ECLI:NL:RBROT:2016:2892

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 april 2016
Publicatiedatum
19 april 2016
Zaaknummer
10/691219-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijk opzet bezit harddrugs in woning met rechtmatige aanhouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 april 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het bezit van harddrugs en vuurwapens. De verdachte, geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum], was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd in de PI Krimpen aan den IJssel. De officier van justitie, mr. D.N.G. Woei-A-Tsoi, eiste een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en opname in een kliniek voor verslavingszorg.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 december 2015 in Rotterdam werd gezien door de politie, waarna hij met een passagier uit een auto vluchtte en een woning binnenging. De politie betrad de woning met toestemming van de verdachte, waar zij goederen aantroffen die op verdovende middelen leken. De rechtbank oordeelde dat de aanhouding van de verdachte rechtmatig was en dat er voldoende bewijs was voor het voorwaardelijk opzet op het bezit van harddrugs.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De strafbaarheid van de feiten werd bevestigd, en de rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en bijzondere voorwaarden voor reclassering. De rechtbank weegt de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee in de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/691219-15
Datum uitspraak: 15 april 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen,
zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de PI Krimpen aan den IJssel te Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. T. Sen, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 april 2016.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. D.N.G. Woei-A-Tsoi heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, en dat hij zich zal laten opnemen in een kliniek voor verslavingszorg.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Rechtmatigheid van het bewijs
De raadsman van de verdachte heeft het verweer gevoerd dat er geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld op het moment dat de politie de woning betrad. Dit moet leiden tot bewijsuitsluiting, dan wel strafvermindering.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat de rechtbank uit van de navolgende feiten.
Op 25 december 2015 zag de politie een personenauto met een Frans kenteken rijden over de Huniadijk te Rotterdam. De bestuurder van de auto (hierna: de verdachte) keek de kant op van de politie en reed vervolgens heel hard weg. Nadat de auto op de Hazendijk tot stilstand werd gebracht, stapten de verdachte en de passagier uit. Zij renden snel weg in de richting van een flat aan de Hazendijk. De passagier droeg twee tassen bij zich. Hierop heeft de politie luid en duidelijk naar de beide mannen geroepen dat ze moesten stoppen, omdat de politie ze wilde controleren. Beide mannen keken naar de politie en renden vervolgens hard de flat in. De politie zag dat beide mannen een woning binnengingen en de deur achter zich dichttrokken. Korte tijd later kwamen beide mannen zonder tassen naar buiten.
De verdachte was toen volgens de politie heel erg zenuwachtig en hij was ernstig aan het zweten en trillen. Desgevraagd verklaarde hij dat hij geen rijbewijs had en dat zijn legitimatie binnen lag. De politie vroeg aan de verdachte of zij in de woning mochten kijken. De verdachte gaf daar toestemming voor. Voordat de woning werd binnengetreden, zag de politie in het bedrijfsprocessensysteem dat de verdachte antecedenten had op het gebied van de Wet wapens en munitie en de Opiumwet. Hierna heeft de politie de woning betreden. In de woonkamer lagen goederen in het zicht, die op verdovende middelen leken. Dit vormde aanleiding om toestemming te vragen voor een doorzoeking op grond van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. Vervolgens is de verdachte aangehouden.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de handelingen van de politie niet onrechtmatig geweest. Het aanroepen van beide mannen om ze te controleren, moet worden aangemerkt als de uitoefening van een politietaak genoemd in artikel 3 van de Politiewet 2012. Het vragen of vorderen van de legitimatie van de verdachte was onder de hiervoor gegeven omstandigheden redelijkerwijs noodzakelijk voor de uitvoering van die politietaak.
Het binnentreden van de woning gebeurde met toestemming van de verdachte. Het aantreffen van de vermoedelijk verboden middelen leidde vervolgens tot de verdenking van overtreding van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie, met de aanhouding van de verdachte als gevolg.
De aanhouding van de verdachte was naar het oordeel van de rechtbank rechtmatig en het verweer dienaangaande wordt dan ook verworpen. Van enig vormverzuim is niet gebleken.
4.2.
Voorwaardelijk opzet
Op grond van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting staan naar het oordeel van de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
  • De ernstig verslaafde verdachte, die heeft bekend heroïne in de woning aanwezig te hebben gehad, heeft de sleutel van de woning waar hij verbleef gekopieerd en aan zijn dealer gegeven;
  • De verdachte wist dat zijn dealer regelmatig in de woning kwam, terwijl de verdachte daar niet aanwezig was;
  • De verdachte wist dat er meerdere, hem onbekende, personen in de woning kwamen.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, door zo te handelen, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat in de woning harddrugs zoals cocaïne, aanwezig zouden zijn. Het onder 1 ten laste gelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande onder 4.2, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op
of omstreeks25 december 2015 te Rotterdam
, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 74,9 gram heroïne, in elk gevaleen hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne
,en
/of
ongeveer 46,8 gram cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne,zijnde heroïne en
/ofcocaïne
(telkens) (een)middel
(en
)
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op
of omstreeks25 december 2015 te Rotterdam
, tezamen in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen,een vuurwapen van categorie III onder 1,
in de vorm van een pistool, te weten een pistool, merk: FN, model: 1910,
kaliber: 7,65mm, en
/of (voor dat pistool geschikte
)munitie van categorie III,
te weten een aantal (6 stuks) kogelpatronen (kaliber .32 AUTO, is gelijk aan
kaliber 7,65mm), voorhanden heeft gehad;
3.
hij op
of omstreeks25 december 2015 te Rotterdam voorhanden heeft gehad
een aantal (6 stuks) kogelpatronen, kaliber 7,65mm (met
debodemstempel MKE)
en
/ofeen aantal (8 stuks) kogelpatronen, kaliber 7,65mm (met de bodemstempel
S&B), in elk geval munitie in de zin van de Wet
wapens en
munitie van
categorie III;
4.
hij op
of omstreeks25 december 2015 te Rotterdam, een wapen als bedoeld in
artikel 2 lid 1 Categorie I onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten:
een ploertendoder voorhanden heeft gehad;
5.
hij op
of omstreeks25 december 2015 te Rotterdam
, tezamen in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen,een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1
Categorie I onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten: een geluiddemper
voor een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder c van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
3.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
4.
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
5.
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft in een woning heroïne en cocaïne aanwezig gehad. Tijdens de doorzoeking in de woning werden daarnaast een vuurwapen, met bijbehorende munitie, een ploertendoder en een geluiddemper voor een vuurwapen aangetroffen. Bij zijn aanhouding had de verdachte een aantal kogelpatronen bij zich. Bovendien lagen in de woning een bivakmuts en handschoenen. Dit zijn attributen die, in combinatie met de drugs en wapens, op zijn minst doen vermoeden dat er mogelijk een verband bestaat met andere criminele activiteiten.
De bewezen verklaarde strafbare feiten zijn ernstig en rechtvaardigen een forse bestraffing. De hoeveelheid drugs en het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie en geluiddemper vormen een zwaarwegende component voor het bepalen van de strafmaat.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 maart 2016, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. Ook in het buitenland is de verdachte voor soortgelijke feiten veroordeeld. Deze omstandigheden zullen in strafverzwarende zin worden meegewogen bij het bepalen van de strafmaat.
Het Leger des Heils, afdeling reclassering, heeft rapporten over de verdachte opgemaakt, gedateerd 15 en 31 maart 2016. Geadviseerd wordt een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling voor een klinische behandeling, een drugsverbod en andere voorwaarden betreffende het gedrag van de verdachte.
De verdachte is gemotiveerd om met hulp van de reclassering aan zijn verslaving te werken, maar ziet geen heil in een klinische opname in een verslavingskliniek. Hij is wel bereid zich te houden aan door de rechtbank te bepalen bijzondere voorwaarden bij een gedeeltelijk voorwaardelijke straf.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Anders dan is geadviseerd, ziet de rechtbank geen aanleiding de verdachte te verplichten tot een klinische opname. De op te leggen ambulante behandeling, inclusief de periode van detox, wordt voldoende geacht om aan de verslaving van de verdachte te werken.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
4 (vier) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 3 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij het Leger des Heils, afdeling reclassering, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van een forensische polikliniek voor zijn verslavingsproblematiek, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de behandelaars verantwoord vindt; in dit kader behoort tevens tot de mogelijkheden een kortdurende klinische opname ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek voor de duur van maximaal zeven weken;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.W. van Lottum, voorzitter,
en mrs. I.W.M. Laurijssens en E.M. Havik, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 april 2016.
De voorzitter en de oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 25 december 2015 te Rotterdam, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 74,9 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne, en/of
ongeveer 46,8 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) (een) middel(en)
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 25 december 2015 te Rotterdam, tezamen in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, een vuurwapen van categorie III onder 1,
in de vorm van een pistool, te weten een pistool, merk: FN, model: 1910,
kaliber: 7,65mm, en/of (voor dat pistool geschikte) munitie van categorie III,
te weten een aantal (6 stuks) kogelpatronen (kaliber .32 AUTO, is gelijk aan
kaliber 7,65mm), voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 25 december 2015 te Rotterdam voorhanden heeft gehad
een aantal (6 stuks) kogelpatronen, kaliber 7,65mm (met het bodemstempel MKE)
en/of een aantal (8 stuks) kogelpatronen, kaliber 7,65mm (met de bodemstempel
S&B), in elk geval munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie van
categorie III;
4.
hij op of omstreeks 25 december 2015 te Rotterdam, een wapen als bedoeld in
artikel 2 lid 1 Categorie I onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten:
een ploertendoder voorhanden heeft gehad;
5.
hij op of omstreeks 25 december 2015 te Rotterdam, tezamen in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1
Categorie I onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten: een geluiddemper
voor een vuurwapen voorhanden heeft gehad.