ECLI:NL:RBROT:2016:1568

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 maart 2016
Publicatiedatum
1 maart 2016
Zaaknummer
10/680126-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor bedreigingen, valsheid in geschrifte en oplichting

Op 2 maart 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging, valsheid in geschrifte en oplichting. De verdachte werd veroordeeld voor het versturen van dreigbrieven, vergezeld van kogelpatronen, naar medewerkers van de Omgevingsdienst, alsook voor het valselijk opmaken van WOB-aanvragen en het opzetten van een onderhuurconstructie na de executieveiling van zijn panden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door het versturen van de dreigbrieven, een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en hen angst heeft aangejaagd. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte opzettelijk valse huurovereenkomsten had opgemaakt, waardoor hij de nieuwe eigenaren van de panden financieel benadeelde. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, waarvan een deel voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering, omdat deze na het faillissement van de verdachte was ingediend. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/680126-14
Datum uitspraak: 2 maart 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres],
raadsvrouw mr. [raadsvrouw], advocaat te [plaats].

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 februari 2016.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. [officier van justitie] heeft gevorderd:
  • partiële vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde - te weten het valselijk opmaken van WOB-aanvragen op naam van [getuige 1] en [getuige 2] -;
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4 overige - te weten het valselijk opmaken van WOB-aanvragen op naam van [getuige 3] en [getuige 4] -, 5, 6 en 7 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek van voorarrest,
  • opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis op de datum van de uitspraak;
  • bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het in beslag genomen paspoort en verbeurdverklaring van de overige in beslag genomen goederen.

4.Partiële vrijspraak

Ten aanzien van feit 4

4.1.
Partiële vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder 4 ten laste gelegde feiten, namelijk het valselijk opmaken van WOB-aanvragen op naam van
[getuige 1] en [getuige 2] en het indienen van deze aanvragen bij de gemeente X, niet wettig en overtuigend zijn bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Partiële vrijspraak
De verdachte wordt voorts verweten dat hij in de periode van 8 mei 2013 tot en met 17 juni 2014 valselijk WOB-aanvragen en bezwaarschriften op naam van [getuige 3] heeft opgemaakt en bij de gemeente X heeft ingediend.
Voornoemde aanvragen en bezwaarschriften zijn echter op 11 en 15 maart 2013 door de gemeente X ontvangen. Dat is buiten de tenlastegelegde periode. De verdachte zal daarom ook van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

5.Waardering van het bewijs

Ten aanzien van de feiten 1 en 2

Vaststelling feiten
Aan de hand van de gebezigde bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Tussen de verdachte enerzijds en de gemeente X en de omgevingsdienst Y (hierna “Omgevingsdienst”) anderzijds is sprake van een jarenlang conflict. De Omgevingsdienst buigt zich onder meer over de aanvraag van vergunningen voor het verhuren van woonruimte en houdt toezicht op het naleven van deze vergunningen.
De gemeente X heeft op 13 augustus 2013 executoriaal beslag gelegd op 31 aan de verdachte in eigendom toebehorende panden voor verhaal van een bedrag wegens verbeurde dwangsommen. Deze dwangsommen waren aan de verdachte opgelegd wegens illegale kamerverhuur.
Op alle panden rust een eerste recht van hypotheek ten gunste van de [bank]. Om haar positie als hypotheekhouder te bewaken heeft de [bank] de executie van deze panden overgenomen. De executieveiling van de eerste drie panden is aangezegd voor 19 februari 2014. De verdachte heeft door middel van een kort geding procedure getracht deze executieveiling tegen te gaan. Dat is niet gelukt. De voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam heeft op 12 februari 2014 de vordering van de verdachte afgewezen.
Op 4 februari 2014 hebben medewerkers van de Omgevingsdienst en de gemeente X een dreigbrief in een envelop met daarin tevens een kogelpatroon op hun huisadres ontvangen; [slachtoffer 3] en zijn echtgenote [slachtoffer 1] op het adres [adres] en [slachtoffer 2] op het adres [adres].
Op de envelop die is ontvangen door [slachtoffer 2] is het adres verkeerd gespeld, namelijk [verkeerd adres] in plaats van [adres]. Beide brieven zijn geadresseerd aan de gemeente X.
Bij een doorzoeking in het kantoor van de verdachte zijn vijf gele memo blaadjes aangetroffen met adresgegevens. Op één van de memo’s stond met pen de tekst geschreven: “[slachtoffer 1] [adres]”. Op een tweede memo stond geschreven: “[slachtoffer 2] [verkeerd adres]”. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werken beiden bij de Omgevingsdienst.
Het NFI heeft de enveloppen waarin de dreigbrieven zijn verstuurd onderzocht op DNA sporen. De conclusie van het NFI is dat op de “opgeknipte postzegel inclusief onderliggend papier” van beide enveloppen een DNA profiel is aangetroffen dat matcht met het DNA profiel van de verdachte.
Standpunt verdediging
De verdachte heeft ontkend dat hij de dreigbrieven naar de medewerkers van de Omgevingsdienst heeft gestuurd. De verdediging heeft aangevoerd dat er geen direct bewijs is dat de verdachte de dreigbrieven heeft verzonden. Het aangetroffen DNA materiaal op de enveloppen waarmee de dreigbrieven zijn verzonden, heeft om meerdere redenen geen bewijswaarde. De kans is erg groot dat het DNA materiaal is gecontamineerd, omdat de enveloppen in vele handen zijn geweest. Verder is het, gelet op de zeer kleine hoeveelheid aangetroffen DNA, waarvan wordt gesteld dat dat van de verdachte is, aannemelijker dat dit door indirect contact op de enveloppen terecht is gekomen.
Het verkeerd gespelde adres van [slachtoffer 2] op de memo had de verdachte van een derde doorgekregen. Dit wil dus niet zeggen dat de verdachte de dreigbrief heeft gestuurd.
De verdediging heeft bepleit de verdachte vrij te spreken van deze feiten.
Beoordeling
Voor de rechtbank staat buiten redelijke twijfel dat de verdachte degene is geweest die de dreigbrieven naar de medewerkers van de Omgevingsdienst heeft gestuurd.
De rechtbank concludeert dat, nu beide dreigbrieven exact dezelfde tekst bevatten en bij beide een kogelpatroon is meegestuurd, de enveloppen gelijksoortig zijn en deze op dezelfde dag door de medewerkers van de Omgevingsdienst zijn ontvangen, deze door dezelfde persoon zijn opgemaakt en verzonden. Het feit dat er wellicht contaminatie van op de enveloppen aangetroffen DNA sporen heeft plaatsgevonden, hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, laat onverlet dat op beide enveloppen waarin de dreigbrieven zijn verstuurd een DNA profiel is aangetroffen dat matcht met het DNA profiel van de verdachte. Dit zijn zowel de bevindingen van het NFI als van het Independent Forensic Services (hierna IFS), dat een contra expertise heeft uitgevoerd. Het NFI heeft voorts gerapporteerd dat de kans dat het DNA profiel op de aan [slachtoffer 2] verzonden envelop van een andere willekeurige persoon afkomstig is, heel erg klein is, namelijk kleiner dan 1 op 1 miljard (de conclusie van het IFS luidt ook dat deze kans erg klein is, namelijk kleiner dan 1 op 100 miljoen). De rechtbank hecht derhalve grote bewijswaarde aan het aangetroffen DNA materiaal en komt gezien het vorenstaande tot de conclusie dat het DNA materiaal dat op beide enveloppen is aangetroffen afkomstig is van de verdachte.
Het verweer dat het DNA van de verdachte door indirect contact op de enveloppen is beland, acht de rechtbank niet aannemelijk. De verdachte had weliswaar al eerder brieven naar gemeentelijke instanties verzonden zodat zijn DNA daarop aanwezig kan zijn geweest, maar de dreigbrieven zijn geadresseerd aan en dus direct bezorgd op de privé adressen van de desbetreffende medewerkers. De verdachte heeft overigens geen verklaring gegeven voor de wijze waarop zijn DNA op de enveloppen terecht zou zijn gekomen.
Het verweer wordt verworpen.
Zoals de verdediging heeft betoogd, moeten de bevindingen van een DNA onderzoek altijd worden beschouwd in de context van de zaak. De rechtbank is van oordeel dat er in het onderhavige geval meerdere bewijsmiddelen zijn die tot de conclusie leiden dat de verdachte de dreigbrieven heeft verzonden. Immers, de verdachte had al een geruime tijd een conflict met de gemeente X en de Omgevingsdienst, dat ertoe heeft geleid dat op
19 februari 2014 een aantal panden van de verdachte zou worden geveild. De verdachte heeft op meerdere manieren zijn bezwaren daartegen geuit. In de dreigbrieven wordt gerefereerd aan deze datum. Hierin is namelijk opgenomen dat vanaf 20 februari 2014 niets in X meer hetzelfde zal zijn.
Voorts zijn bij de verdachte vijf memo blaadjes met daarop adressen gevonden. Op twee van deze memoblaadjes zijn precies de twee privé adressen genoteerd van de medewerkers die een dreigbrief hebben ontvangen. Daarbij komt dat op een van deze memo’s het adres van [slachtoffer 2] niet juist was gespeld en dat dezelfde spelfout is gemaakt in de adressering op de envelop met daarin de dreigbrief die naar [slachtoffer 2] is gestuurd, namelijk [verkeerd adres] in plaats van [adres]. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij, nadat hij hoorde over de verdenking dat hij de brieven zou hebben verstuurd, deze twee memo’s met namen en adressen daar bewust had neergelegd omdat hij wist dat de politie zou komen. De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig. Niet valt in te zien waarom de verdachte zichzelf zou willen belasten in deze zaak en daarbij ook nog eens de moeite zou nemen om de privé adressen van deze medewerkers te achterhalen. Desgevraagd heeft de verdachte dit niet nader onderbouwd. Bovendien heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij slechts de memo van [slachtoffer 1] daar had neergelegd en dat de memo van [slachtoffer 2] daar al langer zou liggen. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard ook de memo met het adres van [slachtoffer 2] daar te hebben neergelegd nadat hij wist van zijn verdenking.
Gezien alle vorenstaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de dreigbrieven aan [slachtoffer 1] (en haar echtgenoot [slachtoffer 3]) en [slachtoffer 2] heeft gestuurd.
Ten aanzien van feit 3Het onder 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van feit 4
Standpunt verdediging
Namens de verdachte is aangevoerd dat [getuige 4] een machtiging heeft ondertekend, waarin is opgenomen dat [getuige 4] de verdachte machtigt om een aantal bezwaarschriften namens hem in te dienen. De handtekening die [getuige 4] op de machtiging heeft gezet, heeft de verdachte met medeweten van [getuige 4] gebruikt voor het doen van zes WOB-aanvragen op naam van [getuige 4] bij de gemeente X. Er is daarom geen sprake van een “valse” handtekening op de WOB-aanvragen. Er is hoogst sprake van een kopie. Een kopie van een handtekening kan slechts een vervalsing zijn, indien daar een wijziging in is aangebracht, maar dat is in deze niet het geval. De verdediging verzoekt de verdachte vrij te spreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
BeoordelingEr zijn 6 WOB-aanvragen door de gemeente X ontvangen met onderaan de naam en handtekening van [getuige 4]. In het kantoor van de verdachte zijn vier lege A4 papieren aangetroffen met onderaan de naam en handtekening van [getuige 4]. De naam en handtekening van [getuige 4] op de lege A4 papieren en op de zes WOB-aanvragen zien er precies hetzelfde uit als de naam en handtekening die zijn geschreven op een door de gemeente ontvangen machtiging van [getuige 4]. Hieruit en uit de verklaring van de verdachte leidt de rechtbank af dat hij de naam en handtekening die [getuige 4] op de machtiging heeft geplaatst, heeft gekopieerd naar een leeg A4, die hij, voorzien van een tekst betreffende een WOB-aanvraag, op naam van [getuige 4] naar de gemeente X heeft gezonden.
De Hoge Raad heeft bepaald dat valselijk opmaken in de zin van art. 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht ook omvat het plaatsen van de handtekening of naam van een derde onder een overigens waarheidsgetrouw opgemaakt geschrift, aangezien daardoor een onjuist beeld ontstaat omtrent de identiteit van de auteur die dat geschrift heeft opgesteld en dus omtrent de herkomst daarvan. Dat de handtekening met goedvinden van de derde is geplaatst doet hier niet aan af volgens de Hoge Raad.
De verdachte heeft met zijn handelen voorgewend dat de WOB-aanvragen die hij bij de gemeente X indiende afkomstig waren van [getuige 4], terwijl deze in zijn geheel door de verdachte waren opgesteld. Het handelen van de verdachte is derhalve aan te merken als het plegen van valsheid in geschrift. Het verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van de feiten 5, 6 en 7
Standpunt verdediging
De verdachte heeft ontkend dat hij anderen heeft bewogen tot het teniet doen van een inschuld, door, wetende dat zijn panden zouden worden geveild dan wel nadat zijn panden waren geveild, opnieuw vervalste - geantedateerde en gewijzigde - huurovereenkomsten met de huurders aan te gaan en hierdoor een onderhuurconstructie te construeren teneinde zichzelf te verzekeren van (een deel van) de huuropbrengsten van deze panden.
Beoordeling
Ook wat deze feiten betreft staat het voor de rechtbank onomstotelijk vast dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde. Het volgende wordt hiertoe overwogen.
[Getuige 5] heeft tijdens twee executieveilingen op 19 februari en 19 maart 2014 diverse panden gekocht die daarvoor eigendom waren van de verdachte. Het betreft hier de panden aan [adres 1 en 2], [adres 3], [adres 4] en [adres 5 en 6]. Namens [bedrijf 1] heeft [getuige 6] tijdens een executieveiling op 19 februari 2014 het pand aan [adres 7] gekocht. Ook dit pand was voorheen eigendom van de verdachte.
Diverse huurders van deze panden, die in het bezit waren van een huurovereenkomst met de verdachte als eigenaar/verhuurder, hebben verklaard dat de verdachte kort voor of zelfs na de executieveiling bij hen is langs gekomen en hen een nieuwe huurovereenkomst heeft laten tekenen, waarin [bedrijf van de verdachte] -van welk bedrijf de verdachte directeur is- als nieuwe verhuurder was opgenomen. Ook hebben zij verklaard dat die nieuwe huurovereenkomst gedateerd was op een moment dat ver voor de datum van het bezoek van de verdachte lag. Meerdere huurders hebben voorts verklaard dat de verdachte tegen hen had gezegd dat hij hen de contracten liet tekenen om te voorkomen dat de nieuwe eigenaar van het pand hen uit de woning zou kunnen zetten.
De verdachte heeft aangevoerd dat het niet klopt wat de huurders hebben verklaard en dat zij dat waarschijnlijk hebben gedaan om de nieuwe eigenaren niet af te vallen.
De rechtbank acht dit verweer niet aannemelijk. In ieder geval vijf huurders hebben onafhankelijk van elkaar verklaard over de bovenstaande gang van zaken. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van hun verklaringen. Dit geldt temeer nu hun verklaringen worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
De politie heeft onderzoek gedaan naar de gegevens op de computers en andere datadragers van de verdachte. Uit dit onderzoek blijkt dat alle huurovereenkomsten tussen [bedrijf van de verdachte] als verhuurder en de huurders van voornoemde panden (met uitzondering van de huurovereenkomsten met betrekking tot [adres 7], [adres 3] en [adres 4]) zijn opgemaakt ná 19 februari 2014 en dus na de eerste executieveiling. Voorts is uit dit onderzoek gebleken dat alle huurovereenkomsten met betrekking tot voornoemde panden (met uitzondering van de huurovereenkomst met betrekking tot [adres 7]) tussen de verdachte als eigenaar/verhuurder en [bedrijf van de verdachte] als huurder zijn opgemaakt in de periode van 10 maart tot en met 25 maart 2014 en dus ook ná de eerste executieveiling.
De verdachte heeft aangevoerd dat hij geregeld reeds bestaande huurovereenkomsten in zijn computer aanpaste om deze te gebruiken voor nieuwe huurders. Dit was ook het geval met de door de politie aangetroffen huurovereenkomsten. Dat wil volgens de verdachte niet zeggen dat de huurovereenkomsten tussen [bedrijf van de verdachte] en de huurders niet eerder bestonden.
Het dossier biedt echter geen enkel aanknopingspunt waaruit blijkt dat er reeds vóór de veiling van 19 februari 2014 huurovereenkomsten zouden zijn opgemaakt tussen [bedrijf van de verdachte] en de huurders van bovengenoemde panden of tussen de verdachte en [bedrijf van de verdachte]. Ook heeft de verdachte geen stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling. Daarbij komt dat de verdachte in een telefoongesprek op
22 februari 2014 met [getuige 7], huurder van twee van de bovengenoemde panden, heeft verteld dat hij gaat doen wat hij volgens de getuigenverklaringen van de huurders vervolgens ook heeft gedaan. De verdachte heeft tegen [getuige 7] gezegd: “ik doe het zo, dan zet ik hem gewoon op mijn eigen naam, dus dat de B.V. het van mij huurt”, “dan zal ik nog even een huurcontract maken maar dan voor mijzelf”, “dan gooi jij gewoon jouw huurcontract weg”, “als jij dan zegt ik heb het van [bedrijf van de verdachte] gehuurd klaar” en “dan zal ik het intern zelf regelen met de papieren”.
De rechtbank acht het verweer van de verdachte dan ook niet aannemelijk. Het verweer wordt verworpen.
Gezien het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte valselijk huurovereenkomsten heeft opgemaakt door deze te antedateren en [bedrijf van de verdachte] in plaats van zichzelf als verhuurder op te nemen. Hierdoor heeft de verdachte, terwijl hij wist dat zijn panden reeds in eigendom waren overgegaan of dat dat op korte termijn de eigendomsoverdracht zou plaatsvinden, een onderhuurconstructie gecreëerd die ten nadele strekt van de nieuwe eigenaren van de panden. Door middel van de onderhuurconstructie heeft de verdachte de nieuwe eigenaren bewogen tot het gedeeltelijk teniet doen van een inschuld. De nieuwe eigenaren meenden immers te zijn gebonden aan de (valse) huurovereenkomsten tussen [bedrijf van de verdachte] en de huurders van de panden met als gevolg dat de nieuwe eigenaren de huurders niet (volledig) konden aanspreken voor de huurpenningen waardoor zij (delen van de) huurpenningen zijn misgelopen. De eigenaren hebben zelf ook in overeenstemming met het voorgaande verklaard en vast staat dat door huurders na de eigendomsoverdracht van de panden aan [bedrijf van de verdachte] huurpenningen zijn betaald. De rechtbank acht de ten laste gelegde oplichting derhalve ook wettig en overtuigend bewezen.
In het dossier bevindt zich geen bewijs waaruit blijkt dat de verdachte de [bank] en [getuige 8] heeft bewogen tot het teniet doen van een inschuld. [Getuige 8] is geen eigenaar geworden van één van de in de tenlastelegging genoemde panden. Het bedrijf waarvan hij directeur is, [bedrijf 2], is na veiling de eigenaar geworden van de panden aan [adres 8 en 9].
De verdachte zal daarom van deze onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

6.Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij
opin of omstreeks de periode van 01 februari 2014 tot en met04 februari 2014 te X,
althans in Nederland,[slachtoffer 3] en
/of[slachtoffer 1], heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht
, althans met zware mishandeling,en
/ofbrandstichting,
immers heeft hij opzettelijk dreigend aan die [slachtoffer 3] en
/of[slachtoffer 1] en
/ofzijn/haar gezin/familie een brief met de navolgende tekst:
"State of WAR
Vanaf 20-02-2014 zal niks meer in X het zelfde zijn, niemand zal meer veilig zijn en niks meer heijlig zijn zoals jullie weten hebben wij de middelen de motivatie, en het lef om schade aan eigendomen van de gemeente X of personeel wat werkzaam is bij dezelvde gemeente iets aan te doen en natuurlijk lopen wij het risiko om gepakt te worden voor de gepleegde misdaden en zullen wij wellicht de opgelegde straf overleven maar wat jij je moet afvragen is of jij en je familie het risiko wil lopen om tegen een kogel aan te lopen die je als bijlage aan treft of een molotovcocktail in je auto wordt gegooid of dat je een handgranaat in je huiskamer wil ontvangen en kan overleven "No Merci",
en een kogelpatroon toegestuurd;
2.
hij
opin of omstreeks de periode van 01 februari 2014 tot en met04 februari 2014 te Z
, gemeente Z, en/of X, althans in Nederland,[slachtoffer 2], heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht
, althans met zware mishandeling,en
/ofbrandstichting, immers heeft hij opzettelijk dreigend aan die [slachtoffer 2] en zijn
gezin/familie een brief met de navolgende tekst:
"State of WAR
Vanaf 20-02-2014 zal niks meer in X het zelfde zijn, niemand zal meer veilig zijn en niks meer heijlig zijn zoals jullie weten hebben wij de middelen de motivatie, en het lef om schade aan eigendomen van de gemeente X of personeel wat werkzaam is bíj dezelvde gemeente iets aan te doen en natuurlijk lopen wij het risiko om gepakt te worden voor de gepleegde misdaden en zullen wij wellicht de opgelegde straf overleven maar wat jij je moet afvragen is of jij en je familie het risiko wil lopen om tegen een kogel aan te lopen die je als bijlage aan treft of een molotovcocktail in je auto wordt gegooid of dat je een handgranaat in je huiskamer wil ontvangen en kan overleven "No Merci",
en een kogelpatroon toegestuurd;
3.
hij op
of omstreeks27 februari 2014 te X
, althans in Nederland, al dan nietopzettelijk, als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis, een hoeveelheid professioneel vuurwerk,
(zes
, althans één of meer,"Super Cobra's 6"
), heeft opgeslagen en
/ofvoorhanden heeft gehad;
4.
hij
op of omstreeksinde periode van 08 mei 2013 tot en met
17 juni 201427 juni 2013te X,
althans in Nederland,meermalen
, althans eenmaal, (telkens)een aanvraag in het kader van de Wet
openbaarheid van bestuur (WOB-aanvraag)
(al dan niet met een volmacht) en/of een bezwaarschrift (al dan niet met een volmacht)namens
[getuige 3] en/of
[getuige 1] en/of [getuige 2] en/of en/of[getuige 4], -
(elk
)zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt
of vervalst, immers heeft verdachte
(telkens
)valselijk
- voornoemde WOB-aanvra
(a)g
(en
) en/of voornoemde bezwaarschrifteningediend bij de Gemeente X namens die
[getuige 3] en/of die [getuige 1] en/of die [getuige 2] en/of die[getuige 4],
terwijl die voornoemde perso(o)n(en) daarvan niet op de hoogte waren,en
/of
-
(vervolgens)die WOB-aanvra
(a)g
(en
) en/of die bezwaarschrift(en) en/of de daarbij meegestuurde volmacht(en)voorzien van een gekopieerde
, althans van een valsehandtekening van die
[getuige 3] en/of die [getuige 1] en/of die [getuige 2] en/of die[getuige 4],
zulks
(telkens
)met het oogmerk om die
/datgeschrift
(en
)als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
5.
hij
op een (of meer) tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 19 februari 2014 tot en met 31 maart 2014 te X
, althans in Nederland, (telkens
)met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
(telkens
)door een
of meerlistige
kunstgreepkunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,[getuige 5]
en/of [getuige 8] (en/of de [bank])heeft bewogen tot het
(gedeeltelijk
)teniet doen van een inschuld, hebbende verdachte
(telkens
)met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven -
valselijk en/oflistiglijk
en/of bedrieglijken/of in strijd met de waarheid
een/de huurovereenkomst
(en
)van
het/de pand
(en
)aan [adres 1 en 2] en
/of[adres 3] en
/of[adres 4]
en/of [adres 8 en 9]en
/of[adres 5 en 6] (wetende dat
dit/deze pand
(en
) reeds was/waren geveild enin eigendom zou
(den
)/was/waren over(ge)gaan) in een onderhuurconstructie (namens [bedrijf van de verdachte] gewijzigd en
/ofgeantidateerd, waardoor [getuige 5]
en/of [getuige 8] (en/of de [bank]) (telkens
)werd bewogen tot het
(gedeeltelijk
)teniet doen van genoemde inschuld;
6.
hij
op een (of meer) tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 19 februari 2014 tot en met 31 maart 2014 te X
, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) het/de huurovereenkomst
(en
)van
het/de pand
(en
)aan [adres 1 en 2] en
/ofhet pand aan [adres 3] en
/ofhet
/depand
(en)aan [adres 4] en
/of het/de pand
(en
)aan [adres 8 en 9] en
/of het/de pand
(en
)aan [adres 5 en 6], -
(elk
)zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte
(telkens
)valselijk voornoemde huurovereenkomsten gewijzigd in een
eenonderhuurconstructie (namens [bedrijf van de verdachte]) en
/of (vervolgens)deze huurovereenkomst
(en
) na voornoemde wijziging(en)geantidateerd, zulks
(telkens
)met het oogmerk om die
/datgeschrift
(en
)als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
7.
hij
op een (of meer) tjjdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 19 februari 2014 tot en met 31 mei 2014 te X
, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) het/de huurovereenkomst
(en
)van het
/depand
(en)aan [adres 7], -
(elk
)zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte
(telkens
)valselijk voornoemde huurovereenkomsten gewijzigd in een
eenonderhuurconstructie (namens [bedrijf van de verdachte]) en
/of (vervolgens)deze huurovereenkomst
(en
) na voornoemde wijziging(en)geantidateerd, zulks
(telkens
)met het oogmerk om die
/datgeschrift
(en
)als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
en
/of
hij
op een (of meer) tjjdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 19 februari 2014 tot en met 31 mei 2014 te X
, althans in Nederland, (telkens
)met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
(telkens
)door een
of meerlistige
kunstgreepkunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [getuige 6] en/of[bedrijf 1] heeft bewogen tot het
(gedeeltelijk
)teniet doen van een inschuld,
hebbende verdachte
(telkens
)met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven -
valselijk en/oflistiglijk
en/of bedrieglijken/of in strijd met de waarheid
een/de huurovereenkomst
(en
)van het
/depand
(en)aan [adres 7] (wetende dat dit
/dezepand
(en) reeds was/waren geveild enin eigendom zou
(den)/was
/warenover(ge)gaan) in een onderhuurconstructie (namens [bedrijf van de verdachte]) gewijzigd en
/ofgeantidateerd, waardoor
[getuige 6] en/of[bedrijf 1],
(telkens
)werd bewogen tot het
(gedeeltelijk
)teniet doen van genoemde inschuld.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

7.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en brandstichting;

2.

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en brandstichting;

3.

overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan;

4.

valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;

5.oplichting, meermalen gepleegd;

6.

valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;

7.valsheid in geschrift, meermalen gepleegd,

en
oplichting, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

8.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

9.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft twee dreigbrieven, beide vergezeld van een kogelpatroon, naar het huisadres van twee medewerkers van de Omgevingsdienst Y gestuurd.
De verdachte had al enkele jaren een zakelijk conflict met de gemeente X en de Omgevingsdienst. De brieven bevatten onder meer passages waarin wordt gedreigd dat de medewerkers of hun familie het risico lopen om tegen een kogel aan te lopen of een granaat in hun huiskamer te ontvangen.
De rechtbank neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij een zakelijk conflict op een intimiderende, beangstigende en persoonlijke wijze is gaan uitvechten. Door zijn handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en bij hen en hun familie gevoelens van grote angst en onveiligheid teweeg gebracht.
Voorts heeft de verdachte diverse stukken valselijk opgemaakt, zoals huurovereenkomsten en WOB-aanvragen. Door dergelijk handelen schaadt verdachte het vertrouwen dat het maatschappelijk verkeer in de juistheid van bepaalde geschriften moet kunnen stellen. Dit heeft een ontwrichtende werking op het economisch en het rechtsverkeer.
Wat betreft de valselijk opgemaakte WOB-aanvragen geldt nog het volgende. De verdachte heeft op naam van een derde WOB-aanvragen opgemaakt, de handtekening van die derde onderaan de aanvragen gekopieerd en deze naar de gemeente X gestuurd. Het enige doel dat de verdachte met de aanvragen had, was het frustreren van het ambtelijk apparaat vanwege het zakelijke conflict tussen hem en de gemeente. De verdachte had in dat kader van de rechtbank Rotterdam al een verbod opgelegd gekregen om meer dan tien brieven per maand aan de gemeente X te sturen. Door zijn handelen heeft de verdachte dit verbod proberen te omzeilen. Dat geeft blijk van minachting voor rechterlijke uitspraken aan de zijde van de verdachte.
De verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan oplichting. De verdachte heeft meerdere huurovereenkomsten valselijk opgemaakt, in die zin dat hij zijn bedrijf er tussen heeft geschoven als verhuurder ten opzichte van de huurders die voorheen rechtstreeks van de verdachte huurden. Hij heeft de nieuwe huurovereenkomsten geantedateerd en door de huurders laten tekenen, waarbij hij hen bovendien bewust onjuist heeft voorgelicht over de rechtsgevolgen van de eigendomsoverdracht van de panden tussen zichzelf als verhuurder en de huurders van zijn panden zijn bedrijf als huurder, respectievelijk verhuurder heeft vermeld, deze overeenkomsten heeft geantedateerd en door de huurders heeft laten ondertekenen. Feitelijk heeft hij door middel van misleiding van de huurders en valselijk opgemaakte overeenkomsten een onderhuursituatie willen creëren. Hierdoor heeft de verdachte niet alleen de nieuwe eigenaren van de panden financieel benadeeld - zij zijn hierdoor huurpenningen misgelopen -, maar hij heeft ook de huurders gedupeerd. Door hen te laten tekenen voor de onderhuurconstructie werden zij juridisch gezien geschaad in hun huurbescherming.
Tenslotte heeft de verdachte 6 Super Cobra’s in een lade in zijn kantoor bewaard. Het aanwezig hebben van dergelijk zwaar vuurwerk zonder daartoe geëigende veiligheidsvoorzieningen te treffen, brengt grote gevaren met zich, vanwege het ontploffingsgevaar en de daarmee gepaard gaande kans op schade.
De verdachte heeft door zijn handelwijze dan ook een onverantwoord risico genomen voor de veiligheid van zichzelf en omwonenden.
Op dergelijke ernstige feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een flinke gevangenisstraf.
Voor het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met het navolgende.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
26 januari 2016, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Psycholoog [psycholoog] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd
1 augustus 2014. Dit rapport houdt - onder meer - het volgende in.
Bij de verdachte kan geen psychiatrische problematiek en ook geen persoonlijkheidsstoornis worden vastgesteld. Wel zijn er aanwijzingen voor narcistische persoonlijkheidstrekken. Verder blijkt hij iemand te zijn die moeite heeft met nuanceren en vooral zwart-wit denkt.
De verdachte wordt geacht uitstekend in staat te zijn om invulling aan zijn leven te geven. Begeleiding door de reclassering is niet geïndiceerd.
Ook Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
26 augustus 2014. De bevindingen in dit rapport zijn nagenoeg gelijkluidend aan de bevindingen in het rapport van de psycholoog voornoemd.
De rechtbank komt tot een lagere strafoplegging dan is geëist door de officier van justitie, omdat zij de verdachte van meer feiten vrijspreekt en omdat zij van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van de feiten voldoende tot uitdrukking brengt.
Voorts zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk worden opgelegd, als stok achter de deur, teneinde de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend wordt de hierna te noemen straf passend en geboden geacht.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen. Zij heeft dit verzoek niet gemotiveerd en aan de rechtbank zijn geen omstandigheden gebleken die nopen tot toewijzing van het verzoek. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

10.In beslag genomen voorwerpen

Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen voorwerpen, vermeld op de beslaglijst d.d. 26 januari 2016 onder de nummers 3 tot en met 9, verbeurd te verklaren en het onder nummer 10 vermelde, in beslag genomen paspoort te bewaren ten behoeve van de rechthebbende.
Beoordeling
De in beslag genomen voorwerpen, genummerd 3 tot en met 9 op voornoemde beslaglijst, behoren aan de verdachte toe. De onder 4 tot en met 7 bewezen verklaarde feiten zijn met betrekking tot deze voorwerpen begaan. Deze in beslag genomen voorwerpen zullen daarom worden verbeurd verklaard.
Ten aanzien van het in beslag genomen paspoort, nummer 10 op de beslaglijst, zal de bewaring worden gelast ten behoeve van de rechthebbende, nu thans geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.

11.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit in het geding gevoeg [slachtoffer 2], wonende te Z. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 350,- aan immateriële schade.
Standpunt officier van justitieDe officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt verdedigingDe verdediging heeft bepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering te bepalen.
BeoordelingUit de door de verdediging overgelegde stukken blijkt dat de rechtbank Rotterdam de verdachte op 5 maart 2015 persoonlijk failliet heeft verklaard. De vordering van de benadeelde partij is gedateerd 18 augustus 2015 en dus ingediend nadat het faillissement was uitgesproken. Echter, het vorderingsrecht van de benadeelde partij, dat is gegrond op het onrechtmatig handelen van de verdachte jegens de benadeelde partij, is vóór de datum van het faillissement van de verdachte ontstaan, namelijk op 4 februari 2014. Het vorderingsrecht van de benadeelde partij dient daarom tot boedelschuld te worden bestempeld.
Artikel 26 van de Faillissementswet (Fw) is op deze situatie van toepassing. Op de voet van artikel 26 Fw kan een rechtsvordering, die strekt tot het verrichten van een betaling ten laste van de failliete boedel, op geen andere wijze worden ingesteld dan door die vordering ter verificatie aan te melden bij de curator in het faillissement. Dit brengt mee dat een eiser die zijn vordering op andere wijze instelt, daarin niet ontvangen kan worden.
De benadeelde partij zal daarom in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vordering, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 57, 225, 285 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer en artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit.

13.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

14.Beslissing

De rechtbank:
spreekt de verdachte partieel vrij van het onder 4 ten laste gelegde feit, namelijk voor wat betreft het valselijk opmaken van WOB-aanvragen en/of bezwaarschriften op naam van
[getuige 3], [getuige 1] en [getuige 2];
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
8 (acht) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de
proeftijd, die hierbij wordt gesteld op
3 jaar, de algemene voorwaarde dat hij zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken, overtreedt;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen d.d. 26 januari 2016, als volgt:
- verklaart verbeurd de voorwerpen, genummerd 3 t/m 9, als bijkomende straf voor de feiten 4 t/m 7;
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het paspoort (nummer 10);
wijst af het verzoek tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter,
en mrs. I.W.M. Laurijssens en S.N. Abdoelkadir, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Aagaard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 maart 2016.