ECLI:NL:RBROT:2016:3513

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 mei 2016
Publicatiedatum
10 mei 2016
Zaaknummer
ROT 14/6150
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens etiketteringsvoorschriften van levensmiddelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 mei 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Heksenkaas B.V. over de oplegging van een bestuurlijke boete wegens vermeende overtreding van de etiketteringsvoorschriften van levensmiddelen. De minister had op 25 juli 2014 een boete van € 525,00 opgelegd aan Heksenkaas B.V. omdat het product 'smeerdip' volgens de minister misleidende informatie zou bevatten over de samenstelling, met name door de vermelding van het merk 'Heks’nkaas'. Heksenkaas B.V. heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank oordeelde dat de etikettering van het product niet misleidend was. De rechtbank stelde vast dat een normaal geïnformeerde en redelijk oplettende consument de lijst van ingrediënten zou lezen, waarin duidelijk stond vermeld dat het product 'smeerdip met 16% roomkaas en verse kruiden' bevat. De rechtbank concludeerde dat de etikettering geen onjuiste indruk wekte dat het product grotendeels uit kaas bestond, en dat de vermelding van het merk 'Heks’nkaas' niet verwees naar een bestaande kaassoort.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de minister, herroepte het primaire besluit van 7 februari 2014 en verklaarde het beroep van Heksenkaas B.V. gegrond. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eiseres. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 14/6150

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 mei 2016 in de zaak tussen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Heksenkaas B.V., te Oldenzaal, eiseres,
gemachtigde: mr. S.A. Klos,
en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder,

gemachtigde: mr. J.W.R. Markhorst.
Als derde partij heeft deelgenomen aan het geding
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bongrain Nederland B.V., te Breda.

Procesverloop

Bij besluit van 25 juli 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit van 7 februari 2014, strekkende tot oplegging van een bestuurlijke boete van € 525,00 aan eiseres wegens overtreding van artikel 2 in verbinding met artikel 29 van het Warenwetbesluit Etikettering van levensmiddelen (WEL), ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en mr. W. Knibbeler. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde partij is niet verschenen.

Overwegingen

1. Met betrekking tot de voorgeschiedenis van de zaak en de betrokkenheid van de derde partij verwijst de rechtbank naar haar uitspraak tussen partijen van 20 februari 2014 (zaaknummers ROT 14/4382 en ROT 13/8066; ECLI:NL:RBROT:2014:1373).
2. In geschil is thans of eiseres ten tijde van de controle door verweerder op 17 december 2013 door de vermelding van het geregistreerde merk “Heks’nkaas” op de door haar op de markt gebrachte “smeerdip” (het product) artikel 29 van het WEL overtrad, omdat die vermelding de onjuiste indruk wekt dat het product een soort kaas is en daardoor misleidend is ten aanzien van de samenstelling van het product.
3. Op grond van de artikelen 2, eerste lid, en 29, eerste lid, van het WEL, zoals deze luidden ten tijde in geding, is het verboden eet- of drinkwaren te verhandelen anders dan met inachtneming van de voorschriften in dit besluit gesteld met betrekking tot hun aanduiding en tot het bezigen van vermeldingen of voorstellingen, en mogen aanduidingen, vermeldingen of voorstellingen die doordat zij onjuist of onvolledig zijn of een onjuiste indruk wekken, misleidend zijn met betrekking tot de kenmerken van de betrokken eet- of drinkwaar, en met name tot de aard, identiteit, hoedanigheden samenstelling, hoeveelheid, houdbaarheid, oorsprong of herkomst, wijze van vervaardiging of verkrijging, bij het verhandelen van eet- en drinkwaren, en bij de aanprijzing ervan, niet worden gebezigd.
4.1.
Het WEL vormt een uitwerking van richtlijn 200/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (PB L 109).
4.2.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van 4 juni 2015 (C-195/14, Bundesverband der Verbraucherzentralen und Verbraucherverbände – Verbraucherzentrale Bundesverband e.V. / Teekanne GmbH & Co. KG, ECLI:EU:C:2015:361) volgt dat in de context van genoemde richtlijn ervan moet worden uitgegaan dat een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument, wiens beslissing tot aankoop van een product wordt bepaald door de samenstelling van het betrokken product, eerst de lijst van ingrediënten leest. Vermelding van die lijst van ingrediënten op de verpakking kan evenwel op zich niet uitsluiten dat de etikettering van dat product en de wijze waarop zij is uitgevoerd de koper kunnen misleiden. De etikettering is samengesteld uit vermeldingen, aanwijzingen, fabrieks- of handelsmerken, afbeeldingen of tekens die betrekking hebben op een levensmiddel en op de verpakking ervan staan en van die verschillende elementen kunnen sommige in de praktijk leugenachtig, verkeerd, dubbelzinnig, tegenstrijdig of onbegrijpelijk zijn. Indien dat het geval is, kan de lijst van ingrediënten in bepaalde situaties, ook al is die lijst juist en volledig, ongeschikt zijn om de verkeerde of dubbelzinnige indruk van de consument over de kenmerken van een levensmiddel, die voortvloeit uit de andere elementen waaruit de etikettering van dat levensmiddel is samengesteld, genoegzaam te corrigeren. In de situatie waarin de etikettering van een levensmiddel en de wijze waarop deze is uitgevoerd, in hun geheel beschouwd, de indruk wekken dat dit levensmiddel een ingrediënt bevat dat het in werkelijkheid niet bevat, kan een dergelijke etikettering de koper dus misleiden ten aanzien van de kenmerken van dat levensmiddel.
5. Naar het oordeel van de rechtbank doet een dergelijke misleiding zich thans niet voor. Anders dan het geval was in genoemde uitspraak van het Hof van Justitie, is de lijst van ingrediënten niet dubbelzinnig en staat aan het begin ervan klip en klaar vermeld: “smeerdip met 16% roomkaas en verse kruiden”, terwijl de lijst overigens geen ingrediënten vermeldt die de suggestie kunnen wekken dat er meer dan 16% (room)kaas in het product is verwerkt. De etikettering in haar geheel beschouwd wekt ook niet de onjuiste indruk dat het product - niettemin - geheel of nagenoeg geheel uit kaas bestaat. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het in grote letters vermelde merk “Heks’nkaas” niet verwijst naar een bestaande en algemeen bekende kaassoort en dat de op het etiket vermelde tekst “De enige echte smeerdip met roomkaas en verse kruiden” wel de indruk wekt dat er roomkaas in het product is verwerkt, hetgeen ook zo is, maar niet - zoals het geval zou kunnen zijn geweest bij de tekst “smeerdip van roomkaas en verse kruiden” - dat het product daar geheel of grotendeels uit bestaat.
6. Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit geen stand kan houden en onder gegrondverklaring van het beroep vernietigd dient te worden. Het primaire besluit van 7 februari 2014 dient te worden herroepen. Hetgeen partijen voor het overige hebben aangevoerd, behoeft tegen deze achtergrond geen bespreking.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.984,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit en herroept het primaire besluit van 7 februari 2014;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 328,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.984,-, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. P.G.J. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van mr. dr. R. Stijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld het College van Beroep voor het bedrijfsleven.