ECLI:NL:RBROT:2016:3356

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
3 mei 2016
Zaaknummer
10/681058-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en poging doodslag met gebruik van geweld en een spuitbus

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 april 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van verkrachting en poging tot doodslag. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam. De officier van justitie, mr. M. Luijpen, eiste een gevangenisstraf van vier jaar en terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangeefster, met wie hij een seksuele relatie had, op gewelddadige wijze heeft gedwongen tot seksuele handelingen. Dit gebeurde in de periode van 27 februari tot en met 2 maart 2015. De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte haar heeft geslagen, bedreigd en gedwongen om seksuele handelingen te verrichten, waaronder het gebruik van een spuitbus in haar anus. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld en heeft vastgesteld dat de verdachte de aangeefster ernstig lichamelijk letsel heeft toegebracht, waaronder een gescheurde endeldarm. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan zowel verkrachting als poging tot doodslag, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, alsook terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van €30.000,- aan de benadeelde partij toegewezen, alsook de kosten van de rechtsbijstand.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/681058-15
Datum uitspraak: 26 april 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsman mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 2 februari 2016 en 13 april 2016.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Luijpen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en onder 2 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest, alsmede ter beschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel onder parketnummer
10-731149-14.

4.Waardering van het bewijs

4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat het onder 1 ten laste gelegde feit niet bewezen kan worden verklaard nu het wettig bewijs ontbreekt dat de seks afgedwongen heeft plaatsgevonden. Daartoe is aangevoerd dat uit het dossier niet is gebleken dat de aangeefster aan de verdachte kenbaar heeft gemaakt dat de seksuele handelingen niet met haar goedvinden plaatsvonden. De verdachte en de aangeefster hadden een seksuele relatie op het moment dat de ten laste gelegde feiten plaatsvonden. Voor de verdachte was niet duidelijk dat de aangeefster op dat moment geen seks wilde. Verder heeft de aangeefster op de belastende elementen niet consistent verklaard en kan niet worden vastgesteld dat de orale seks heeft plaatsgevonden nadat er geweld is gebruikt. De verwonding in het gezicht (op het voorhoofd boven de wenkbrauw) die zichtbaar is op de foto op pagina 38 in het dossier, is niet waarneembaar op de foto zoals die is gemaakt op zaterdagochtend, op welke foto is te zien dat de verdachte door aangeefster wordt gepijpt. Dit terwijl de aangeefster heeft verklaard dat zij op vrijdagavond al een verwonding in het gezicht had.
De verdediging heeft daarnaast bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 primair ten laste gelegde, subsidiair dat het handelen van de verdachte niet kan worden gekwalificeerd als een poging doodslag. Uit het dossier komt naar voren dat er tijdens anale seks een voorwerp is gebruikt en dat de verdachte de aangeefster heeft geslagen met pannen. Bewezen kan worden verklaard dat de verdachte een voorwerp in de anus van de aangeefster heeft gebracht, niet zijnde een spuitbus. De opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de dood van aangeefster ontbreekt. Niet kan worden gesteld dat de verdachte er rekening mee had moeten houden dat de darm zou scheuren bij penetratie van de anus met een voorwerp. Het letsel, een perforatie van de endeldarm, toegebracht tijdens seksueel contact kan niet worden gekwalificeerd als potentieel dodelijk letsel. De verdediging heeft ter ondersteuning van haar betoog onder meer verwezen naar een tweetal uitspraken van respectievelijk de rechtbank ‘s-Hertogenbosch (ECLI:NL:RBSHE:2010:BM0498) en de rechtbank Noord-Holland (ECLI:NL:RBNHO:2015:775). De heersende leer in de vakliteratuur is dat de kans dat iemand komt te overlijden door een darmperforatie, zeer gering is.
4.1.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat aangeefster op 2 maart 2015 in het ziekenhuis is opgenomen met een gescheurde endeldarm en fors letsel verspreid over het lichaam.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster zoals afgelegd bij de politie en bij de rechter-commissaris. De aangeefster is uitgebreid verhoord en heeft naar het oordeel van de rechtbank op essentiële onderdelen consistent verklaard. Dat de aangeefster aanvankelijk, in strijd met de waarheid, tegen de hulpverleners heeft verklaard dat zij van de trap was gevallen, maakt niet dat de rechtbank geen geloof hecht aan de nadien door haar afgelegde verklaringen. De aangeefster heeft immers later aangegeven dat zij door de verdachte onder druk is gezet en de rechtbank begrijpt de verklaring van de aangeefster aldus dat zij ten gevolge van die druk aanvankelijk niet naar waarheid heeft verklaard omtrent de oorzaak van het bij haar aangetroffen letsel. De rechtbank acht die verklaring, gelet op de ernst van de feiten zoals die in het navolgende bewezen worden geacht, geloofwaardig.
Voorts wordt de verklaring van de aangeefster ondersteund door hetgeen ook overigens uit het dossier naar voren komt. Het letsel, mede toegebracht ten tijde van de verkrachting, is passend bij de door de aangeefster afgelegde verklaring. Er zijn bloedsporen van zowel de aangeefster als de verdachte aangetroffen op de muren in de woonkamer en de slaapkamer, op het plafond en op de bank. Uit het medisch rapport is gebleken dat het letsel op verschillende momenten is toegebracht, hetgeen de verklaring van de aangeefster dat zij op verschillende tijdstippen gedurende het gehele weekend is mishandeld, ondersteunt. De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard boos te zijn geweest en de aangeefster meerdere malen te hebben geslagen met een pan. De verdachte heeft voorts verklaard een voorwerp, een dildo, harder in de anus van de aangeefster te hebben gebracht dan gebruikelijk was in het seksuele contact tussen hem en de aangeefster. De aangeefster heeft bij de politie verklaard dat de verdachte haar heeft opgedragen een dildo te pakken. Op het moment dat zij deze niet kon vinden, heeft de verdachte in plaats daarvan een deodorantspuitbus gebruikt om daarmee haar anus te penetreren. Deze verklaringen sluiten, behoudens voor zover het betreft het door de verdachte gebruikte voorwerp, in essentie op elkaar aan en de rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan de verklaringen van de aangeefster te twijfelen zodat deze onverkort voor het bewijs kunnen en zullen worden gebruikt.
De rechtbank volgt de aangeefster eveneens in haar verklaring dat de verdachte haar niet met een dildo, maar met een spuitbus anaal heeft gepenetreerd. De alternatieve verklaring van de verdachte, inhoudende dat de perforatie van de endeldarm van de aangeefster is veroorzaakt door het te hardhandig inbrengen van een dildo, acht de rechtbank hoogst onwaarschijnlijk en wordt dan ook als ongeloofwaardig verworpen. Daarentegen kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder twijfel worden vastgesteld dat er, zoals door aangeefster is verklaard, deodorant in de buikholte is gespoten. De aangeefster heeft ongetwijfeld hevige pijn ervaren op het moment dat haar darm werd geperforeerd. Dat de aangeefster heeft kunnen waarnemen dat deze pijn werd veroorzaakt door het spuiten van deodorant in de darm en de buikholte en niet reeds door de perforatie als zodanig, acht de rechtbank echter onvoldoende aannemelijk geworden. De verdachte zal daarom van dit onderdeel worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het verweer van de verdediging dat de verdachte de aangeefster niet heeft gedwongen tot seksuele handelingen en dat het hem niet duidelijk was dat de aangeefster de seksuele handelingen tegen haar wil heeft ondergaan, overweegt de rechtbank het volgende. De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte haar vóór de verkrachting eerst heeft geslagen, hetgeen ook door hem is bekend. Vervolgens heeft de verdachte haar opgedragen lingerie aan te trekken en een dildo te pakken. De string van aangeefster werd door de verdachte kapot getrokken. Toen de aangeefster de dildo niet kon vinden heeft de verdachte de spuitbus gepakt en deze met de spuitkant naar boven krachtig in haar anus geduwd. Toen de aangeefster overeind probeerde te komen, heeft de verdachte haar op haar rug geslagen. Uit deze verklaring volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de aangeefster is gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen. De aangeefster werd bovendien door de verdachte bedreigd met de woorden “als je iets probeert maak ik je dood”. Ook voor de verdachte was het gelet op de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden duidelijk dat de aangeefster niet vrijwillig seksuele handelingen met hem wilde verrichten.
De rechtbank acht voorts bewezen dat de verdachte de aangeefster heeft gedwongen hem te pijpen. De rechtbank gaat daarbij uit van het tijdpad zoals dat door de aangeefster is geschetst en acht haar verklaring ook voor het overige geloofwaardig. Dat op de foto die is gemaakt op zaterdagmorgen 28 februari 2015, nog geen letsel boven het linkeroog zichtbaar is - terwijl dat op de foto op pagina 32 van het (doorgenummerde) dossier wel het geval is - maakt niet dat aangeefster niet kan worden gevolgd. Zij is immers op meerdere momenten in het bewuste weekeinde mishandeld zodat het letsel boven het linkeroog ook kan zijn ontstaan na het moment waarop de bewuste foto is gemaakt.
De rechtbank acht zoals blijkt uit het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte met geweld een spuitbus in de anus van de aangeefster heeft ingebracht, waardoor zij een ruptuur in de endeldarm heeft opgelopen, gelokaliseerd op vier á vijf centimeter van de anus. Voorts heeft de verdachte gedurende een periode van enkele dagen, ook nadat de ruptuur in de endeldarm was ontstaan, de aangeefster op grove wijze mishandeld door haar over haar hele lichaam te slaan (met diverse voorwerpen) en haar snijverwondingen toe te brengen. De aangeefster is gedurende het bewuste weekeinde lichamelijk steeds verder verzwakt. Zij kon haar ontlasting niet meer binnen houden en lag in haar eigen vuil. Dit heeft geleid tot een levensgevaarlijke situatie, zeker in combinatie met het inwendig letsel dat was veroorzaakt bij het inbrengen van de spuitbus waardoor ontlasting in de buikholte is gelekt. Door forensisch arts M.M. Mulders is vastgesteld dat het toegebrachte letsel als potentieel dodelijk moet worden aangemerkt.
Verdachte moet hebben waargenomen dat de aangeefster forse in- en uitwendige verwondingen had. De rechtbank acht ongeloofwaardig dat hij slechts op haar benen verwondingen heeft gezien. De verdachte heeft in zijn verhoor bij de politie immers gezegd dat hij vond dat de aangeefster naar het ziekenhuis moest gaan, maar heeft geen enkele concrete actie ondernomen om ervoor te zorgen dat zij de noodzakelijke medische hulp kreeg. Door op deze wijze te handelen heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangeefster het leven zou verliezen. De vergelijking met de door de raadsman aangehaalde jurisprudentie gaat mank. In die gevallen ging het immers, anders dan in het onderhavige geval, om (in aanvang) vrijwillige seks, was er geen sprake van verdere mishandelingen en is onmiddellijk medische hulp ingeroepen.
De rechtbank is op grond van het hiervoor overwogene van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte in het weekend van 27 februari 2015 tot en met
2 maart 2015 [slachtoffer] heeft verkracht en zich in dezelfde periode tevens schuldig heeft gemaakt aan een poging doodslag zoals ten laste gelegd onder respectievelijk feit 1 en feit 2 primair.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 27 februari tot en met 2 maart 2015 te Rotterdam meermalen telkens door geweld of andere feitelijkheden en door bedreiging met geweld of bedreiging met
andere feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het meermalen
-brengen en houden van de penis in de vagina en anus van die [slachtoffer]
en
-zich laten pijpen door die [slachtoffer] en
-brengen en houden van een spuitbus in de vagina en anus van die [slachtoffer] en
het geweld en andere feitelijkheden en de bedreiging met geweld en de bedreiging met ander
efeitelijkheden hebben bestaan uit het
-kapotrukken en scheuren van de kleding van die [slachtoffer] en die [slachtoffer] dwingen zich om te draaien en
-met kracht duwen van een spuitbus in de vagina en anus van die [slachtoffer] en duwen van de penis in de mond van die [slachtoffer] en vervolgens zich laten pijpen door die [slachtoffer] en
-brengen en houden van de penis in de vagina en anus van die [slachtoffer] en
-meermalenslaan en stompen in/tegen het gezicht en hoofd
enhet lichaam van die [slachtoffer] en steken en snijden in de armen en benen van die [slachtoffer] en
-het die [slachtoffer] beletten de woning te verlaten en gebruik te maken van haar telefoon;
2.
(primair)
hij
in de periode van 27 februari tot en met 2 maart 2015 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven met dat opzet
-met kracht een spuitbus in de anus van die [slachtoffer] heeft geduwd en meermalen die [slachtoffer] in/tegen het gezicht en hoofd heeft geslagen met pannen en een waterkoker tegen/op het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen en met een mes in de armen en benen heeft gesneden en gestoken en tegen de buik heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

Bij de beslissing over de straf en de maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander ook uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft binnen een week nadat hij uit detentie kwam, hem opgelegd vanwege zware mishandeling van zijn (ex-)vriendin [slachtoffer] , en terwijl hij in een proeftijd liep, diezelfde [slachtoffer] op zeer gewelddadige wijze verkracht door met zijn penis bij haar binnen te dringen, haar op te dragen hem te pijpen en een spuitbus in haar vagina en anus te brengen. De verdachte heeft [slachtoffer] tot deze seksuele handelingen gedwongen en heeft haar gedurende het weekend op grove wijze mishandeld en bedreigd. De verdachte kwam tot deze daad omdat hij zich boos en gekwetst voelde omdat [slachtoffer] tijdens zijn detentie contact onderhield met een andere man. Door het geweld waarmee de verdachte de spuitbus in de anus van [slachtoffer] heeft ingebracht, is haar endeldarm op enkele centimeters van de anus gescheurd waardoor er zich gelekte ontlasting in de buikholte bevond. Na het weekend volgde er een spoedoperatie waarbij [slachtoffer] in een kunstmatig coma is gebracht en is gehouden en er een stoma in de buik is aangelegd. Het letsel bleek potentieel dodelijk en [slachtoffer] zal haar leven lang worden geconfronteerd met de littekens die zij heeft opgelopen door het handelen van de verdachte. In haar slachtofferverklaring is treffend verwoord welke gevolgen het handelen van de verdachte voor het slachtoffer heeft gehad. Zij zal haar leven lang de lichamelijke en geestelijke littekens met zich moeten dragen. Naar het oordeel van de rechtbank neemt de verdachte geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn daden en bagatelliseert hij de gebeurtenissen. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan. De rechtbank heeft in haar beoordeling betrokken de duur van de verkrachting, de ernst van het letsel, de grove mate van geweldsuitoefening en de bedreigende en vernederende setting waarin de feiten hebben plaatsgevonden.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
18 maart 2016, waaruit blijkt dat de verdachte ten aanzien van feit 2 eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De omstandigheid dat zijn
(ex-)vriendin voor de tweede maal in korte tijd slachtoffer is geworden van een door hem gepleegd geweldsdelict, in weerwil van een eerdere opgelegde detentie en voorwaardelijke gevangenisstraf, is door de rechtbank mee gewogen in de hoogte van de op te leggen straf.
De verdachte is ter klinische observatie opgenomen geweest in het Pieter Baan Centrum en heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan het onderzoek. Op 27 november 2015 is een NIFP-dubbelrapportage opgesteld door psychiater dr. H.T.J. Boerboom (verder: Boerboom) en GZ-psycholoog drs. G.M. Jansen (verder: Jansen). De rapporteurs achten het niet mogelijk sluitende conclusies te trekken of een diagnose te stellen nu het onderzoek daarvoor te onvolledig was. De vraag naar het bestaan van een gebrekkige ontwikkeling dan wel een ziekelijke stoornis kon niet worden beantwoord, evenmin kon worden onderzocht of en in welke mate de verdachte in staat was op cruciale momenten weloverwogen beslissingen te nemen, zodat er ook geen uitspraak kon worden gedaan over de toerekenbaarheid.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een pro Justitia-rapportage van drs. B.Y. Van Toorn (verder: Van Toorn). Voornoemde rapportage is op 30 oktober 2014 opgemaakt in de zaak met parketnummer 10-731149-15 en verdachte heeft in die zaak meegewerkt aan het onderzoek van de psycholoog.
De raadsman heeft aangevoerd dat in voornoemde zaak de conclusies van Van Toorn door de rechtbank terzijde zijn geschoven nu deze conclusies niet ondubbelzinnig en aanvechtbaar zijn. Verder is aangevoerd dat het door Van Toorn gebruikte onderzoeksinstrument ‘NVM’ sinds 2004 verboden is. Laatstgenoemde stelling is echter niet onderbouwd, zodat dit verweer reeds daarom wordt gepasseerd. De rechtbank heeft in hetgeen overigens door de verdediging is aangevoerd geen aanleiding gezien om de deskundigheid van Van Toorn in twijfel te trekken. Evenmin zijn er aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de door de deskundige ten aanzien van de verdachte opgestelde rapportage.
Van Toorn heeft vastgesteld dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een zwakbegaafd niveau van intellectueel functioneren, in combinatie met een gemengde persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale kenmerken. De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat deze persoonlijkheidsstoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens ook ten tijde van de onderhavige ten laste gelegde feiten nog altijd aanwezig zijn geweest. De rapportage dateert immers van ongeveer vier maanden voor de datum van de ten laste gelegde feiten en in de tussenliggende periode is de verdachte niet behandeld. Nu de verdachte zijn medewerking aan het multidisciplinaire onderzoek in het PBC door de deskundigen Boerboom en Jansen heeft geweigerd, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten die de vaststelling van een andere mate van intelligentie of de afwezigheid dan wel verminderde ernst van een dergelijke persoonlijkheidsstoornis kunnen onderbouwen.
Uit het rapport van Van Toorn komt naar voren dat de verdachte fors emotioneel ontregeld raakt wanneer hij zich gekrenkt, verbolgen en achtergelaten voelt, hetgeen de gedragskeuzes en gedragingen beïnvloedt. Het snel te mobiliseren gevoel van de verdachte dat hem onrecht wordt aangedaan, is passend bij zijn stoornis. Hierbij is het aannemelijk dat vergelding bij zijn gedrag een rol speelt. De functionele inzet van geweld, waarbij de gewetensfuncties en de empathische vermogens geen sturende of belemmerende werking toekomen op het gedrag, is eveneens passend bij de stoornis van de verdachte. In overweging nemend dat er sprake is van een stoornis en dat enkele aspecten uit die stoornis ook in het onderhavige geval hebben doorgewerkt op het ten laste gelegde, het ten laste gelegde heeft plaatsgevonden in een tijdspanne die enkele dagen beslaat waarbij de verdachte zich in de tussenliggende periode heeft kunnen beraden, wordt de conclusie van de psycholoog dat de verdachte (ten hoogste) als licht verminderd toerekeningsvatbaar is te beschouwen, door de rechtbank overgenomen. De verdachte wordt derhalve licht verminderd toerekeningsvatbaar geacht.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 14 januari 2016. De reclassering concludeert dat verdachte een man is die afhankelijk is van anderen in het regelen van zijn zaken. Hij kan zich zeer aangepast gedragen, maar reageert bij een vermeende krenking gewelddadig. Deze dynamiek wordt niet alleen in onderhavig delict gezien, maar ook in eerdere delicten (huiselijk geweld in 2014 en 2008 en een poging tot moord in 2007). Verdachte heeft moeite zich te verplaatsen in een ander en toont weinig zelfinzicht. Hij heeft beperkingen in zijn coping- en interpersoonlijke vaardigheden. Hij toont geen empathie jegens het slachtoffer en toont zich gekrenkt in zijn trots omdat hem verkrachting ten laste wordt gelegd. Het recidiverisico wordt op basis van geconstateerde sociaal-maatschappelijke en sociaal-emotionele problemen ingeschat als hoog. Tevens wordt ingeschat dat er een hoog risico op onttrekken aan voorwaarden is. Verdachte heeft aangegeven geen klinische behandeling te willen.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat op de bewezen geachte feiten slechts kan worden gereageerd met een langdurige gevangenisstraf. De rechtbank ziet uit een oogpunt van vergelding en generale preventie in beginsel reden tot oplegging van een langere gevangenisstraf dan de geëiste vier jaren. Gelet op hetgeen hierna wordt overwogen ten aanzien van de maatregel tot terbeschikkingstelling van de verdachte, zal de rechtbank echter afzien van oplegging van een hogere gevangenisstraf dan geëist.
TBSIngevolge artikel 37, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, gelezen in verbinding met artikel 37a, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht kan de rechter slechts TBS opleggen na adviezen van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht. Deze adviezen mogen niet meer dan een jaar voor aanvang van de terechtzitting zijn opgemaakt. Artikel 37, derde lid van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat deze voorschriften buiten toepassing blijven wanneer de verdachte weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek.
De verdachte heeft, zoals hiervoor reeds is geconstateerd, geweigerd mee te werken aan de door de rechter-commissaris gelaste onderzoeken door Jansen en Boerboom in het Pieter Baan Centrum. De verdachte kan daarom worden aangemerkt als een in het derde lid van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde weigerachtige betrokkene, zodat de eis van recente adviezen van twee gedragsdeskundigen in deze zaak niet van toepassing is. De in artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht genoemde voorwaarde voor het opleggen van TBS, dat bij de verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, blijft echter onverminderd van kracht.
Voor de beantwoording van de vraag of ten tijde van de bewezenverklaarde feiten bij de verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, acht de rechtbank met name het rapport van 31 oktober 2014 van Van Toorn van belang. De rechtbank onderschrijft de conclusies van de psycholoog, die hierboven zijn weergegeven, en maakt deze tot de hare. De waarneming van de rechtbank ter terechtzitting en het bewezenverklaarde feitencomplex sterken de rechtbank in haar oordeel dat de conclusies van Van Toorn ook thans kunnen worden gevolgd. De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat in voldoende mate aannemelijk is geworden dat bij de verdachte tijdens het begaan van de feiten een geestelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond.
Verder dient ingevolge artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht te worden vastgesteld dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van ter beschikkingstelling eist. De rechtbank stelt met de officier van justitie, de deskundige Van Toorn en de reclassering vast dat een behandeling van de verdachte ter voorkoming van recidive en ter bescherming van anderen noodzakelijk is. Uit de rapportages van de deskundige Van Toorn en de reclassering komt naar voren dat langdurig toezicht en een langdurige klinische behandeling binnen een strikt juridisch kader aangewezen is gezien de beperkte leerbaarheid van de verdachte en zijn zelfbepalende houding. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat zowel de deskundige als de reclassering het recidiverisico als hoog heeft ingeschat. De hoge kans op recidive die Van Toorn eind oktober 2014 veronderstelde heeft zich bovendien reeds in februari 2015, onder invloed van de gebrekkige ontwikkeling en de stoornis van de verdachte, verwezenlijkt. Nu de verdachte niet wenst mee te werken aan een klinische behandeling of een TBS met voorwaarden blijft enkel de optie TBS met dwangverpleging over. Iedere andere maatregel biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende perspectief om tot afdoende afwending van het recidivegevaar te komen.
Vastgesteld wordt dat de bewezen verklaarde feiten, ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd, misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Ook aan dit wettelijk vereiste voor oplegging van TBS met dwangverpleging is derhalve voldaan.
Op de voet van het bepaalde in artikel 359, zevende lid, van het Wetboek van Strafvordering, wordt vastgesteld dat de strafbare feiten ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van de bewezen verklaarde feiten redengevend. De totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan daarom een periode van 4 jaar te boven gaan.
Alles afwegend worden voornoemde straf en maatregel passend en geboden geacht.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer] ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van
€ 50.000,- aan immateriële schade. Als gemachtigd raadsman van de benadeelde partij is ter terechtzitting verschenen mr. M.A. Oosterveen.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er een fors bedrag aan schadevergoeding dient te worden toegewezen. De officier van justitie refereert zich wat betreft de hoogte van het toe te wijzen bedrag aan het oordeel van de rechtbank.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard nu de ruimte om te debatteren over de toewijsbaarheid en de hoogte van de vordering in het strafproces te beperkt is. Vanwege de ingewikkelde materie vormt de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding en dient de vordering in volle omvang aan de civiele rechter te worden voorgelegd.
8.3.
Beoordeling
De rechtbank overweegt dat vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Uit de slachtofferverklaring van de benadeelde partij is naar voren gekomen dat zij door de verdachte op een beestachtige manier dagenlang is mishandeld, is bedreigd, is verkracht en is vernederd ten gevolge waarvan zij levensbedreigend letsel heeft opgelopen. Zij heeft aan het toegepaste geweld blijvende, zichtbare littekens overgehouden. Voorts is haar door de verdachte een darmperforatie toegebracht waardoor zij een vijftal maanden met een stoma heeft gelopen. Door de darmperforatie is ontlasting in de buikholte gelekt. Ten gevolge hiervan is zij meerdere malen geopereerd en langere perioden behandeld en opgenomen geweest in het ziekenhuis. De benadeelde partij heeft in doodsangst verkeerd en heeft hierdoor psychische schade opgelopen waarvoor zij behandeld is door een psycholoog. Zij zal ook in de toekomst nog veelvuldig worden geconfronteerd met de lichamelijke en psychische gevolgen die de feiten voor haar hebben gehad.
De voor vergoeding in aanmerking komende schade zal op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden en met inachtneming van de schadevergoedingen die in vergelijkbare gevallen wordt toegekend, naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 30.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 1.737,- (tarief III, behorende bij een geldswaarde tussen € 20.00,- en
€ 40.00,-; drie punten, toegekend voor het opstellen van de schriftelijke vordering en het bijwonen van twee inhoudelijke zittingen; € 579,- per punt) en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 25 november 2014 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van poging tot zware mishandeling van zijn levensgezel en verboden wapenbezit veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan een gedeelte groot 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 10 december 2014.
9.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft verzocht de proeftijd van het voorwaardelijk gedeelte van de opgelegde straf te verlengen met één jaar.
9.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 242 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en onder 2 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren,
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege wordt verpleegd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 30.000,00 (zegge: dertigduizend euro), bestaande uit immateriële schade;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 1.737,00 aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 30.000,00 (hoofdsom, zegge: dertigduizend euro);
beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 30.000,00 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 185 dagen;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
gelast de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk gedeelte, groot 4 maanden, van de bij vonnis van 25 november 2014 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. I.W.M. Laurijssens en K. Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.J.S. Doornbosch, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
in de periode van 27 februari tot en met 2 maart 2015 te Rotterdam
meermalen, althans eenmaal (telkens) door geweld en/of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met
(een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [slachtoffer] , (telkens)
heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het
(meermalen)
-brengen en/of houden van de penis in de vagina en/of anus van die [slachtoffer]
en/of
-zich laten pijpen door die [slachtoffer] en/of
-brengen en/of houden van een spuitbus althans een voorwerp in de vagina en/of anus van die De
Vries en/of
het geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met
geweld en/of de bedreiging met (een) ander feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben
bestaan uit het (meermalen)
-(kapot)rukken en/of scheuren van de kleding van die [slachtoffer] en/of
-die [slachtoffer] dwingen zich om te draaien en/of
-(met kracht) duwen en/of steken van een spuitbus althans een voorwerp in de vagina en/of anus van die [slachtoffer] en/of
(vervolgens) spuiten met deodorant in de buik(holte) van die [slachtoffer] en/of
-duwen van de penis in de mond van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) zich laten
pijpen door die [slachtoffer] en/of
-brengen en/of houden van de penis in de vagina en/of anus van die [slachtoffer]
en/of
-(meermalen) slaan en/of stompen in/tegen het gezicht en/of hoofd, althans
het lichaam van die [slachtoffer] en/of steken en/of snijden in de armen en/of
benen, althans het lichaam van die [slachtoffer] en/of
-het die [slachtoffer] beletten de woning te verlaten en/of gebruik te maken van
haar telefoon;
2.
hij
in de periode van 27 februari tot en met 2 maart 2015 te Rotterdam meermalen, althans eenmaal (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] , zijn levensgezel, van het leven te beroven met dat opzet
-(met kracht) een spuitbus in de vagina en/of anus van die [slachtoffer] heeft geduwd en/of gestoken en/of (vervolgens) heeft gespoten met deodorant in de buik(holte) van die [slachtoffer] en/of
-(meermalen) die [slachtoffer] in/tegen het gezicht en/of hoofd, althans het lichaam heeft geslagen met pannen en/of een waterkoker
- met (een) mes(sen) tegen/op het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of met (een) mes(sen) in de armen en/of benen heeft gesneden en/of gestoken en/of tegen de buik heeft geschopt/getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks 27 februari tot en met 2 maart 2015 te Rotterdam
aan [slachtoffer] , zijn levensgezel, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door
-(met kracht) een spuitbus in de vagina en/of anus van die [slachtoffer] te duwen en/of te steken en/of (vervolgens) met deodorant in de buik(holte) van die [slachtoffer] de spuiten en/of
-(meermalen) die [slachtoffer] in/tegen het gezicht en/of hoofd, althans het lichaam te slaan met pannen en/of een waterkoker
-met (een) mes(sen) tegen/op het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of met (een) mes(sen) in de armen en/of benen van die [slachtoffer] te snijden en/of te steken en/of tegen de buik te schoppen/trappen.