6.3.De rapporten van het Pieter Baan Centrum
De rechtbank heeft kennisgenomen van het NIFP-rapport, locatie Pieter Baan Centrum van
7 juli 2015 van L. Vermeulen, psycholoog en R.J.P. Rijnders, psychiater. Dit rapport houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
“Op grond van de gesprekken met betrokkene, het psychologisch en neuropsychologisch testonderzoek, de observatiegegevens alsmede de uitgebreide collaterale informatie
diagnosticeren ondergetekenden bij betrokkene een chronische paranoïde psychose in het kader van schizofrenie van het ongedifferentieerde type. Schizofrenie is een ernstige psychiatrische stoornis, die wordt gekenmerkt door psychosen, tijdens welke hallucinaties en/of waandenken en/of stoornissen in vorm en beloop van het denken optreden. Soms kunnen psychosevrije intervallen voorkomen.
Hij vermoedde niet alleen een tegen hem gericht complot van de zijde van derden (waaronder de overheid), maar ook van zijn familie, in het bijzonder zijn zus [slachtoffer 1] , het slachtoffer. Volgens betrokkene wilde laatstgenoemde hem op oneigenlijke gronden laten opnemen in een psychiatrisch ziekenhuis. Aldaar zou hij uiteindelijk de dood vinden, mogelijk door het uit wanhoop plegen van suïcide. Maar meer waarschijnlijk middels een euthanasie, waarin – hij murwgeslagen door medicatie en uitzichtloosheid van zijn klinische verblijf – uiteindelijk zou bewilligen, aldus betrokkene, die aangeeft bovenal niet dood te willen gaan.
Ondergetekenden zien hierin betrokkenes psychotische problematiek ten volle terug. Hij had (en heeft) geen ziektebesef, laat staan ziekte-inzicht. Alle bezorgde opmerkingen van familieleden over zijn psychische gezondheid zag hij als tekenen dat zij het slecht met hem voorhadden en dat er iets dreigends stond te gebeuren.
Op grond van het voorgaande kunnen ondergetekenden onderbouwen dat betrokkenes paranoïde psychose zo overweldigend zijn doodsangst aanjoeg en zijn gedragingen beïnvloedde dat daardoor zijn handelen tijdens de uitvoering van het tenlastegelegde (indien bewezen) in overwegende mate valt te verklaren. Op grond hiervan adviseren zij Uw College betrokkene sterk verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Ondergetekenden voegen hieraan toe dat als zij afgaan op betrokkenes verhaal over de toedracht, een ontoerekeningsvatbaarheidsadvies plausibel is. Toch kunnen zij op basis van het huidige dossier een dergelijk advies niet geven. De reden daartoe is gelegen in hun overweging dat ook een reële component in betrokkenes denken kan hebben doorgewerkt. Uit het dossier blijkt immers ook dat hij door de geplande verbouwingswerkzaamheden tijdelijk elders onderdak zou moeten krijgen. Hij zou er in zijn visie sterk op achteruit gaan. Het is mogelijk dat hij hierover op niet-pathologische gronden boos was op zijn zus [slachtoffer 1] . Betrokkene weigerde de sleutel aan zijn zus te geven. Onverlet de mogelijkheid van deze reële component zien ondergetekenden echter ook dan nog dat het waandenken van betrokkene een zeer grote invloed heeft gehad. Hij was er niet van overtuigd dat [slachtoffer 1] inmiddels de eigenaresse was geworden van de woning en verder had hij de waangedachte dat zij zich zelfs na zijn verhuizing blijvend zou inzetten hem te doen opnemen in de psychiatrie - en dus uiteindelijk uit was op zijn dood. Ondergetekenden menen dan ook dat zelfs in een scenario van een eventuele reële component een grote mate van doorwerking van betrokkenes ziekelijke stoornis in het tenlastegelegde feit kan worden onderbouwd.”
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het NIFP-rapport, locatie Pieter Baan Centrum van 9 maart 2016 van L. Vermeulen, psycholoog en R.J.P. Rijnders, psychiater. Dit rapport houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
“Ook het delictscenario in de directe aanloop tot en ten tijde van de sub 2 ten laste gelegde doding is onduidelijk; tot zijn verklaring van 4 februari 2016 beriep betrokkene zich op zijn zwijgrecht.
Over betrokkenes functioneren in de periode voorafgaand aan sub 2 ten laste gelegde is bekend dat betrokkene in toenemende mate verward en paranoïd psychotisch was. Hij kon zijn leven niet vormgeven.
Ondergetekenden verwijzen dat betrokkene thans de neiging vertoont gebeurtenissen uit het verleden achteraf paranoïde psychotisch in te kleuren. Het is dus geheel niet duidelijk wanneer bij betrokkene het idee naar voren is gekomen dat [slachtoffer 2] degene was die God bedoeld zou hebben. Volgens betrokkene hield hij in de aanloop tot sub 2 ten laste gelegde er rekening mee dat hij haar op Gods bevel zou moeten doden, alhoewel hij ook zou hebben gehoopt dat hij onder die opdracht kon uitkomen. De directe aanleiding van het handelend agressieve gedrag dat tot de dood van het slachtoffer leidde, blijft onduidelijk, immers, betrokkene wil(de) hierover niets zeggen.
Op grond van het voorgaande stellen ondergetekenden dat betrokkenes ziekelijke stoornis zijn gedragingen zo sterk beïnvloedde dat daardoor zijn handelen tijdens de ten laste gelegde doding van [slachtoffer 2] (indien bewezen) in overwegende mate valt te verklaren. Op grond hiervan adviseren zij Uw College betrokkene sterk verminderd toerekeningsvatbaar te achten voor deze doding.
Hoewel betrokkene aangeeft op geloofsgronden overtuigd te zijn dat hij niet mag doden, hij volgens eigen zeggen voorafgaande aan de gewelddadige handeling zelfs twijfelde of hij de goddelijke opdracht moest uitvoeren, en zich dus realiseerde dat het doden van mensen niet mag, is het in de visie van ondergetekenden mogelijk dat een massale doorwerking van betrokkenes chronische psychose in het ten laste gelegde heeft gespeeld, zodat zij de mogelijkheid openhouden dat betrokkene toentertijd ontoerekeningsvatbaar was.
Zoals hierboven beschreven is veel van betrokkenes handelen in de aanloop tot en ten tijde van het ten laste gelegde (indien bewezen) onbekend en heeft betrokkene in zijn verhalen bovenal paranoïd psychotische interpretaties en toont hij de neiging gebeurtenissen uit het verleden op paranoïd psychotische wijze in te kleuren. Op grond hiervan zijn ondergetekenden niet in staat een massale doorwerking te onderbouwen.”