Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.Het verloop van de procedure
- het exploot van dagvaarding van 25 november 2015, met producties;
- de aantekeningen van het mondelinge antwoord van [gedaagde], met een productie;
- het tussenvonnis van 21 december 2015, waarin een comparitie van partijen is bepaald;
- de voorafgaande aan de comparitie van partijen aan de zijde van Vestia overgelegde brief van 11 januari 2016, met producties;
- de voorafgaande aan de comparitie van partijen aan de zijde van [gedaagde] overgelegde brief van 13 januari 2016, met producties;
- het proces-verbaal van de op 22 januari 2016 gehouden comparitie van partijen.
2.De vaststaande feiten
€ 171,63 komen op grond van de wet voor rekening van [gedaagde]. Vestia maakt tevens aanspraak op vergoeding van de wettelijke rente. Berekend tot de dag der dagvaarding bedraagt deze rente € 10,57.
4.Het verweer
5.De beoordeling van de vordering
27 maart 2015 is veroordeeld tot betaling aan Vestia van een huurachterstand, kan niet tot een ander oordeel leiden. Beide veroordelingen hebben slechts betrekking op een (relatief) geringe huurachterstand, waarbij nog komt dat eerstgenoemde veroordeling ook gelet op de aanzienlijke tijdsduur die zich heeft voltrokken tussen die huurachterstand en het ontstaan van de latere achterstand niet zonder meer kan worden betrokken bij de beoordeling van de thans gevorderde ontbinding en ontruiming. Het oordeel dat geen grond bestaat voor ontbinding en ontruiming vindt bovendien nog steun in het feit dat [gedaagde] de huur al vanaf mei 2015 telkens, slechts met uitzondering van die over november 2015, tijdig voldoet.
€ 71,16. De rente en buitengerechtelijke kosten over de huurachterstand met betrekking tot november 2015 wordt afgewezen.