Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding
- de producties van [eiser]
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van Eneco, met producties.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
408,00
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], een kort geding aangespannen tegen Eneco Zakelijk B.V. met als doel de opheffing van beslag dat door Eneco is gelegd op zijn bezittingen. Eiser stelt dat de vordering van Eneco is komen te vervallen door een dading die zijn vennoot, [persoon1], heeft gesloten met Eneco, waarbij [persoon1] een bedrag van € 1.100,00 heeft betaald. Eiser meent dat deze betaling ook zijn schuld aan Eneco heeft voldaan, waardoor het beslag onterecht is gelegd.
Eneco betwist deze stelling en voert aan dat de dading met [persoon1] niet automatisch betekent dat eiser ook is bevrijd van zijn verplichtingen. De voorzieningenrechter overweegt dat volgens de rechtspraak een dading met één van de hoofdelijk verbonden schuldenaren niet zonder meer leidt tot afstand van het vorderingsrecht ten aanzien van de andere schuldenaar. De rechter concludeert dat de betaling door [persoon1] slechts een vermindering van de totale schuld betekent en dat eiser nog steeds aansprakelijk is voor het resterende bedrag.
De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van eiser af, omdat deze niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vordering van Eneco op hem is komen te vervallen. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van Eneco, die zijn begroot op € 2.337,00. Het vonnis is uitgesproken op 25 januari 2016.