 9 december 2015
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [eiseres] ,
eiseres,
advocaat mr. A.K.J. Plaisier,
tegen
[gedaagde],
wonende te [gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.F.J. van den Hoek.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 26 februari 2015 en de door de vrouw overgelegde producties;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis van 30 september 2015, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- het proces-verbaal van comparitie van 29 oktober 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voorzover van belang – het volgende vast:
2.1.
Partijen zijn op 12 mei 1971 in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
2.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 26 oktober 1992 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. In deze beschikking is de man veroordeeld om met de vrouw over te gaan tot verdeling van de gemeenschappelijke goederen ten overstaan van een notaris en heeft de rechtbank zo nodig ten aanzien van de man een onzijdig persoon benoemd. De inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand heeft op 22 januari 1993 plaatsgevonden.
2.3.
De man heeft pensioenrechten opgebouwd bij het Rabobank Pensioenfonds. Op 4 augustus 2014 heeft de man de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. De vrouw heeft de man tevergeefs verzocht om haar inlichtingen te verstrekken over de door hem opgebouwde ouderdomspensioenrechten en deze rechten met haar te verrekenen.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert – na eisvermindering ter comparitie – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

1. de man te bevelen om binnen 14 dagen na betekening van in deze te wijzen vonnis schriftelijke inlichtingen te verschaffen omtrent de ouderdomspensioenrechten, welke zijn opgebouwd in de periode 12 mei 1971 tot en met 22 januari 1993, op verbeurde van een dwangsom van € 250,- per dag voor elke dag dat de man na deze termijn ingebreke blijft aan uw bevel te voldoen om aan de vrouw de vereiste inlichtingen te verstrekken.
2. Te bepalen dat de man aan de vrouw maandelijks bij vooruitbetaling moet voldoen het pro rato deel van het ouderdomspensioen dat de man ontvangt van het Rabobank pensioenfonds met ingang van de datum waarop hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
3. De man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van de vrouw bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of de door de man opgebouwde ouderdomspensioen-rechten dienen te worden verrekend.
4.2.
De rechtbank overweegt dat uit de rechtspraak volgt dat, in aanmerking genomen dat partijen gehuwd zijn geweest in de algehele gemeenschap van goederen in samenhang met de datum waarop het huwelijk van partijen door echtscheiding is ontbonden, de door de man tot de datum van ontbinding van het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioenrechten dienen te worden verrekend op de voet van het arrest Boon/Van Loon (HR 27 november 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4271). De vorderingen van de vrouw die strekken tot verrekening van het opgebouwde ouderdomspensioen zijn derhalve, in beginsel, voor toewijzing vatbaar. In beginsel, omdat te beoordelen staat of de hierna te behandelen onderdelen van het verweer van de man, aan toewijzing van die vorderingen in de weg staan.
Ontvankelijkheid
4.3.
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat de vrouw in deze procedure niet ontvankelijk dient te worden verklaard nu zij de weg van artikel 677 Wetboek van Rechtsvordering (hierna: Rv) dient te volgen.
4.4.
De vrouw heeft zich hiertegen verzet.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw ontvankelijk dient te worden verklaard in haar onderhavige verzoek. Op grond van het bepaalde in artikel 678 lid 2 Rv kan immers zolang geen volledige overeenstemming is bereikt, de meest gerede partij vorderen dat de rechter de wijze van verdeling gelast of zelf de verdeling vaststelt. De vrouw is op grond van voormelde wetsbepaling derhalve wel degelijk bevoegd om onderhavige verzoek in te dienen.
Verjaring
4.6.
Voorts heeft de man zich beroepen op verjaring ex artikel 3:306 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), nu de vrouw vanaf oktober 1992 meer dan twintig jaar heeft verzuimd de afwikkeling van de verdeling tot stand te (doen) brengen of zelfs maar bij de man aan de orde te (laten) stellen. Ter comparitie heeft de man zich eveneens beroepen op de verjaringstermijn van artikel 3:324 BW, nu er meer dan twintig jaren zijn verstreken na het wijzen van het echtscheidingsvonnis waarin de verdeling is opgedragen ten overstaan van een notaris.
4.7.
Volgens de vrouw kan in er in het onderhavige geval geen sprake zijn van verjaring, nu het pensioengeld waarop de vrouw recht heeft, pas opeisbaar is geworden op het moment dat de man in 2014 de pensioengerechtigde leeftijd bereikte. De vrouw was in de veronderstelling dat zij pas vanaf het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd informatie kon inwinnen over het opgebouwde ouderdomspensioen. Subsidiair doet de vrouw een beroep op stuiting.
4.8.
De rechtbank overweegt dat nu gesteld noch gebleken is dat partijen voor 2014 hebben gesproken over de verdeling van de door de man opgebouwde ouderdomspensioenrechten, de pensioenrechten moeten worden aangemerkt als een overgeslagen goed in de zin van artikel 3:179 lid 2 BW zodat een nadere verdeling van pensioenrechten kan worden gevorderd. Ingevolge het bepaalde in artikel 3:178 is deze vordering niet aan verjaring onderhevig. Ter comparitie heeft de man zich op het standpunt gesteld dat in het onderhavige geval wel degelijk sprake is van verjaring omdat de rechtbank in het echtscheidingsvonnis heeft bevolen een verdeling ten overstaan van de notaris te stand te brengen met benoeming van een notaris en een onzijdig persoon. De rechtbank volgt het standpunt van de man niet. Door te bepalen dat de verdeling plaats diende te vinden ten overstaan van een notaris, is naar het oordeel van de rechtbank niet een rechtsvordering ontstaan die ingevolge artikel 3:306 BW vatbaar is voor verjaring. Anders dan namens de man is betoogd, is een dergelijk standpunt niet verenigbaar met de heersende rechtspraak (zie onder meer rechtbank Noord-Holland 14 mei 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:4528 waarin eveneens sprake was van een verdeling ten overstaan van een notaris), alsmede de wettekst van artikel 3:178 BW (‘te allen tijde’) en de parlementaire geschiedenis. In de parlementaire geschiedenis staat immers bij artikel 3:178 lid 1 BW (PG Vaststellingswet Boek 3, p. 606) vermeld: “De woorden ‘te allen tijde’ (…) drukken uit dat de vordering tot verdeling niet aan verjaring onderhevig is.”
Voorts is de verjaringstermijn van artikel 3:324 BW evenmin van toepassing nu dit artikel ziet op de verjaring van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van (onder meer) rechtelijke uitspraken.
Rechtsverwerking
4.9.
De man heeft zich daarnaast beroepen op rechtsverwerking. De man is door de vrouw nimmer aangesproken om samen naar de notaris te gaan. Door dit niet te doen heeft de man er in redelijkheid op mogen vertrouwen dat de vrouw hem niet (meer) met betrekking tot (de verdeling van) het ouderdomspensioen zou aanspreken. Daarbij zijn voor het aannemen van rechtsverwerking ook andere omstandigheden van belang:
  • de vrouw wist vanaf 2011 dat de man met prepensioen was;
  • de vrouw heeft op 6 oktober 1996 een bericht van het Rabobank Pensioenfonds ontvangen over het nabestaandenpensioen;
  • de vrouw is zelf op 1 juli 2014 met pensioen gegaan en heeft haar pensioenuitvoerder en de man niet over het pensioen geïnformeerd;
  • de vrouw heeft de man ook na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd vier maanden lang niets laten weten.
Verder heeft de man – gelet op de houding van de vrouw in het verleden – nooit een aanvullende inkomensvoorziening en/of koopsompolis gesloten, waardoor hij bij deling van het opgebouwde ouderdomspensioen onredelijk zou worden bezwaard.
4.10.
De vrouw heeft zich verzet tegen het beroep op rechtsverwerking.
4.11.
De rechtbank overweegt dat enkel tijdsverloop of stilzitten geen toereikende grond oplevert voor het aannemen van rechtsverwerking. Er moet sprake zijn van de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de man het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de vrouw haar aanspraken niet (meer) geldend zou maken, hetzij de positie van de man onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in het geval dat de vrouw haar aanspraak alsnog geldend zou maken. De door de man aangevoerde omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om één van de hiervoor bedoelde bijzondere omstandigheden aan te kunnen nemen. In aanmerking genomen dat – naar de man moet hebben geweten – pensioenverrekening vaak pas kan worden geëffectueerd na de ingangsdatum van het pensioen, kon de man niet louter vanwege het stilzwijgen van de vrouw er redelijkerwijs van uit gaan dat zij haar recht op pensioenverrekening prijs gaf. Voorts is gesteld noch gebleken dat de vrouw zich anderszins heeft gedragen of uitgelaten op grond waarvan de man gerechtvaardigd mocht aannemen dat zij afstand deed van haar aanspraak op pensioenverrekening. Dat de vrouw eerder informatie heeft ontvangen over haar eigen pensioen dan wel prepensioen of nabestaandenpensioen van de man, betekent niet dat zij op de hoogte was van haar recht op verrekening van ouderdomspensioen en dat zij bovendien deze rechten niet zou effectueren. Een termijn van vier maanden is te kort om een geslaagd beroep op rechtsverwerking te kunnen doen. Voor zover de man stelt dat hij onredelijk zou worden benadeeld indien het ouderdomspensioen zou worden verrekend, overweegt de rechtbank dat de man die stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Gesteld noch gebleken is immers, dat de man niet over voldoende middelen beschikt om de vrouw uit te betalen.
Redelijkheid en billijkheid
4.12.
Meer subsidiair heeft de man aangevoerd dat ingevolge het arrest Boon/Van Loon de eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen eisen dat een vordering tot verrekening wordt gematigd of dat in het geheel geen vordering wordt toegekend. Het is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de vordering pas na 23 jaar is ingediend. Ook tegen dit beroep heeft de vrouw zich verzet.
4.13.
De rechtbank overweegt dat de bijzondere aard van ouderdomspensioenrechten ertoe kan leiden dat de vordering tot verrekening kan worden gematigd of geheel niet wordt toegekend, zoals wanneer de pensioengerechtigde reeds op andere wijze in de verzorging van de andere echtgenoot heeft voorzien of redelijkerwijs niet tot enige uitkering in staat is. De man heeft echter in het onderhavige geval geen omstandigheden aangevoerd die ertoe leiden dat zijn meer subsidiaire beroep zou moeten worden gehonoreerd. De omstandigheid dat de vrouw eerst nadat de man de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt haar vordering heeft ingediend, maakt niet dat de vrouw in strijd met de redelijkheid en billijkheid handelt door alsnog aanspraak te maken op een deel van het pensioen van de man. Dat de vrouw het verzoek niet te laat heeft ingediend, is reeds in het voorgaande geoordeeld.
4.14.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de door de man opgebouwde ouderdomspensioenrechten tussen partijen dienen te worden verrekend.
4.15.
Ter comparitie is namens de vrouw verklaard dat het petitum van de vrouw bestaat uit twee vorderingen: een vordering met betrekking tot de verstrekking van informatie over het opgebouwde ouderdomspensioen van de man en aansluitend daarop een vordering om het pro rata deel van het ouderdomspensioen waar de vrouw recht op heeft, te voldoen in maandelijkse bedragen. Namens de vrouw is verzocht om een eerst een tussenvonnis te wijzen waarin het bevel tot het overleggen van informatie wordt toegewezen. Pas wanneer de precieze omvang van de aanspraken duidelijk zijn, wordt namens de vrouw verzocht een eindvonnis te wijzen waarin de maandelijkse bedragen zijn vastgelegd.
4.16.
Namens de man is geen bezwaar ingediend tegen de voorgestelde processuele gang van zaken. De rechtbank zal dan ook in dit vonnis bepalen dat de man inlichtingen aan de vrouw dient te verschaffen alvorens tot een eindvonnis te komen waarin de precieze omvang van de aanspraken kunnen worden vastgesteld. Gelet op de komende vakantieperiode zal de termijn daartoe worden verlengd tot 13 januari 2016. De dwangsom zal worden gemaximeerd als hierna weergegeven.
4.17.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de man uiterlijk op
13 januari 2016aan de rechtbank en de vrouw schriftelijk inlichtingen dient te verschaffen omtrent de ouderdomspensioenrechten die door hem in de periode 12 mei 1971 tot en met 22 januari 1993 zijn opgebouwd, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat de man daarmee in gebreke blijft met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 100.000,00;
5.2.
bepaalt dat de vrouw binnen twee weken na ontvangst van de hiervoor onder 5.1 benoemde informatie desgewenst bij akte kan reageren;
5.3.
wijst erop dat de rechtbank daarna zal beslissen over de verdere voortgang van de procedure;
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A. Muilwijk-Schaaij en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2015.
2053/
2323