Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 7 maart 2007 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- het tussenarrest van het Hof Den Haag van 21 juni 2011 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- het eindarrest van het Hof Den Haag van 13 maart 2012 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- het arrest van het Hof Den Haag van 1 mei 2012;
- het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2014 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de akte na tussenvonnis van 22 oktober 2014 met 11 producties, van de zijde van KBC;
- de antwoordakte na tussenvonnis van 17 december 2014 met 2 producties, van de zijde van [gedaagde] ;
- de door KBC ter gelegenheid van pleidooi overgelegde pleitnotities;
- de door [gedaagde] ter gelegenheid van pleidooi overgelegde pleitnota;
- de brief d.d. 25 november 2015, met 4 bijlagen van mr. Van Steenderen namens KBC;
- de brief d.d. 27 november 2015 van mr. Marcus namens [gedaagde] .
rb.]:
2.De verdere beoordeling
per 20 april 2001 van DMA NLG 46.272.494,44 inclusief rente en kosten tot 1 april 2001 te vorderen had”.
dat de hoogte van de vordering van KBC per 1 april 2001 een bedrag beloopt van NLG 46.272.494,44 inclusief rente en kosten tot 1 april 2001, onverminderd de na die datum verschuldigd geraakte en nog opeisbaar te worden rente en kosten’.
de hoogte van haar (geldig) door hypotheek gedekte vordering te bewijzen’ thans gelet op de uitkomsten van hoger beroep en cassatie dient te worden verstaan als ‘
De rechtbank laat KBC toe de hoogte van haar (geldig) door pandrecht gedekte vordering te bewijzen.’
nietde na 1 april 2001 vervallen rente en kosten gevorderd die zij in renvooi wel vordert (vgl. r.o. 2.4 en 2.5).
De kosten onder de rubriek van art. 8:210 lid 1 BW kunnen als volgt worden gespecificeerd:’- en is door de rechter-commissaris als zodanig ook opgenomen onder de uitwinningskosten in de voorlopige staten van verdeling. KBC heeft daartegen geen tegenspraak in de zin van artikel 485a Rv gedaan.