ECLI:NL:RBROT:2016:4320

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juni 2016
Publicatiedatum
9 juni 2016
Zaaknummer
C/10/491474 / HA ZA 15-1264
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Draagplicht hypothecaire restschuld tussen ex-samenwoners na beëindiging van de samenleving

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om de draagplicht van hypothecaire restschuld tussen twee ex-samenwoners na de beëindiging van hun relatie. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. I. Fontijne, vordert dat de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.G. Plet, bij uitsluiting draagplichtig is voor de hypothecaire restschuld die is ontstaan na de verkoop van de woning die zij gezamenlijk bewoonden. De partijen hebben een samenlevingsovereenkomst gesloten waarin bepalingen zijn opgenomen over de verdeling van de kosten en de aansprakelijkheid bij beëindiging van de samenwoning.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de samenleving tussen partijen eindigde in november/december 2014 en dat de woning op 16 juni 2015 onderhands is verkocht, wat resulteerde in een restschuld van € 69.260,48. De eiseres heeft aangevoerd dat zij niet meer bijdraagt aan de hypotheeklasten na de beëindiging van de samenleving en dat de gedaagde als eigenaar van de woning de volledige verantwoordelijkheid voor de restschuld moet dragen. De gedaagde heeft echter betwist dat er gronden zijn voor de analogische toepassing van de bepalingen uit de samenlevingsovereenkomst.

De rechtbank oordeelt dat de eiseres niet gerechtigd is geweest tot de woning en dat de hypothecaire schuld uitsluitend de gedaagde aangaat. De rechtbank verklaart voor recht dat de gedaagde jegens de eiseres bij uitsluiting draagplichtig is voor de hypothecaire restschuld, maar compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is op 1 juni 2016 uitgesproken door mr. A.A. Muilwijk-Schaaij.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/491474 / HA ZA 15-1264
Vonnis van 1 juni 2016
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. I. Fontijne te Vlaardingen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.G. Plet te Spijkenisse.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding van 9 december 2015 met producties;
  • de oproepbrief van 9 maart 2016, waarin een comparitie van partijen is gelast;
  • het B13-formulier met opgave van de restschuld alsmede een inkomens-/lastenopgave van 14 april 2016 aan de zijde van [eiseres] ;
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad in welk verband zij hebben samengewoond.
2.2.
Op 9 december 2011 hebben partijen een samenlevingsovereenkomst gesloten.
In deze samenlevingsovereenkomst staat – voor zover thans van belang – onder meer vermeld:
‘Gemeenschappelijk bewoonde woning
Artikel 10
(…)
2. Indien door partijen een door hen gezamenlijk te bewonen woning en/of een door hen gezamenlijk te gebruiken tweede woning gezamenlijk wordt verkregen, zal de partij die uit eigen middelen meer heeft bijgedragen dan overeenkomt met zijn aandeel in de bedoelde woning een vordering verkrijgen op de andere partij tot een zodanig bedrag, dat ieders opoffering overeenstemt met ieder gerechtigdheid tot bedoelde woning. (…)
Beëindiging van de samenwoningArtikel 11
(…)8. Bij het passeren van de akte van verdeling dient eveneens verrekening plaats te hebben van de eventuele hypothecaire schuld(en) en dient met de hypothecaire schuldeiser(s) een zodanige regeling te worden getroffen, dat degenen van hen die ophoudt mede-gerechtigde te zijn van iedere aansprakelijkheid uit hoofde van voormelde schuld wordt ontslagen.’
2.3.
Blijkens een akte van partiële verdeling heeft [gedaagde] op 9 december 2011 de woning gelegen op het adres [adres en woonplaats] (hierna: de woning) uit de nalatenschap van zijn moeder in eigendom verkregen.
2.4.
Ter financiering van de aankoop van de woning is een overeenkomst van geldlening met de Rabobank (hierna: de bank) gesloten, waarbij tot zekerheid voor de terugbetaling van de geldlening een recht van hypotheek is gevestigd. In de hypotheekakte is vermeld dat naast [gedaagde] (als hypotheekgever en debiteur), [eiseres] als debiteur is aan te merken. In de hypotheekakte is eveneens vermeld dat hetgeen ten aanzien van de debiteur is bepaald, voor zowel de debiteuren tezamen geldt als voor ieder van hen afzonderlijk.
2.5.
Medio november/december 2014 is de samenleving tussen partijen geëindigd.
2.6.
Op 16 juni 2015 is de woning onderhands verkocht. Per brief van 29 december 2015 heeft de bank [eiseres] bericht dat de verkoopopbrengst niet voldoende was om de lening bij de bank te kunnen aflossen en dat zij, samen met [gedaagde] , een restschuld heeft van € 69.260,48 inclusief rente (overige kosten p.m).

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, na vermindering van eis ter zitting:

a. te verklaren voor recht dat [gedaagde] jegens [eiseres] bij uitsluiting draagplichtig is voor al hetgeen partijen uit hoofde van de hypothecaire geldlening ter verkrijging van de woning aan het [adres en woonplaats] aan de Rabobank verschuldigd zijn;
b. Te bepalen dat [gedaagde] aan [eiseres] verschuldigd zal zijn al hetgeen zij na verbreking van de samenleving uit hoofde van deze lening, inclusief eventuele rente en kosten, aan de Rabobank bewijsbaar heeft betaald en nog zal betalen,
kosten rechtens.
3.2.
Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen staat vast dat in verband met de restschuld na verkoop van de woning sprake is van hoofdelijke verbondenheid, zodat de rechtbank daar vanuit gaat. Uit deze hoofdelijke verbondenheid volgt dat de bank tegenover ieder van hen recht heeft op nakoming voor het geheel.
4.2.
[gedaagde] voert aan dat [eiseres] , bij gebrek aan belang, niet-ontvankelijk is in haar vordering. [gedaagde] stelt daartoe dat hij uit de stellingen van [eiseres] begrijpt dat zij wenst te worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de restschuld ontstaan uit de hypothecaire geldlening. Echter, daartoe dient [eiseres] niet [gedaagde] , maar de bank te benaderen met het verzoek om haar uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te (doen) ontslaan.
4.3.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de stellingen en het petitum van [eiseres] leidt de rechtbank af dat [eiseres] niet uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de bank wenst te worden ontslagen, maar dat haar vordering ziet op een verdeling van de restschuld tussen partijen onderling, derhalve op de interne draagplicht van partijen. Immers, in de dagvaarding is vermeld dat ‘ [eiseres] door de Rabobank wordt aangesproken voor een schuld waarvoor [gedaagde] op grond van het samenlevingscontract geheel draagplichtig is’ en dat ‘ [eiseres] vermoedt dat [gedaagde] op het moment geen enkel verhaal biedt, op grond waarvan zij door de Rabobank zal worden aangesproken’. Het petitum ziet op een verklaring voor recht dat ‘ [gedaagde] jegens [eiseres] bij uitsluiting draagplichtig is’ voor al hetgeen partijen jegens de bank verschuldigd zijn. Ter comparitie is namens [eiseres] benadrukt dat het een regresvordering betreft. Het beroep op niet-ontvankelijkheid wordt derhalve verworpen.
4.4.
[eiseres] heeft aan haar vordering het navolgende ten grondslag gelegd. Hoewel er geen sprake is van een gemeenschappelijke woning dient het bepaalde in artikel 10 lid 2 juncto 11 lid 8 van de samenlevingsovereenkomst naar analogie te worden uitgelegd. Uit deze artikelen volgt, dat [eiseres] de gehele restschuld dient te dragen en na het verlaten van de woning redelijkerwijs niet meer hoeft bij te dragen in de hypotheekaflossingen.
4.5.
[gedaagde] betwist dat er gronden zijn voor analogische toepassing. [eiseres] heeft niet onderbouwd op grond waarvan een dergelijke toepassing naar analogie mogelijk is.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval onvoldoende aanleiding is om de artikelen 10 lid 2 juncto 11 lid 8 van de samenlevingsovereenkomst naar analogie toe te passen. In voormelde artikelen is een regeling getroffen voor de situatie waarin partijen een gemeenschappelijke woning in eigendom hebben. Indien en voor zover een samenwoner meer bijdraagt dan overeenkomt met zijn aandeel, ontstaat een vergoedingsvordering. Een dergelijke regeling kan niet zonder meer worden toegepast op een gemeenschappelijke schuld ontstaan in verband met de financiering van een woning van één van partijen.
4.7.
Voorts heeft [eiseres] aan haar vordering ten grondslag gelegd dat de woning uitsluitend eigendom is van [gedaagde] en hij als eigenaar een hypotheekrecht aan de bank heeft verleend. [eiseres] heeft enkel als mededebiteur getekend. Tijdens de samenwoning heeft [eiseres] meebetaald aan de woonlasten, maar zij behoort na het verlaten van de woning redelijkerwijs niet meer bij te dragen in de hypotheekaflossingen. Het is ook niet aannemelijk dat als de woning met winst zou zijn verkocht, [eiseres] in die winst zou hebben gedeeld.
4.8.
[gedaagde] heeft betoogd dat het in het onderhavige geval in beginsel redelijk is om voor gelijke delen te delen in het verlies en in de winst.
4.9.
De rechtbank overweegt als volgt. Nu de samenlevingsovereenkomst niet voorziet in een regeling voor de onderhavige situatie, zijn de algemene wettelijke bepalingen van toepassing. Artikel 6:10 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat hoofdelijke schuldenaren ieder voor het gedeelte van de schuld dat hem of haar in hun onderlinge verhouding aangaat, verplicht zijn in de schuld en de kosten bij te dragen.
4.10.
De rechtbank overweegt dat [eiseres] nimmer gerechtigd is geweest tot de woning. Teneinde de woning te kunnen financieren, diende ook [eiseres] zich te verbinden als debiteur tot de hypothecaire lening en hebben de opa en oma van [gedaagde] borg gestaan. [eiseres] heeft zich derhalve verbonden aan een schuld terwijl zij niet (mede)eigenaar van de woning was waarvoor de schuld is aangegaan. Dat betekent, dat voor zover de hypothecaire lasten een aflossing op de schuld behelzen, [eiseres] aflost op een schuld van een ander. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat waar het de onderlinge verhouding tussen partijen betreft, de restschuld een schuld is die alleen [gedaagde] aangaat. De rechtbank baseert zich mede op een uitspraak van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 12 december 2007, ECLI:NL:GHSGR:2007:BC2040. De omstandigheid dat [eiseres] eerder een bijdrage heeft geleverd aan de kosten van huishouding (waaronder de hypotheeklasten), maakt dit niet anders nu dit (slechts) geschiedde ten tijde van en in verband met de samenwoning van partijen. In die periode diende [eiseres] bij te dragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding, waaronder de woonlasten kunnen worden begrepen. De vordering van [eiseres] voor recht te verklaren dat [gedaagde] jegens [eiseres] bij uitsluiting draagplichtig is voor al hetgeen partijen uit hoofde van de hypothecaire geldlening ter verkrijging van de woning aan het [adres en woonplaats] aan de Rabobank verschuldigd zijn, ligt voor toewijzing gereed.
4.11.
[eiseres] heeft sub b gevorderd te bepalen dat [gedaagde] aan [eiseres] verschuldigd zal zijn al hetgeen zij na verbreking van de samenleving uit hoofde van deze lening, inclusief eventuele rente en kosten, aan de Rabobank bewijsbaar heeft betaald en nog zal betalen, kosten rechtens. [eiseres] heeft echter niet nader gespecificeerd waaruit de kosten bestaan. In het onderhavige geval is de woning inmiddels verkocht en is er sprake van een restschuld waarin mede begrepen zijn de hypotheeklasten na het beëindigen van de samenwoning voorafgaand aan de verkoop van de woning. Deze restschuld dient, gelet op hetgeen hiervoor onder 4.10 is overwogen, in de verhouding tussen partijen door [gedaagde] alleen te worden gedragen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ziet de rechtbank niet in wat de tweede verklaring voor recht voor [eiseres] (extra) oplevert. Om die reden wordt dit deel van de vordering bij gebrek aan belang afgewezen.
4.12.
Gelet op de relatie tussen partijen (voormalige samenwoners) zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
verklaart voor recht dat [gedaagde] jegens [eiseres] bij uitsluiting (intern) draagplichtig is voor al hetgeen partijen uit hoofde van de hypothecaire geldlening ter verkrijging van de woning aan het [adres en woonplaats] aan de Rabobank verschuldigd zijn;
verstaat dat voormelde verklaring voor recht niets afdoet aan de hoofdelijke aansprakelijkheid van beide partijen van vorenbedoelde hypothecaire geldlening jegens de Rabobank;
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A. Muilwijk-Schaaij en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2016.
2053